Uitspraak
1.[geïntimeerde1]
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep
- de memorie van grieven
- de memorie van antwoord tevens memorie van grieven in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep
- de memorie van antwoord in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep
- het verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling die op 13 februari 2025 is gehouden.
2.De vaststaande feiten
3.Schets van de zaak
4.De motivering van de beslissing
- Alle onroerende zaken van Property waren door Parthes gefinancierd.
- Blijkens een verklaring van de curator was dit in de boekhouding van Parthes en Property geboekt als schuld uit hoofde van een geldlening van Property aan Parthes.
- Property had geen eigen liquiditeiten (en ook geen eigen bankrekening).
- Property had als enige inkomstenbron de huuropbrengsten van (een of meer van) haar onroerende zaken.
- Deze huurinkomsten werden rechtstreeks aan Parthes betaald.
- De huurder was De Visbaron B.V., een deelneming van Parthes.
- De Visbaron B.V. was ten tijde van het aangaan van de geldleningsovereenkomst tussen Parthes en Vewolar al jaren verlieslatend.
- Parthes had, blijkens door haar adviseur Bult aan Vewolar gezonden informatie (of die is ontvangen is in dit verband niet van belang) per 31 december 2018 € 7,9 miljoen schuld en liet medio maart 2019 € 11 miljoen aan schulden onbetaald.
- Parthes was afhankelijk van de opbrengsten uit een onzekere investering en uit de eventuele verkoop van aandelen in een buitenlandse deelneming.
“over het paulianeuze karakter van de hypotheekrechten”,de nietigheid van de akte door de beroepsfout van [geïntimeerde1] , de vaststellingsovereenkomst en de uiteindelijke verdeling van de opbrengst – heeft Vewolar geen voldoende specifiek bewijs aangeboden van stellingen die tot een ander oordeel kunnen leiden. Het is aan het hof om – de beroepsfout van [geïntimeerden] wegdenkend – het paulianeuze karakter van de verplichting tot hypotheekvestiging door Property te beoordelen (zoals het hof heeft gedaan in 4.6-4.19). Ten aanzien van de feiten die aan dat oordeel ten grondslag liggen, komt het hof niet toe aan bewijslevering. Bovendien is ten aanzien van die feiten ook geen specifiek bewijs aangeboden. Om die reden gaat het hof aan het bewijsaanbod voorbij.