ECLI:NL:GHARL:2025:2488

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 april 2025
Publicatiedatum
24 april 2025
Zaaknummer
200.352.556/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling met betrekking tot de ingangsdatum en termijn

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de wettelijke schuldsaneringsregeling (wsnp) van de appellant. De rechtbank Noord-Nederland had eerder op 12 maart 2025 de wsnp toegewezen met een ingangsdatum van 12 maart 2024 en een looptijd van 30 maanden. De appellant, die een aanzienlijke schuldenlast heeft van € 618.048,81, verzocht het hof om de ingangsdatum te vervroegen naar 12 maart 2023 en de looptijd te verkorten tot 6 maanden na de uitspraak van de rechtbank. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. J. Veninga, en de bewindvoerder ook aanwezig was. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant zich sinds 1 januari 2023 heeft ingespannen om zijn schulden af te lossen, maar dat de rechtbank ten onrechte de ingangsdatum van de wsnp had vastgesteld op 12 maart 2024. Het hof heeft de ingangsdatum van de schuldsaneringsregeling vastgesteld op 1 augustus 2023, en de looptijd op 30 maanden, eindigend op 1 februari 2026. Het hof heeft geoordeeld dat de verlenging van de looptijd gerechtvaardigd is gezien de omvang van de schulden en de mate van verwijtbaarheid van de appellant.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer 200.352.556/01
arrest van 24 april 2025
inzake
[appellant] ,
die woont in [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen:
[appellant],
advocaat: mr. J. Veninga, die kantoor houdt in Leeuwarden.

1.Het verloop van de procedure bij de rechtbank

In het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden (hierna: de rechtbank) van 12 maart 2025, is ten aanzien van [appellant] de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling (hierna: wsnp) uitgesproken. Daarbij heeft de rechtbank de ingangsdatum van de schuldsaneringsregeling bepaald op 12 maart 2024 en de termijn bepaald op 30 maanden, zodat na de datum van het vonnis nog 18 maanden resteren. Mevrouw [naam1] is tot bewindvoerder benoemd (hierna: de bewindvoerder).

2.Het verloop van de procedure in hoger beroep

2.1
In het beroepschrift, ontvangen door de griffie van het hof op 19 maart 2025, heeft [appellant] verzocht het vonnis van de rechtbank te vernietigen ten aanzien van het oordeel over de ingangsdatum, de resterende termijn en de einddatum. [appellant] verzoekt het hof te bepalen dat de schuldsaneringsregeling aanvangt per 12 maart 2023, althans zo vroeg mogelijk, dat de regeling nog 6 maanden duurt na het vonnis van 12 maart 2025 en dat de termijn dus eindigt op 12 september 2025.
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van de overige stukken, waaronder de brief met bijlage van 24 maart 2025 van mr. Veninga. Van de bewindvoerder is een brief met bijlagen van
2 april 2025 ontvangen.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 april 2025, waarbij [appellant] is verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Ook de bewindvoerder is verschenen.

3.De feiten

3.1
[appellant] woont met zijn partner en twee kinderen in [woonplaats] . [appellant] heeft ook een minderjarige zoon uit een eerder huwelijk, voor wie een alimentatieverplichting geldt.
3.2
De totale schuldenlast van [appellant] bedraagt € 618.048,81 en bestaat onder meer uit een schuld aan de Belastingdienst van € 151.296,31. De schulden zijn voornamelijk ontstaan in de periode dat [appellant] een eenmanszaak had genaamd “ [naam2] ”. Deze onderneming had [appellant] overgenomen van de erfgenamen van de vorige eigenaar. De financiële problemen zijn begonnen nadat het bedrijf te maken kreeg met teruglopende inkomsten. Er waren structurele veranderingen nodig om het tij te keren. [appellant] was echter door verschillende omstandigheden niet in staat om de noodzakelijke investeringen in het bedrijf en de medewerkers te doen. Nadat de schulden steeds verder opliepen, heeft [appellant] de onderneming uiteindelijk verkocht.
3.3
Eind 2019 heeft [appellant] zich gemeld bij schuldbemiddelingsinstantie Zuidweg & Partners voor de sanering van zijn schulden. In de periode daarna zijn de schulden gedurende de zogenoemde stabilisatiefase geverifieerd en zijn de inkomsten en uitgaven in balans gebracht. In 2022 is een saneringsvoorstel gedaan, maar is geen akkoord tot stand gekomen.
3.4
Op 1 januari 2022 is [appellant] in dienst getreden bij [naam3] als algemeen manager. Gelet op de gewijzigde aflossingscapaciteit is op 8 december 2022 het eerdergenoemde saneringsvoorstel ingetrokken.
3.5
Op 14 maart 2023 heeft [appellant] een schuldregelingsovereenkomst ondertekend. Op 31 mei 2023 is opnieuw begonnen met de verificatie van de schulden en is bij de Kredietbank Nederland een krediet aangevraagd. Nadat dit krediet werd toegekend, is op 3 april 2024 een nieuw saneringsvoorstel gedaan. Ook dit akkoord is niet tot stand gekomen. Het krediet is niet aangesproken. [appellant] heeft geen bedrag gespaard, omdat de belastingdienst in 2022 loonbeslag had gelegd.

4.De beoordeling

Het oordeel van de rechtbank
4.1
De rechtbank heeft het verzoek van [appellant] om te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling toegewezen. Daarbij heeft de rechtbank bepaald dat de regeling ingaat 12 maanden voor het vonnis, en heeft de rechtbank onder verwijzing naar de aard en hoogte van de schulden de termijn met toepassing van artikel 349a lid 1 Fw verlengd naar 30 maanden, zodat de resterende termijn van de schuldsanering 18 maanden is. Tegen deze laatste beslissingen heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het beroep van [appellant]
4.2
De eerste grief richt zich tegen het oordeel van de rechtbank om de wettelijke schuldsaneringsregeling op 12 maart 2024 te laten ingaan. De rechtbank gaat er volgens [appellant] impliciet ten onrechte vanuit dat het aanvangsmoment niet verder dan 12 maanden in het verleden kan liggen. Wanneer de duur van de wsnp langer dan 18 maanden is, is geen regel die zich verzet tegen een langere korting, aldus [appellant] . Volgens [appellant] heeft hij vanaf 1 januari 2023 voldaan aan de inspannings- en afdrachtverplichting, omdat hij gedurende deze periode maximaal heeft afgedragen via het beslag dat is gelegd door de Belastingdienst. [appellant] verzoekt het hof om de ingangsdatum vast te stellen op 12 maart 2023, zodat bij een totale schuldsaneringstermijn van 30 maanden nog een termijn van 6 maanden resteert na de uitspraak.
4.3
Voor zover de eerste grief volledig faalt, stelt [appellant] zich subsidiair op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte de termijn van de schuldsaneringsregeling heeft verlengd tot 30 maanden. Volgens [appellant] heeft hij zich langdurig en maximaal ingespannen om zijn schuldenproblematiek op te lossen. Zo heeft hij zich al in 2019 gemeld bij Zuidweg & Partners om zijn schulden te saneren en is twee keer geprobeerd om tot een buitengerechtelijk akkoord te komen. [appellant] heeft sinds 2022 maximaal afgedragen ten behoeve van zijn schuldeisers. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte geoordeeld dat een langduriger inspanning van [appellant] vereist is.
De ontvankelijkheid van het hoger beroep
4.4
Het hof is van oordeel dat [appellant] ontvankelijk is in zijn hoger beroep. Met het beroep op termijnverkorting dan wel het beroep tegen de verlenging, komt [appellant] in feite op tegen de totale duur van de schuldsaneringstermijn zoals de rechtbank die heeft bepaald. Volgens [appellant] rechtvaardigen zijn langdurige inspanningen en afdrachten een aanvangsmoment in het verleden. Ook dient de duur van de schuldsaneringsregeling maximaal te worden verlengd tot 6 maanden na het uitspreken van het vonnis, zodat de termijn eindigt op 12 september 2025. De rechtbank heeft dit verzoek in zoverre afgewezen door te bepalen dat de termijn van de schuldsaneringsregeling eindigt op 12 september 2026, met als gevolg dat de schuldsaneringsregeling feitelijk nog 18 maanden zal duren. Tegen deze beslissing komt [appellant] op.
De aanvang van de termijn van de wsnp
4.5
Op grond van artikel 349a lid 1 Fw bedraagt de termijn van de schuldsaneringsregeling anderhalf jaar. Die termijn begint (a) op de dag van de uitspraak tot toepassing van de wsnp, of (b) de dag waarop de eerste aflossing is gedaan in het kader van de buitengerechtelijke schuldregeling als bedoeld in artikel 285 lid 1 onder f Fw (het alternatieve aanvangsmoment).
4.6
In de uitspraak van 20 december 2024 heeft de Hoge Raad prejudiciële vragen beantwoord die zien op de vraag wat moet worden verstaan onder ‘buitengerechtelijke schuldregeling als bedoeld in artikel 285, eerste lid, onder f Fw’, ‘in het kader van’ en ‘eerste aflossing’. [1] De Hoge Raad heeft geoordeeld dat met ‘buitengerechtelijke schuldregeling’ in artikel 349a lid 1 Fw niet wordt gedoeld op een schuldeisersakkoord, maar op het minnelijke traject van schuldhulpverlening. ‘In het kader van’ betekent in de context van artikel 349a lid 1 Fw hetzelfde als ‘tijdens’. Het gaat dus bij de bepaling van het alternatieve aanvangsmoment in artikel 349a lid 1 Fw om de dag waarop de eerste aflossing is gedaan tijdens het minnelijke traject van schuldhulpverlening. Als ‘eerste aflossing’ in de zin van artikel 349a lid 1 Fw is onder andere aan te merken een aflossing die ten goede is gekomen aan de gezamenlijke schuldeisers. Een aflossing aan een of enkele schuldeisers uit hoofde van een ten laste van de schuldenaar gelegd beslag kan, aldus de Hoge Raad, in beginsel ook als zo’n eerste aflossing worden aangemerkt.
4.7
Om in aanmerking te komen voor vervroeging van het aanvangsmoment van de termijn van de wsnp, moet de schuldenaar tijdens het minnelijke voortraject hebben voldaan aan de verplichtingen die uit dat traject voortvloeien. Als uitgangspunt geldt daarbij dat de schuldenaar tijdens het minnelijke voortraject maximaal, op basis van de normen die gelden voor berekening van het vrij te laten bedrag, moet aflossen op zijn schulden en dat hij zich moet inspannen om zoveel mogelijk baten voor de schuldeisers te verwerven.
Het alternatieve aanvangsmoment wordt vastgesteld op 1 augustus 2023
4.8
Het hof stelt voorop dat sprake is van een buitengerechtelijke schuldregeling als bedoeld in artikel 349a lid 1 Fw (een minnelijk traject, zie 4.6), als is voldaan aan de in artikel 288 lid 2 onder b Fw gestelde eis dat deze is uitgevoerd door een persoon of instelling als genoemd in artikel 48 lid 1 Wck. Als het minnelijke traject niet aan die eis voldoet zou het wsnp-verzoek immers niet toewijsbaar zijn op grond van artikel 288 lid 2 onder b Fw. [2]
4.9
Uit artikel 47 lid 2 Wck blijkt dat onder schuldbemiddeling wordt verstaan het in de uitoefening van een bedrijf of beroep verrichten van diensten, gericht op de totstandkoming van een regeling met betrekking tot de bestaande schuldenlast van een natuurlijke persoon. Schuldregeling (of schuldbemiddeling) is dan ook gericht op het tot stand brengen van overeenstemming tussen de schuldenaar en zijn of haar schuldeisers.
4.1
De schuldhulpverlening van gemeenten of andere schuldhulpverlenende instanties omvat veelal meer dan een schuldregeling alleen, namelijk ook voorbereidende werkzaamheden om de kans op een geslaagde schuldbemiddeling te vergroten. Dit wordt de stabilisatiefase genoemd, waarin de financiële situatie van de schuldenaar in kaart wordt gebracht en inkomsten en uitgaven in evenwicht worden gebracht. Hiermee worden ook de gegevens verzameld die nodig zijn om de afloscapaciteit van de schuldenaar te bepalen. Deze fase richt zich dus op (de financiële situatie en gedragingen van) de schuldenaar. Van een schuldregeling zoals bedoeld in artikel 47 lid 2 Wck is sprake wanneer de bemiddeling is gericht op het tot stand brengen van overeenstemming tussen de schuldenaar en zijn of haar schuldeisers. Met een schuldregeling kan worden begonnen wanneer de stabilisatiefase is voltooid en de afloscapaciteit (het vrij te laten bedrag) is vastgesteld.
4.11
Het hof is van oordeel dat, gelet op het voorgaande, de buitengerechtelijke schuldregeling/het minnelijk traject begint op het moment waarop door de schuldhulpverlener de afloscapaciteit wordt vastgesteld aan de hand van een eerste correcte berekening van het vrij te laten bedrag. Deze uitleg zorgt er ook voor dat aan de hand van een objectieve maatstaf eenvoudig kan worden vastgesteld wanneer sprake is van (een eerste aflossing in) een buitengerechtelijke schuldregeling die voor het bepalen van de ingangsdatum van de termijn van de schuldsaneringsregeling in aanmerking moet worden genomen. Dit draagt bij aan de rechtszekerheid en de hanteerbaarheid van de regeling.
4.12
Uit de stukken is gebleken dat [appellant] op 14 maart 2023 een schuldregelingsovereenkomst heeft ondertekend bij Zuidweg & Partners. Op 31 mei 2023 is (opnieuw) begonnen met de verificatie van de schulden, omdat de afloscapaciteit van [appellant] was gewijzigd als gevolg van zijn dienstverband bij [naam3] . Deze stabilisatiefase is ten einde gekomen nadat het vrij te laten bedrag is berekend op 1 augustus 2023. Hieruit volgt dat dat de buitengerechtelijke schuldregeling is begonnen op 1 augustus 2023.
4.13
Uit de stukken is verder gebleken dat [appellant] vanaf 1 januari 2023 – dus voor aanvang van de buitengerechtelijke schuldregeling – via het beslag geld heeft afgedragen aan de Belastingdienst. Uit de VTLB-berekening volgt dat [appellant] maximaal heeft afgedragen aan de Belastingdienst. Zoals onder 4.6 is weergegeven, kan een aflossing tijdens het minnelijk traject uit hoofde van een ten laste van een schuldenaar gelegd beslag ook als ‘eerste aflossing’ in de zin van artikel 349a lid 1 Fw worden aangemerkt. Omdat [appellant] vanwege het beslag al voor de aanvang van de buitengerechtelijke regeling op 1 augustus 2023 maximaal heeft afgelost, zal het hof de ingangsdatum van de schuldsaneringsregeling bepalen op 1 augustus 2023. [3]
De duur van de schuldsaneringsregeling
4.14
In de uitspraak van 20 december 2024 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat bij hantering van een alternatief aanvangsmoment de termijn van de schuldsaneringsregeling zodanig vastgesteld moet worden, dat de bewindvoerder zijn verslag kan opmaken en indienen en de rechter de eindzitting kan bepalen. Als uitgangspunt kan daarbij een termijn van ten minste een half jaar na de uitspraak worden gehanteerd. [4]
4.15
Het hof ziet echter reden om – net zoals de rechtbank - de termijn van de schuldsaneringsregeling in het geval van [appellant] te verlengen tot 30 maanden. Met een ingangsdatum van 1 augustus 2023, zal de schuldsaneringsregeling daarom eindigen op 1 februari 2026. Het hof neemt daarbij het volgende in aanmerking.
4.16
Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat verlenging van de looptijd van de schuldsaneringsregeling aan de orde kan zijn vanwege de mate van verwijtbaarheid van de ontstane schuldenlast. [5] Daarnaast kan ook een belangenafweging aanleiding geven tot verlenging van de looptijd. [6]
4.17
[appellant] heeft een vrij omvangrijke schuldenlast opgebouwd (€ 618.048,81). De schulden betreffen voornamelijk zakelijke schulden en zijn in een relatief korte periode ontstaan (2017-2020). Eén van de schulden betreft een schuld van € 151.296,31 aan de Belastingdienst. Schulden aan de Belastingdienst zijn naar hun aard niet te goeder trouw. Van het ontstaan van de zakelijke schulden kan [appellant] overigens ook een verwijt worden gemaakt. Ter zitting heeft hij erkend dat hij zonder enige ervaring een eenmanszaak in de brillenbranche heeft overgenomen en daarmee een groot risico heeft genomen. [appellant] was niet in staat om de benodigde investeringen in het bedrijf en de medewerkers te doen, waardoor de schuldenlast alleen maar toenam.
4.18
[appellant] heeft ter zitting aangevoerd dat hij een grote persoonlijke en financiële ontwikkeling heeft doorgemaakt, dat hij de juiste stappen heeft gezet en dat hij zich maximaal heeft ingespannen en afgedragen aan de schuldeisers. Een verlenging doet volgens hem geen recht aan zijn inspanningen. Het hof overweegt als volgt. Uit de meest recente berekening blijkt dat het vrij te laten bedrag van [appellant] is vastgesteld op € 2.341,30. Het gezamenlijk vrij te besteden inkomen van [appellant] en zijn partner gedurende de schuldsaneringsregeling is € 6.036,35 netto per maand, ongeveer tweemaal het modale inkomen. Onder deze omstandigheden kan [appellant] iedere maand € 1.523,84 sparen voor de gezamenlijke schuldeisers. Het hof heeft hiervoor geconstateerd dat [appellant] in ieder geval vanaf 1 augustus 2023 heeft afgedragen aan de Belastingdienst en dat deze afdracht maximaal was, gelet op het vrij te laten bedrag. Echter, deze afdrachten zijn slechts ten goede gekomen aan één schuldeiser. De overige 60 concurrente schuldeisers hebben gedurende deze periode niets betaald gekregen op hun vordering; het minnelijk traject is niet voortvarend doorlopen en nadat duidelijk was dat geen akkoord kon worden bereikt heeft het lang geduurd voordat het verzoek bij de rechtbank was ingediend. Een verlenging tot 1 februari 2026 is onder deze omstandigheden redelijk. Op deze wijze wordt het evenwicht bewaard tussen de belangen van [appellant] - die ook tijdens de looptijd van de schuldsanering samen met zijn partner nog een relatief hoog besteedbaar inkomen behoudt - en het belang van zijn schuldeisers bij voldoening van (een deel van) hun vordering.
4.19
[appellant] heeft aangevoerd dat als het traject bij Zuidweg & Partners voortvarender was verlopen, hij wellicht eerder een oplossing voor zijn schulden had gevonden. Zo heeft [appellant] wel negen casemanagers gehad die zijn dossier behandelden. Hoewel uit de stukken inderdaad blijkt van een lang traject bij Zuidweg, is dit naar het oordeel van het hof een omstandigheid die in het domein van [appellant] ligt en niet voor rekening van de schuldeisers kan komen.
De slotsom
4.2
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat het bestreden vonnis dient te worden vernietigd en dat beslist moet worden als volgt.

5.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 12 maart 2025 voor zover het gaat om de ingangsdatum en de termijn van de schuldsaneringsregeling,
bepaalt dat de termijn van de schuldsaneringsregeling van [appellant] dertig maanden bedraagt, te rekenen vanaf 1 augustus 2023;
verwijst de zaak ter verdere afdoening naar de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, ter uitvoering van die regeling.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Kuiper, H. de Hek en M. Willemse, bijgestaan door mr. I.M. Walinga, griffier, en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 april 2025.

Voetnoten

1.HR 20 december 2024, ECLI:NL:HR:2024:1913.
2.Zie onder meer Hof Arnhem-Leeuwarden 17 maart 2025, ECLI:NL:GHARL:2025:1535 en Hof Arnhem-Leeuwarden 25 februari 2025, ECLI:NL:GHARL:2025:1075.
3.De eerste grief van [appellant] slaagt.
4.HR 20 december 2024, ECLI:NL:HR:2024:1913.