ECLI:NL:GHARL:2025:2633

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 april 2025
Publicatiedatum
29 april 2025
Zaaknummer
200.333.097
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over vordering tot uitbetaling van overuren en reistijd als arbeidstijd

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over een vordering van [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] tegen AFRS Inspectie en Analyse B.V. De eisers, die in de buitendienst werkten, stelden dat zij recht hadden op nabetaling van overuren die zij tijdens hun dienstverband hadden gemaakt, alsook op vergoeding van reistijd. AFRS betwistte de vordering en stelde dat de eisers niet voldaan hadden aan de interne regels voor het registreren van overuren en dat zij te laat hadden geklaagd over het niet-uitbetalen van deze uren. Het hof oordeelde dat de eisers recht hadden op nabetaling van een aantal overuren, maar dat zij niet voldoende bewijs hadden geleverd voor het totale aantal geclaimde overuren. Het hof bevestigde dat de reistijd naar klantlocaties onder bepaalde voorwaarden als arbeidstijd moet worden beschouwd, maar dat de afspraken in de arbeidsovereenkomsten en het personeelshandboek bepalend zijn voor de vergoeding van deze tijd. De vordering tot verstrekking van rittenregistraties werd afgewezen, omdat AFRS aannemelijk had gemaakt dat deze niet beschikbaar waren. Het hof heeft de vordering tot betaling van overuren toegewezen, maar slechts voor een deel van de geclaimde uren, en heeft de proceskosten gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem, afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.333.097
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht: 10213414)
arrest van 29 april 2025
in de zaak van
AFRS Inspectie en Analyse B.V.
die is gevestigd in Utrecht,
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de kantonrechter optrad als gedaagde,
hierna: AFRS,
advocaat: mr. I. Rhodes,
tegen

1.[geïntimeerde1]die woont in [woonplaats1] ,

2. [geïntimeerde2]
die woont in [woonplaats2]
en bij de kantonrechter beiden optraden als eisers,
hierna: [geïntimeerde1] , [geïntimeerde2] of gezamenlijk [geïntimeerden] ,
advocaat: mr. R. Janssen.

1.Kern van de zaak en uitkomst

1.1.
[geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] hebben bij AFRS in de buitendienst gewerkt. Volgens hen hebben zij tijdens hun dienstverband veel overuren gemaakt, die nooit zijn uitbetaald. Om precies te weten hoeveel overuren nog moeten worden uitbetaald willen [geïntimeerden] dat AFRS hen de rittenregistraties geeft van de leaseauto’s waarmee zij voor hun werk hebben gereden. AFRS meent dat [geïntimeerden] niet hebben voldaan aan de interne regels voor het maken en administreren van overuren. Bovendien hebben zij te laat geklaagd over het niet-uitbetalen, zodat hun aanspraak op vergoeding van overuren is vervallen.
1.2.
Het hof zal oordelen dat [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] recht hebben op nabetaling van een aantal overuren. Omdat zij het totaal aantal geclaimde overuren niet goed hebben onderbouwd zal alleen dat deel worden toegewezen wat AFRS heeft erkend.

2.De procedure bij het hof

2.1.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 14 november 2023 hier over. De mondelinge behandeling door een raadsheer-commissaris, die in dat tussenarrest was bepaald, is niet doorgegaan. Het verdere procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
• de akte inbrengen producties ten behoeve van comparitie na aanbrengen, met 3
producties;
• de memorie van grieven van AFRS, met 11 producties;
• de memorie van antwoord van [geïntimeerden] (met 2 producties), met daarin ook een eigen hoger beroep (incidenteel hoger beroep);
• de memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep van AFRS, met 1 productie;
• de nagezonden productie 23 van [geïntimeerden] uit de procedure bij de kantonrechter (usb-stick met daarop bestanden);
 de aanvullende producties 13 en 14 van AFRS;
 de nagezonden producties 24 tot en met 26 van [geïntimeerden] uit de procedure bij de kantonrechter.
2.2.
Op 22 januari 2025 heeft een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Naar aanleiding daarvan hebben [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] elk een nadere akte genomen en heeft AFRS een antwoordakte genomen, met producties 15 tot en met 19. Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.
2.3.
[geïntimeerden] hebben bij de kantonrechter gevorderd – voor zover nog van belang in hoger beroep – dat AFRS aan hen de gewerkte overuren en de opgebouwde niet-genoten vakantiedagen over de overuren betaalt, nader op te maken bij staat. Ook moet AFRS aan hen de rittenregistraties ter beschikking stellen van de leaseauto’s waarmee zij naar klanten van AFRS zijn gereden. De kantonrechter heeft AFRS veroordeeld tot betaling van de door [geïntimeerden] gewerkte overuren nader op te maken bij staat. Omdat AFRS aannemelijk heeft gemaakt dat zij onmogelijk de rittenregistraties kan afgeven, is deze vordering door de kantonrechter afgewezen. De bedoeling van het hoger beroep van AFRS is om de vordering tot betaling van de overuren nader op te maken bij staat af te laten wijzen. [geïntimeerden] willen met hun incidenteel hoger beroep dat AFRS alsnog de rittenregistraties verstrekt.

3.Het oordeel van het hof

Wat is er gebeurd?

3.1.
AFRS is een onderneming die zich bezig houdt met de inspectie, analyse en inventarisatie van asbest.
3.2.
[geïntimeerde2] is met ingang van 1 april 2019 bij AFRS in dienst getreden voor de duur van zes maanden in de functie van inspecteur/analist asbest. Het bruto maandsalaris van [geïntimeerde2] bedroeg bij aanvang € 2.400 per maand. [geïntimeerde1] is, na een proefplaatsing via het UWV, per 10 november 2019 bij AFRS in dienst getreden op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, ook in de functie van inspecteur/analist asbest. Zijn bruto maandsalaris bedroeg bij aanvang € 1.800 per maand.
3.3.
Zowel in de arbeidsovereenkomst van [geïntimeerde2] als van [geïntimeerde1] is in artikel 6 opgenomen dat de werknemer vijf dagen per week tenminste 40 uur voor AFRS werkzaam moet zijn. De reguliere werktijden liggen (in beginsel) tussen 07:00 en 18:00 uur en er is een weekenddienst en een avonddienst van toepassing. Verder is overeengekomen dat indien het noodzakelijk is om buiten de reguliere werktijden en/of in het weekend werk te verrichten, op maandag tot en met vrijdag een vergoeding van 125% en in het weekend een vergoeding van 175% van het bruto uurloon geldt. De uiteindelijke beslissing betreffende overwerk wordt genomen door de directie. Ten slotte is in artikel 7 van de arbeidsovereenkomst opgenomen dat door werkgever en werknemer een reistijd (woon-werk) is vastgesteld. Deze reistijd (2 x 60 minuten = twee uur) wordt afgetrokken van de gewerkte uren.
3.4.
In de arbeidsovereenkomsten van [geïntimeerden] is ook opgenomen dat een arbeidsvoorwaardenregeling (Personeelshandboek) van toepassing is waarin een aantal zaken verder is uitgewerkt. Het Personeelshandboek vermeldt in artikel 8 dat er per dag een half uur niet-doorbetaalde pauze is en dat het weekend loopt van vrijdag 22:00u tot maandag 05:00u. Verder is bepaald dat overuren alleen gedeclareerd kunnen worden als schriftelijk door de leidinggevende is verzocht om overwerk te verrichten. Als dit niet het geval is wordt dit gezien als reguliere werkuren. Daarnaast is vermeld dat op basis van de urenregistratie de werkzaamheden aan de klant gefactureerd kunnen worden, maar ook door AFRS aan de werknemer betaald worden:
‘Dat kan alleen als je je urenregistratie tijdig (uiterlijk de maandag van de nieuwe week voor 07:00 uur) invult en inlevert bij de administratie.’.Ten slotte is voor de reistijd in artikel 10.2 bepaald:
‘Wanneer de reistijd tussen huis en werklocatie (of terug) langer bedraagt dan 1 uur, dan wordt de extra tijd hierboven gezien als werktijd.’
3.5.
[geïntimeerde2] en AFRS hebben met ingang van 1 november 2019, onder gelijkblijvende voorwaarden een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd gesloten. Met ingang van 10 juni 2021 hebben [geïntimeerde1] en AFRS, onder gelijkblijvende voorwaarden, een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd gesloten. Op enig moment is AFRS naast het loon een onkostenvergoeding van € 400 aan [geïntimeerde1] gaan betalen.
3.6.
In de functie van inspecteur/analist asbest moeten [geïntimeerden] bij klanten op locatie werkzaamheden verrichten (buitendienst). Daartoe rijden zij in de regel met een bedrijfsbus vanuit huis naar de klantlocatie.
3.7.
[geïntimeerde2] heeft de arbeidsovereenkomst opgezegd per 1 juni 2021. [geïntimeerde1] heeft de arbeidsovereenkomst opgezegd per 1 november 2021.
Aanspraak op vergoeding voor overuren?
3.8.
Volgens [geïntimeerden] hebben zij tijdens de duur van het dienstverband veel overuren gemaakt die nog betaald moeten worden. Deels zijn overuren gemaakt omdat het veel reistijd kostte om op de klantlocatie te komen. Al die reistijd moet worden gezien als werktijd waarvoor een vergoeding moet worden betaald. Voor een ander deel zijn de overuren ontstaan doordat AFRS [geïntimeerden] voor meer dan acht uur per dag inplande. Bovendien liepen werkzaamheden wel eens uit en soms werd nog aansluitend aan geplande werkzaamheden extra werk opgedragen, waardoor ook overuren ontstonden. Aan de hand van een deel van de rittengegevens (van de bedrijfsbus die werd gebruikt om naar de klantlocatie te reizen), een zelf dagelijks bijgehouden ‘labjournaal’ en de terug te vinden planningen is door [geïntimeerden] al een inschatting gemaakt hoeveel overuren er zijn verricht. De complete rittenregistratie stelt [geïntimeerden] in staat het precieze aantal overuren te berekenen, vandaar dat die van AFRS is gevorderd.
3.9.
AFRS heeft er allereerst op gewezen dat er geen sprake is van een beleid waarbij nooit overuren werden uitbetaald. Zij heeft echter betwist dat [geïntimeerden] überhaupt overuren hebben gemaakt. Als zij al eens overuren maakten, dan was dat niet structureel en zijn die overuren ook uitbetaald. En als [geïntimeerden] al overuren gemaakt zouden hebben die niet zijn uitbetaald, dan is dat aan hen zelf te wijten, door de overuren niet conform het overurenregistratiebeleid schriftelijk door te geven.
Zijn overuren gemaakt?
3.10.
De vraag is, gelet op de betwisting door AFRS, of aannemelijk is dat [geïntimeerden] overuren hebben gemaakt. Het hof stelt vast dat ter zitting door AFRS onweersproken is dat er (in elk geval) sprake is van overuren als een werknemer in een week meer dan 40 uur werkt. De arbeidsovereenkomst vermeldt niet alleen dat de reguliere werktijden tussen 07:00 en 18:00u liggen, maar ook dat er sprake is van avonddiensten (en weekenddiensten), wat een aanwijzing is dat werken buiten de reguliere werktijden niet ongebruikelijk was. AFRS heeft ook erkend dat soms overuren werden gemaakt, maar dat was volgens haar niet structureel. De verklaring van ex-werknemer [naam1] , die door [geïntimeerden] is ingediend en waarbij hij twee weken in februari 2020 met overuren specificeert, alsook de verwijzing in de e-mails van de gemachtigde van [geïntimeerden] van november 2021 naar ex-werknemer [naam2] (productie 11 bij de dagvaarding) bevestigen dat bij AFRS met regelmaat overuren werden gemaakt. Ook uit de verklaringen van de heer [naam3] en de heer [naam4] die door AFRS zijn ingediend blijkt van het maken van overuren en het draaien van weekenddiensten. Daarnaast is onbetwist dat [geïntimeerden] door AFRS in een aantal weken zijn ingepland voor meer dan 40 uur per week, dat zij een paar keer overuren hebben ingediend en dat die ook zijn betaald. Het is op basis van het voorgaande aannemelijk dat [geïntimeerden] overuren hebben gemaakt.
Is de hele reistijd ook doorbetaalde werktijd?
3.11.
[geïntimeerden] zijn van mening dat de reistijd die zij maakten naar en van de klantlocatie volledig moet worden aangemerkt als doorbetaalde werktijd. De bepaling uit artikel 7 van de arbeidsovereenkomst dat twee maal één uur reistijd van de werktijd wordt afgetrokken (3.3 en 3.4) is bedoeld voor het reizen van thuis naar kantoor in Utrecht en niet voor het reizen van thuis naar de klantlocatie. Het meetellen van alle reisuren als doorbetaalde werktijd verhoogt het aantal gemaakte overuren. AFRS heeft daartegen ingebracht dat artikel 7 van de arbeidsovereenkomst moet worden gelezen in combinatie met artikel 10.2 van het Personeelshandboek. Daarin is voor werknemers zoals [geïntimeerden] , die werkzaam zijn in de buitendienst, juist vastgelegd dat eenmalig zowel door werkgever en werknemer reistijd (woon-werk) wordt vastgesteld op basis van de kortste route van huis naar kantoor. Dit is maximaal 2 uur (1 uur heen en l uur terug) per dag. Als de reistijd tussen huis en werklocatie (of terug) langer is dan 1 uur, dan wordt de extra tijd gezien als werktijd. [geïntimeerden] hebben betwist dat zij het Personeelshandboek hebben ontvangen. Het hof gaat daar niet in mee. Zowel [geïntimeerde1] als [geïntimeerde2] hebben allebei eerst een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd gehad en daarna een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. In elk van die arbeidsovereenkomsten is opgenomen dat het Personeelshandboek aan de werknemer is verstrekt en elk van die arbeidsovereenkomsten is door [geïntimeerde1] respectievelijk [geïntimeerde2] ondertekend. Bovendien heeft [geïntimeerde1] op 9 september 2019 met een paraaf op de checklist introductie personeel bevestigd dat het Personeelshandboek is toegelicht en door hem is ondertekend. Daartegen hebben [geïntimeerden] te weinig ingebracht, zodat het hof ervan uitgaat dat zij het Personeelshandboek hebben gehad en wisten of konden weten welke regels golden. Het hof neemt het standpunt van [geïntimeerden] met betrekking tot het woon/werkverkeer niet over. Allereerst volgt hun uitleg niet uit de letterlijke tekst van artikel 7 waarin alleen wordt gesproken over ‘reistijd (woon-werk)’, zonder te specificeren welke werklocatie wordt bedoeld. Er is noch in de arbeidsovereenkomst, noch in het Personeelshandboek een standplaats overeengekomen terwijl ook geen andere aanwijzingen zijn gebleken dat in artikel 7 (alleen) het reizen naar de kantoorlocatie in Utrecht is bedoeld. Het bepaalde in artikel 7 kan eigenlijk alleen worden verklaard in combinatie met artikel 10.2 Personeelshandboek, juist omdat [geïntimeerden] uitsluitend werkzaam zouden zijn in de buitendienst (op locatie van de klanten). Immers, voor het gewone woon/werkverkeer was geen regeling nodig omdat dat geen doorbetaalde werktijd betreft. Vervolgens is de vraag of alle reistijd van thuis naar de klantlocatie (en terug) is aan te merken als doorbetaalde werktijd, of dat van die reistijd conform artikel 7 twee maal één uur afgetrokken mag worden, die niet hoeven te worden doorbetaald. De ritten van thuis naar de klantlocatie (en terug) werden gemaakt met een bedrijfsbus (3.6). Omdat de reistijd dus wordt gemaakt met een door de werkgever ter beschikking gesteld vervoermiddel vindt het vervoer plaats onder gezag van AFRS, zoals [geïntimeerden] terecht aanvoeren. De wet bepaalt dat de gehele reistijd in dat geval arbeidstijd is (artikel 1.7 aanhef en onder k Arbeidstijdenwet, Atw). Dat betekent echter nog niet dat die volledige reistijd ook moet worden betaald, omdat dat afhangt van de afspraken die partijen over vergoeding van de reistijd hebben gemaakt. [1] AFRS en [geïntimeerden] hebben niet letterlijk een afspraak gemaakt over de vergoeding van reistijd, zodat het hof de overeenkomst op dit punt moet uitleggen. Daarbij komt het aan op de betekenis die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de overeenkomst mochten toekennen en wat zij daarover redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Gelet op het partijdebat en het bepaalde in artikel 7 van de arbeidsovereenkomst en artikel 10.2 van het Personeelshandboek komt de afspraak tussen AFRS en [geïntimeerden] er op neer dat per enkele reis (woon-werk) maximaal één uur reistijd wordt afgetrokken en de rest van de reistijd van die reis wordt vergoed. Hieruit volgt dat niet de volledige reistijd van huis naar de klantlocatie (en terug) geldt als doorbetaalde werktijd en dat daarvan maximaal twee uur per dag wordt afgetrokken.
Alleen uitbetaling als regels zijn gevolgd?
3.12.
Het hof stelt voorop dat AFRS tijdens de mondelinge behandeling heeft bevestigd dat compensatie van overuren in tijd-voor-tijd niet van toepassing is bij [geïntimeerden] , maar dat het alleen gaat om vergoeding in geld. AFRS heeft aangevoerd dat eventueel gemaakte overuren niet zijn betaald omdat de regels rond overuren niet zijn gevolgd. Daarbij heeft zij gewezen op de regels die zijn opgenomen in de arbeidsovereenkomst en het Personeelshandboek (3.4).
3.13.
In het Personeelshandboek staat opgenomen dat overuren alleen gedeclareerd kunnen worden als schriftelijk door de leidinggevende is verzocht om overwerk te verrichten. Het hof stelt vast dat hieronder in elk geval valt het inplannen van een medewerker door AFRS voor meer dan 40 uur per week of het aansluitend aan gepland werk opdragen van extra werk waardoor 40u in die week wordt overschreden. Bij de bepaling of van deze situaties sprake is moet ook rekening worden gehouden met eventuele doorbetaalde reistijd als hiervoor genoemd (3.11) in die week en de pauze van een half uur per werkdag. Over deze overuren is in elk geval een vergoeding verschuldigd.
3.14.
Daarnaast heeft AFRS ter zitting bij het hof toegelicht dat als een opdracht uitliep en er overuren ontstonden, het de gewoonte was dat de medewerker naar AFRS belde om dat door te geven, waarna AFRS met de opdrachtgever belde dat er door de uitloop extra kosten werden gemaakt. Daargelaten dat [geïntimeerden] deze gang van zaken hebben betwist, geeft deze eigen stelling van AFRS weer dat zij niet strikt de hand hield aan de eis dat het verzoek om overuren
schriftelijken
door de leidinggevendemoest worden gedaan
.Kennelijk was het ook mogelijk dat overwerk telefonisch door de werknemer werd gemeld.
3.15.
AFRS heeft daarnaast aangevoerd dat volgens het Personeelshandboek voor uitbetaling van overuren vereist was dat de urenregistratie uiterlijk de maandag van de nieuwe week voor 07:00 uur werd ingeleverd bij de administratie. AFRS heeft daartoe een blanco urenregistratieformulier in het geding gebracht. Zonder het doorgeven van overuren was AFRS niet op de hoogte van het maken van de overuren en konden die niet worden uitbetaald. Ter zitting heeft AFRS daar nog aan toegevoegd dat zij niet zelfstandig de gewerkte uren van elke werknemer registreert: AFRS heeft geen zicht op de eventuele extra tijd die [geïntimeerden] werken in afwijking van de standaardplanning.
[geïntimeerden] hebben erop gewezen dat de overuren die zij in het begin per e-mail hebben ingediend uiteindelijk (na aanmaningen) door AFRS zijn betaald. Later hebben zij betaling van overuren telefonisch of in een gesprek herhaaldelijk ter sprake gebracht bij de heer [naam5] , directeur van AFRS, maar die heeft herhaaldelijk gezegd overuren niet meer te gaan betalen, behalve de overuren in het weekend. Compensatie zou volgens [naam5] in tijd-voor-tijd plaatsvinden, maar dat gebeurde ook niet. Vanwege die opstelling zijn geen urenregistraties meer ingediend, aldus [geïntimeerden] ter zitting.
3.16.
Het hof constateert dat niet is gebleken dat het urenregistratieformulier verplicht was voor de indiening van de overuren. Dat kon ook op andere manieren, zoals aan de hand van een Excel-bestand (wat de heer [naam3] verklaart) of per e-mail (zoals zowel [geïntimeerde1] als [geïntimeerde2] een aantal keer hebben gedaan). AFRS heeft in de memorie van grieven gesteld dat [geïntimeerden] de overuren nooit achteraf hebben doorgegeven, ‘
ook niet mondeling’, waaruit het hof afleidt dat het mondeling doorgeven van overuren blijkbaar ook een optie was. Dat sluit aan bij wat [geïntimeerden] daarover ter zitting hebben verklaard. Daarnaast werd ook niet strikt de hand gehouden aan de eis dat de uren vóór maandag 07:00u van de volgende week moesten zijn ingediend. [geïntimeerden] hebben verschillende e-mails overgelegd waaruit blijkt dat zij een aantal malen na maandag 07:00u overuren hebben ingediend en die ook werden betaald, zij het soms maanden later. Bij wijze van voorbeeld wijst het hof op de e-mail van [geïntimeerde2] van dinsdag 8 september 2020 waarbij overuren van de week daarvoor werden ingediend én werd herinnerd aan eerder ingediende overuren van 11 juli 2020, die vervolgens in de maand september 2020 werden betaald. Desgevraagd heeft AFRS ter zitting toegelicht dat zij in deze gevallen het niet kunnen doorbelasten aan de klant van de gemaakte uren voor haar rekening heeft genomen. Hieruit volgt dat in de praktijk overuren ook werden vergoed als zij niet
uiterlijk maandag om 07:00uwerden ingediend. Vanwege de manier waarop feitelijk door AFRS werd omgegaan met het indienen van overuren en de betaling daarvan constateert het hof dat het argument dat de regels rond overuren niet zijn gevolgd onvoldoende is om de overuren niet uit te betalen.
Klachtplicht niet verzaakt
3.17.
AFRS doet er ten slotte een beroep op dat [geïntimeerden] niet hebben voldaan aan hun plicht om tijdig te protesteren tegen het niet-uitbetalen van een vergoeding voor alle overuren, zodat zij hun recht op die vergoeding hebben verspeeld. Pas na het opzeggen van de arbeidsovereenkomsten hebben [geïntimeerden] hun recht op vergoeding van overuren ter sprake gebracht. Beiden hadden echter eerder overuren betaald gekregen en wisten dat als zij de overuren niet tijdig zouden bekend maken, die uren volgens intern beleid niet zouden worden gecompenseerd, aldus AFRS. Door de overuren niet tijdig in te dienen en pas bij of na uitdiensttreding hun beklag te doen heeft AFRS niet de mogelijkheid gehad deze gemaakte overuren door te belasten aan de klant of de werkzaamheden anders in te richten waardoor structureel overwerken wordt voorkomen. Wat [geïntimeerden] hier tegenover hebben aangevoerd, wordt hieronder besproken.
3.18.
Het hof wijst het beroep van AFRS op schending van de klachtplicht af. Volgens artikel 6:89 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een schuldeiser op een gebrek in de prestatie geen beroep meer doen als hij niet binnen bekwame tijd nadat hij het gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijze had moeten ontdekken bij de schuldenaar daarover heeft geprotesteerd (klachtplicht). Deze klachtplicht is ook van toepassing op verbintenissen uit hoofde van een arbeidsovereenkomst en ook bij de niet-volledige betaling van een geldsom. Bij beantwoording van de vraag of is voldaan aan de klachtplicht, moet worden gelet op alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard en inhoud van de rechtsverhouding, de aard en inhoud van de prestatie en de aard van het gestelde gebrek in de prestatie. Tot de in aanmerking te nemen omstandigheden behoort het antwoord op de vraag of de schuldenaar nadeel lijdt door het late tijdstip waarop de schuldeiser heeft geklaagd. In dit verband moet de rechter rekening houden met enerzijds het voor de schuldeiser ingrijpende rechtsgevolg van het te laat protesteren – te weten verval van al zijn rechten ter zake van de tekortkoming – en anderzijds de concrete belangen waarin de schuldenaar is geschaad door het late tijdstip waarop dat protest is gedaan, zoals een benadeling in zijn bewijspositie of een aantasting van zijn mogelijkheden de gevolgen van de gestelde tekortkoming te beperken. In een situatie waarbij door werknemers de betaling van overuren wordt gevorderd zijn in acht te nemen omstandigheden onder meer (i) in hoeverre van werknemers tijdens het dienstverband kan worden gevergd te klagen, (ii) de houding van de werkgever ten opzichte van de vordering en (iii) of er sprake is van het in strijd met de wet niet registreren van arbeidstijden, waarbij relevant is (iv) hoe groot het nadeel is dat de werkgever lijdt dan wel of dat nadeel voor risico van de werkgever moet blijven. [2]
3.19.
Tussen partijen is niet in geschil dat het niet volledig betalen van een overwerkvergoeding een gebrek in de prestatie oplevert, waarop de klachtplicht van artikel 6:89 BW van toepassing is. Het hof stelt bij de beoordeling voorop dat AFRS zelf, in strijd met haar verplichtingen, geen arbeidstijdenregistratie bij heeft gehouden. AFRS heeft namelijk erkend de arbeidstijden van [geïntimeerden] niet zelf te registeren, maar dat volledig bij de werknemers te leggen. Dat is in strijd met de wet (artikel 4:3 lid 1 van de Arbeidstijdenwet) maar ook met de eisen van goed werkgeverschap die een werkgever ertoe verplichten een deugdelijke registratie van de arbeidstijden te voeren. Er is door AFRS bovendien, zo is hiervoor overwogen, geen gestructureerd beleid gevoerd ten aanzien van (de wijze van registratie van) overuren door de werknemers en niet gebleken is dat AFRS daarop van tijd tot tijd heeft toegezien. [geïntimeerden] hebben gesteld en (onder overlegging van verklaringen en een bandopname) onderbouwd dat het ter sprake brengen van overuren werknemers niet in dank werd afgenomen, en dat het ook geen zin had. [geïntimeerden] stellen dat zij de kwestie van niet-betaalde overuren desondanks herhaald mondeling ter sprake hebben gebracht bij de directeur. Dat wordt door AFRS betwist. Het hof laat deze discussie in het midden, omdat vaststaat dat [geïntimeerden] in elk geval na het dienstverband hebben geklaagd tegen het niet-uitbetalen van overuren ( [geïntimeerde1] op 22 oktober 2021 en [geïntimeerde2] in het kader van de in november 2021 gevoerde kortgedingprocedure). Onder deze omstandigheden oordeelt het hof dat als tijdig, waarbij in aanmerking wordt genomen dat aan het klagen van [geïntimeerden] tijdens het dienstverband, die immers in een gezagsrelatie staan ten opzichte van AFRS, niet te strenge eisen mogen worden gesteld.
3.20.
AFRS heeft nog aangevoerd dat zij door het uitblijven van tijdige klachten nadeel heeft ondervonden. Omdat zij niet wist dat er overuren werden gemaakt was AFRS niet in staat die overuren door te belasten aan de klant of de werkzaamheden anders in te richten om overwerk te voorkomen. Het hof constateert dat AFRS deze algemene stelling niet heeft geconcretiseerd door aan te geven om welk nadeel het gaat. Dit ziet in elk geval niet op bezoeken aan bepaalde klanten waarin zogeheten vrijgaverapporten door [geïntimeerden] werden opgemaakt en bij AFRS werden ingediend. Daarin werd namelijk precies aangetekend van welke begintijd tot welke eindtijd de werkzaamheden werden verricht. Deze rapporten kwamen (naar eigen zeggen van AFRS ter zitting bij het hof) binnen op de administratie en daaruit moeten eenvoudig de door te belaste overuren af te leiden zijn geweest. Voor het overige geldt dat, door de wijze waarop zij de overurenadministratie in strijd met haar werkgeversverplichtingen heeft ingericht, het eventueel geleden nadeel voor risico van AFRS moet blijven. De gevolgen van het niet zelf registreren, zowel in de zin van het niet kunnen doorbelasten van overuren aan de klant als het niet anders kunnen inrichten van het werk om (structureel) overwerk te voorkomen, moeten door AFRS worden gedragen. De overige door AFRS aangevoerde omstandigheden kunnen, afgezet tegen het hiervoor overwogene, niet tot een ander oordeel leiden.
3.21.
De conclusie op basis van het voorgaande is dat aannemelijk is dat [geïntimeerden] overuren hebben gemaakt, dat in voorkomende gevallen een deel van de reistijd ook als doorbetaalde werktijd heeft te gelden, dat het niet volgen van de schriftelijke regels rond overuren geen reden is om betaling van overuren af te wijzen en dat er geen sprake is van schending van de klachtplicht door [geïntimeerden] zodat zij hun recht om vergoeding van gemaakte overuren te claimen niet zijn verloren.
Procesafspraken tijdens de mondelinge behandeling
3.22.
Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof zijn procesafspraken gemaakt, nadat het voorgaande als voorlopig oordeel aan partijen is voorgehouden. [geïntimeerden] hebben toegelicht dat de bedoeling van hun vorderingen is dat eerst de benodigde gegevens worden verzameld, in de vorm van de rittenadministratie van FleetGO van de (vier) verschillende leaseauto’s waarmee zij tijdens het dienstverband naar klantlocaties zijn gereden, om vervolgens de precieze vordering van vergoeding van overuren en vakantiedagen over overuren te kunnen berekenen en te kunnen onderbouwen. AFRS heeft bevestigd de vorderingen zo ook te hebben begrepen. Beide partijen hebben daarnaast bevestigd de discussie over de overuren om praktische redenen in deze procedure te willen beslechten, in plaats van in een schadestaatprocedure (die bovendien niet is bedoeld voor een nakomingsvordering zoals die hier aan de orde is). Er is daarom afgesproken dat AFRS de rittenadministratie van FleetGO van de (vier) verschillende leaseauto’s aan [geïntimeerden] ter beschikking stelt. Daarna zouden [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] bij nadere memorie de precieze vordering berekenen en onderbouwen. Dat hebben zij elk afzonderlijk gedaan bij akte van 25 februari 2025. Op deze aktes heeft AFRS gereageerd in de antwoordakte van 25 maart 2025.
De berekeningen
3.23.
[geïntimeerde1] licht toe hoe hij de omvang van zijn vordering heeft berekend. Er is per dag gekeken van de tijd van vertrek tot terugkomst, minus een correctie voor pauze, reistijd heen en terug en eventueel omrijden naar de kinderopvang. De correctie voor de pauze is standaard een half uur. De correctie in reistijd is maximaal één uur heen en één uur terug maar bij reistijd
minder dan één uur is de daadwerkelijke reistijd afgetrokken. Correctie bij een tussenstop bij de kinderopvang is per keer standaard 10 minuten (vijf heen en vijf terug) aangevuld met de tijd dat de auto heeft stilgestaan. Indien het totaal aantal uren per dag na correctie op minder dan 8 uur uitkomt, wordt deze tijd aangevuld met de reistijd tot maximaal 8 uur; reistijd is immers wel werktijd. Alles wat na correctie boven 8 uur per dag uitkomt wordt gerekend als overuren per dag. Alles wat in een week wordt gerekend aan overuren minus de tijd die in dezelfde week korter dan 8 uur is berekend, is het totaal aantal overuren in die week. Alles wat na aftrek van reistijd is gewerkt voor 07:00 uur, na 18:00 uur of in het weekend wordt gerekend als uren waar 125% over betaald moet worden. [geïntimeerde1] komt na toepassing hiervan tot 68 uur 43 minuten aan overuren (naar het hof aanneemt: tegen 100%) en 42 uur 39 minuten extra buiten reguliere werktijd tegen 125%, toen hij € 1.800 bruto per maand verdiende en tot 18 uur 24 minuten aan overuren (weer naar het hof aanneemt: tegen 100%) en 3 uur 24 minuten extra buiten reguliere werktijd tegen 125%, toen hij € 2.200 bruto per maand verdiende.
3.24.
[geïntimeerde2] heeft ook toegelicht hoe hij de omvang van zijn vordering heeft berekend. Er is per dag gekeken van de tijd van vertrek tot terugkomst, minus een correctie voor pauze, reistijd heen en terug en eventuele privé-kilometers. De correctie voor de pauze is standaard een half uur. De correctie in reistijd is maximaal één uur heen en één uur terug maar bij reistijd
minder dan één uur is de daadwerkelijke reistijd afgetrokken. Indien het totaal aantal uren per dag na correctie op minder dan 8 uur uitkomt, wordt deze tijd aangevuld met de reistijd tot maximaal 8 uur; reistijd is immers wel werktijd. Alles wat na correctie boven 8 uur per dag uitkomt wordt gerekend als overuren per dag. Alles wat in een week wordt gerekend aan overuren minus de tijd die in dezelfde week korter dan 8 uur is berekend, is het totaal aantal overuren in die week. Alles wat na aftrek van reistijd is gewerkt voor 07:00 uur, na 18:00 uur of in het weekend wordt gerekend als uren waar 125% over betaald moet worden. [geïntimeerde2] komt na toepassing hiervan tot 221,25 overuren waarvan 213,17u tegen 125%, en 8,08u tegen 175%.
3.25.
Volgens AFRS heeft zij de rittenadministratie uit FleetGO aan [geïntimeerden] verstrekt. Bij de daarop volgende overzichten die [geïntimeerden] hebben ingediend ontbreken echter de onderliggende stukken waarvan [geïntimeerden] eerder hebben gezegd dat zij zich daarop hebben gebaseerd. Het gaat dan om de planning, het logboek, e-mails en rijtijden exclusief files berekend via Google Maps. Ondanks verzoek zijn die niet verstrekt aldus AFRS, waarmee de overzichten onvoldoende controleerbaar zijn, dus ook onvoldoende onderbouwing vormen voor de opgevoerde overuren. Uit de eigen controle van planningen, rapportages en verlofkaarten is gebleken van een aantal onjuistheden in de berekeningen. Na verdiscontering van alle onjuistheden resteert voor [geïntimeerde1] een nabetaling van 5 uur en 11 minuten waarvoor een percentage van 125% moet worden gehanteerd en voor [geïntimeerde2] een nabetaling van 22 uur en 22 minuten tegen 125% en 8 uur en 5 minuten tegen 175%.
De beoordeling van de berekeningen
3.26.
Volgens de hoofdregel van artikel 149 en 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering rust op [geïntimeerden] de stelplicht en zo nodig de bewijslast van de omvang van het aantal overuren dat moet worden nabetaald. Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof zijn daarover procesafspraken gemaakt, waarbij [geïntimeerden] aan de hand van de FleetGO-gegevens een onderbouwing zouden geven van de berekening en die, met de onderliggende stukken waarop zij zich hebben gebaseerd, naar AFRS zouden sturen.
3.27.
Het hof oordeelt dat zowel [geïntimeerde1] als [geïntimeerde2] daaraan niet hebben voldaan. Zij hebben volstaan met overlegging van een (overigens slecht leesbaar) overzicht van gewerkte uren, maar zij hebben niet toegelicht waar de cijfers in hun concrete overzichten precies op zijn gebaseerd. Evenmin hebben zij inzicht gegeven in de daaraan ten grondslag liggende stukken, terwijl tijdens de mondelinge behandeling is bevestigd dat dergelijke stukken er wel zouden zijn. In elk geval hebben [geïntimeerden] bij het opstellen van het overzicht (kennelijk) gebruik gemaakt van de FleetGO-gegevens, die niet door [geïntimeerden] maar door AFRS bij antwoordakte in het geding zijn gebracht. Zij hebben echter nagelaten om die FleetGO-gegevens nader te duiden of toe te lichten. Zonder een dergelijke toelichting valt uit die gegevens niet af te leiden welke tijd [geïntimeerden] aan werk hebben besteed en wat privé-tijd is. Zowel [geïntimeerde1] (‘kinderopvang’) als [geïntimeerde2] (‘privékilometers’) hebben in hun berekeningen kennelijk rekening gehouden met privéactiviteiten maar hebben niet duidelijk gemaakt hoe vaak dat gebeurde of om hoeveel tijd het ging. In het overzicht van [geïntimeerde2] worden wel bestemmingen van de gemaakte reizen genoemd, maar ook die worden niet verder toegelicht en/of in verband gebracht met werktijd. Zo staat bijvoorbeeld op 24 april 2019 een reis van [woonplaats2] naar [woonplaats2] vermeld (1:08u), waarvan zonder nadere toelichting niet valt in te zien dat sprake is van werktijd omdat [woonplaats2] de woonplaats van [geïntimeerde2] is. [geïntimeerden] hebben globaal aangegeven welke uitgangspunten zij hebben gehanteerd, maar, zoals hiervoor is overwogen, de vertaling van die uitgangspunten in de berekeningen niet onderbouwd. Daarnaast is het in de berekening van [geïntimeerden] gehanteerde uitgangspunt onjuist, dat als het totaal aantal uren per dag na correctie op minder dan 8 uur uitkomt, deze tijd aangevuld wordt met de reistijd tot maximaal 8 uur, ook al zou dat korter zijn dan één uur heen en één uur terug. Hiervoor is namelijk al vastgesteld dat deze reistijd niet uitbetaald hoeft te worden.
3.28.
Dit alles maakt dat de berekeningen waarop [geïntimeerden] hun vorderingen baseren op geen enkele wijze controleerbaar zijn voor AFRS en voor het hof. Het hof heeft [geïntimeerden] tijdens de mondelinge behandeling de gelegenheid geboden om hun vorderingen te onderbouwen op basis van de juiste uitgangspunten, maar moet constateren dat [geïntimeerden] die mogelijkheid niet hebben benut. AFRS heeft op haar beurt de berekeningen uitgebreid betwist en die betwisting wel onderbouwd met onderliggende gegevens.
3.29.
Gelet op deze gemotiveerde betwisting oordeelt het hof dat [geïntimeerden] hun vorderingen tot uitbetaling van overuren onvoldoende hebben onderbouwd. AFRS heeft erkend dat zowel [geïntimeerde1] als [geïntimeerde2] nog recht hebben op een nabetaling, zodat het hof haar daartoe zal veroordelen. Voor [geïntimeerde1] komt dat neer op 5 uur en 11 minuten. Hij maakt een onderscheid in een periode dat hij € 1.800 bruto per maand verdiende en een andere periode van
€ 2.200 per maand. Niet alleen heeft AFRS betwist dat dit een loonsverhoging was, [geïntimeerde1] heeft ook niet gesteld vanaf wanneer die € 2.200 voor hem als bruto salaris per maand gold. Het hof hanteert daarom voor deze 5 uur en 11 minuten (zijnde 5,18u) een salaris van € 1.800 bruto per maand (zijnde € 10,38 bruto per uur) vermenigvuldigd met 125% per uur. Dit komt neer op een bedrag van € 67,21 bruto. Voor [geïntimeerde2] komt de vordering over 22 uur 22 minuten (zijnde 22,37u) bij een salaris van € 2.400 bruto per maand (zijnde € 13,85 bruto per uur) vermenigvuldigd met 125% neer op € 387,28 bruto alsook € 13,85 bruto per uur vermenigvuldigd met 175% over 8 uur 8 minuten (zijnde 8,05u) is € 195,11 bruto.
3.30.
Een en ander betekent dat in het principaal hoger beroep slechts de beslissing onder 5.5. van het vonnis van 28 juni 2023 zal worden vernietigd, en dat bovengenoemde bedragen aan [geïntimeerden] zullen worden toegewezen. Het incidenteel hoger beroep wordt verworpen omdat AFRS al is overgegaan tot het verstrekken van de gevorderde gegevens. Zowel in het principaal als in het incidenteel hoger beroep worden de proceskosten gecompenseerd.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
in het principaal hoger beroep
4.1.
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht van 28 juni 2023, behalve de beslissing onder 5.5. die hierbij wordt vernietigd;
4.2.
veroordeelt AFRS tot betaling aan [geïntimeerde1] van € 67,21 bruto;
4.3.
veroordeelt AFRS tot betaling aan [geïntimeerde2] van € 582,39 bruto;
4.4.
verklaart de veroordelingen onder 4.2. en 4.3. uitvoerbaar bij voorraad;
in het incidenteel hoger beroep
4.5.
verwerpt het hoger beroep;
zowel in het principaal als in het incidenteel hoger beroep
4.5.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.A. Diebels, A.E.F. Hillen en A.C.M. Kuypers en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 29 april 2025.

Voetnoten

1.Vgl. HR 22 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1391.
2.HR 20 september 2024, ECLI:NL:HR:2024:1278.