ECLI:NL:GHARL:2025:2976

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 mei 2025
Publicatiedatum
13 mei 2025
Zaaknummer
200.340.715
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrecht en de vraag naar dringend eigen gebruik in hoger beroep

In deze zaak heeft [appellant], woonachtig op de Filipijnen, hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Enschede, waarin hij niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn vordering tegen [naam1] en [naam2], huurders van zijn woning. [appellant] vorderde de beëindiging van de huurovereenkomst op grond van dringend eigen gebruik, omdat hij de woning weer zelf wilde bewonen. De bewindvoerder, die optreedt voor [naam1] en [naam2], heeft ook hoger beroep ingesteld en betoogd dat [appellant] niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat hij de bewindvoerder niet had gedagvaard. Het hof oordeelt dat [appellant] wist van het bewind en dat hij in zijn vordering niet-ontvankelijk is. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter, omdat er geen sprake is van dringend eigen gebruik. De gronden die [appellant] aanvoert, zoals de noodzaak van medische zorg in Nederland en de opleidingswensen van zijn dochter, zijn onvoldoende onderbouwd om de huurovereenkomst te beëindigen. Het hof concludeert dat zowel het hoger beroep van [appellant] als dat van de bewindvoerder niet slaagt, en veroordeelt [appellant] tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.340.715
zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Enschede, 10708817
arrest van 13 mei 2025
in de zaak van
[appellant]
die woont op de Filipijnen
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de kantonrechter optrad als eisende partij in conventie en verwerende partij in reconventie
hierna: [appellant]
advocaat: mr. T.B. van Dreumel
tegen
Stichting Doe Mee(r), handelend in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van
[naam1]en
[naam2]
die wonen in [woonplaats1]
die ook hoger beroep heeft ingesteld
en bij de kantonrechter optrad als gedaagde partij in conventie en eisende partij in reconventie
hierna: de bewindvoerder
advocaat: mr. F. Hoff.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
Beide partijen hebben hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de kantonrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Enschede, (hierna: de kantonrechter) op 27 februari 2024 tussen [appellant] en de bewindvoerder heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep met de grieven
  • de memorie van antwoord tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep
  • de memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep
  • het verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling die op 4 maart 2025 is gehouden

2.De kern van de zaak

2.1.
[appellant] heeft zijn huis in [woonplaats1] verhuurd aan [naam1] en [naam2] . [appellant] wil de huurovereenkomst beëindigen en de woning weer zelf gaan bewonen. [appellant] vindt dat hij de woning dringend nodig heeft voor eigen gebruik. De bewindvoerder is het daar niet mee eens.
2.2.
[appellant] heeft in eerste aanleg de vordering ingesteld tegen [naam1] en [naam2] . In de loop van de procedure is ook de bewindvoerder verschenen. [appellant] vorderde bij de kantonrechter dat
I de huurovereenkomst met [naam1] en [naam2] zou worden beëindigd per 1 februari 2024 en dat de datum en het tijdstip van de ontruiming op diezelfde datum zou worden vastgesteld;
II het bedrag dat [appellant] moet betalen aan Doe Mee(r) c.s. als tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten zou worden vastgesteld op nihil;
III Doe Mee(r) c.s. zou worden veroordeeld in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
2.3.
De bewindvoerder vorderde bij de kantonrechter in voorwaardelijke reconventie, voor het geval de vordering van [appellant] zou worden toegewezen, betaling van € 17.500 als tegemoetkoming in de verhuiskosten en een schadevergoeding van € 50.000 als [appellant] de woning niet duurzaam in gebruik neemt.
2.4.
De kantonrechter heeft [appellant] niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tegen [naam1] en [naam2] . De kantonrechter heeft de vordering van [appellant] tegen de bewindvoerder afgewezen, met veroordeling van [appellant] tot betaling aan de bewindvoerder van € 337,50 voor proceskosten.
2.5.
[appellant] vordert in het door hem ingestelde hoger beroep dat
I de huurovereenkomst met [naam1] en [naam2] zal worden beëindigd per datum van het (eind) arrest en dat de datum en het tijdstip van de ontruiming op diezelfde datum worden vastgesteld;
II de bewindvoerder wordt veroordeeld tot betaling van € 337,50, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 maart 2024;
III de bewindvoerder wordt veroordeeld in de proceskosten van beide instanties, te vermeerderen met de nakosten en te vermeerderen met de wettelijke rente.
2.6.
De bewindvoerder vordert in het door haar ingestelde hoger beroep dat [appellant] niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn vordering tegen de bewindvoerder.

3.De feiten waar het hof vanuit gaat

3.1.
[naam1] en [naam2] huren met ingang van 1 april 2015 de woning aan het aan partijen bekende adres in [woonplaats1] . Deze woning is eigendom van [appellant] .
3.2.
De huurovereenkomst is aangegaan voor onbepaalde tijd. In de overeenkomst is opgenomen “
dat de eigenaar de woning kan verkopen met een opzeggings termijn van 3 maanden”. Verder is in de overeenkomst opgenomen: “
De huurder heeft de wens aangegeven om op zijn minst een paar jaar van de woning gebruik te willen maken. De huurder heeft aangegeven, indien mogelijk, over een paar jaar de woning te willen kopen.
3.3.
[appellant] is met zijn gezin geëmigreerd naar de Filipijnen.
3.4.
[naam1] en [naam2] zijn met ingang van 7 juli 2015 onder (beschermings)bewind gesteld wegens het hebben van problematische schulden.
3.5.
In een brief van 27 februari 2023 aan [naam1] heeft (de advocaat van) [appellant] de huur opgezegd tegen 1 september 2023. Als reden voor de opzegging is vermeld dat [appellant] de woning dringend nodig heeft voor eigen gebruik.
3.6.
In twee aparte brieven van 24 juli 2023 aan [naam1] en aan [naam2] heeft (de advocaat van) [appellant] de huurovereenkomst opgezegd tegen 1 februari 2024. Als reden voor de opzegging is opnieuw vermeld dat [appellant] de woning dringend nodig heeft voor eigen gebruik.
3.7.
[naam1] en [naam2] zijn op 5 februari 2019 toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP). Deze regeling is op 8 augustus 2023 geëindigd met een zogenoemde schone lei.

4.Het oordeel van het hof

De uitkomst
4.1.
Het hof zal het vonnis van de kantonrechter bekrachtigen. Dat betekent dat het hof het eens is met de afwijzingen van de vorderingen van [appellant] en dat de daartegen gerichte grieven niet slagen. [naam1] en [naam2] mogen in de woning blijven wonen. Het hof zal hierna uitleggen hoe het tot deze beslissing is gekomen.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
4.2.
[appellant] woont op de Filipijnen, waardoor deze zaak een internationaal element bevat. Omdat de bewindvoerder is gevestigd in Nederland en [naam1] en [naam2] wonen in Nederland komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe. Uit de stellingen van partijen blijkt dat zij hebben gekozen voor toepasselijkheid van Nederlands recht.
[appellant] is ontvankelijk in zijn vordering
4.3.
De bewindvoerder heeft in het door haar ingestelde hoger beroep betoogd dat [appellant] niet-ontvankelijk is in zijn vordering. Volgens de bewindvoerder wist [appellant] dat [naam1] en [naam2] onder (beschermings)bewind waren gesteld en had hij daarom de bewindvoerder in de procedure bij de kantonrechter moeten dagvaarden in plaats van [naam1] en [naam2] .
4.4.
Volgens de wet (artikel 1:441, lid 1, BW) vertegenwoordigt tijdens het bewind de bewindvoerder bij de vervulling van zijn taak de onder bewind gestelde persoon in en buiten rechte. Voor [naam1] en [naam2] brengt het bewind mee dat zij niet langer beschikkings-bevoegd zijn ten aanzien van de onder bewind gestelde goederen (artikel 1:438 BW) en dat zij ook niet als procespartij kunnen optreden in procedures die gaan over de onder bewind gestelde goederen. De huurovereenkomst (met de rechten en verplichtingen die daaruit de voortvloeien) behoort tot de goederen waarover het bewind zich uitstrekt. Dat betekent dat de bewindvoerder had moeten worden gedagvaard en dat nu [appellant] dat niet heeft gedaan, hij in zijn vordering tegen [naam1] en [naam2] in beginsel niet-ontvankelijk is.
4.5.
In de rechtspraak is daar een uitzondering op gemaakt voor de situatie dat een eisende partij die een procedure met betrekking tot een onder bewind gesteld goed tegen de rechthebbende zelf instelt, terwijl hij niet met het bewind bekend was of had behoren te zijn. In zo’n situatie vergen de redelijke belangen van die eisende partij en het algemene belang van een vlot verlopend rechtsverkeer, dat het bewind niet aan de eisende partij kan worden tegengeworpen. [1]
4.6.
In hoger beroep is komen vast te staan dat [appellant] wist van het (beschermings)bewind. Hij heeft in 2016 contact gehad met de bewindvoerder naar aanleiding van een (bij de vorige bewindvoerder) ontstane huurachterstand. [appellant] heeft verklaard dat hij ook wist van de WSNP en dat deze regeling is beëindigd. Op het moment dat de dagvaarding in de procedure bij de kantonrechter werd uitgebracht wist [appellant] dat er nog een (beschermings)bewind was en dat de Stichting Doe Mee(r) nog optrad als bewindvoerder. [appellant] heeft tijdens de mondelinge behandeling uitgelegd dat hij niet wist dat de bewindvoerder de formele contactpersoon was. Dat is wat [appellant] betreft meer de juridische kant van de zaak en daar heeft hij zich niet in verdiept. [appellant] heeft daarbij ook verklaard dat hij niet tegen zijn advocaat heeft gezegd dat [naam1] en [naam2] nog steeds een bewindvoerder hadden. Dat [appellant] dit niet heeft gedaan is voor het hof een omstandigheid die voor zijn rekening en risico moet blijven. De in 4.4 bedoelde uitzonderingssituatie doet zich in dit geval dus niet voor.
4.7.
De kantonrechter is er vanuit gegaan dat de uitzonderingssituatie zich wel voordeed en heeft [appellant] in de gelegenheid gesteld de bewindvoerder op te roepen om in het geding te verschijnen. [naam1] en [naam2] hadden toen al een advocaat ingeschakeld die voor hen een conclusie van antwoord heeft ingediend. De bewindvoerder is in de procedure verschenen. Zij was het eens met de inhoud van de conclusie van antwoord en zij heeft op de mondelinge behandeling bij de kantonrechter nog een eigen toelichting op de zaak kunnen geven. Vanaf het moment dat zij in de procedure bij de kantonrechter is verschenen, is de bewindvoerder aangemerkt als de formele procespartij. [appellant] stelt dat de bewindvoerder daarom geen belang heeft bij haar beroep op niet-ontvankelijkheid.
4.8.
Het hof stelt voorop dat de regel dat het dagvaarden van de verkeerde partij tot niet-ontvankelijkheid van de eisende partij leidt een aantal uitzonderingen kent, namelijk
verschoonbare onwetendheid,
een kennelijke vergissing aan de zijde van de eisende partij en
geen in rechte te respecteren belang aan de zijde van de gedaagde partij bij het uitspreken van de niet-ontvankelijkheid.
Vast staat dat geen sprake is van een verschoonbare onwetendheid aan de kant van [appellant] . Over een kennelijke vergissing aan de kant van [appellant] is niets gesteld. [appellant] beroept zich op de derde uitzondering.
4.9.
De bewindvoerder heeft aangevoerd dat haar belang is gelegen in het goed kunnen voorbereiden en verwoorden van een standpunt in de procedure. Daarnaast stelt de bewindvoerder dat [naam1] en [naam2] belang hebben bij het uitspreken van de niet-ontvankelijkheid, omdat zij daarmee tijd winnen voor het vinden van een andere woning.
4.10.
Het hof is van oordeel dat de bewindvoerder niet in haar verdediging is geschaad. De bewindvoerder is voorafgaand aan de mondelinge behandeling bij de kantonrechter in het geding verschenen. Daar heeft zij duidelijk gemaakt dat zij het eens is met het door de advocaat van [naam1] en [naam2] eerder in die procedure ingenomen standpunt. Die advocaat is vervolgens ook gaan optreden als de advocaat van de bewindvoerder en de bewindvoerder heeft tijdens de mondelinge behandeling bij de kantonrechter nog haar eigen visie op de zaak kunnen geven. Namens de bewindvoerder is op geen enkele manier uitgelegd welk ander standpunt zij had willen innemen, of welke nadere toelichting zij had willen geven, indien zij direct was gedagvaard door [appellant] .
4.11.
[appellant] erkent dat het voor [naam1] en [naam2] heel moeilijk is om een andere woning te vinden voor hun gezin. [appellant] erkent ook dat zij belang hebben bij het verkrijgen van extra tijd voor het vinden van een andere woning. Volgens [appellant] rechtvaardigt dat niet dat hij alsnog niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn vordering. Het hof is dit met [appellant] eens. Dat het voor [naam1] en [naam2] moeilijk is om een andere woning te vinden en dat zij daarom belang hebben bij de tijdwinst die een niet-ontvankelijk verklaring oplevert, is een persoonlijk belang dat aan de orde komt bij de toets of [appellant] de huurovereenkomst kan opzeggen op grond van dringend eigen gebruik en tegen welke datum dit kan. Dit persoonlijk belang rechtvaardigt in deze situatie niet dat [appellant] niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn vordering. Zowel het redelijke belang van [appellant] om duidelijkheid te verkrijgen of de opzegging van de huur effect heeft, als het algemeen belang van een vlot verlopend rechtsverkeer, brengt mee dat de fout die [appellant] maakte door niet de bewindvoerder te dagvaarden kon worden hersteld op de wijze zoals de kantonrechter heeft gedaan. Bij deze stand van zaken doet zich naar het oordeel van het hof een situatie voor zoals hiervoor in 4.9 als uitzondering 3 is beschreven, namelijk dat [appellant] geen rechtens te respecteren belang heeft bij het uitspreken van de niet-ontvankelijkheid. Dit betekent dat [appellant] ontvankelijk is in zijn vordering tegen de bewindvoerder. Het incidenteel hoger beroep slaagt niet.
Er is geen sprake van dringend eigen gebruik
4.12.
De vorderingen van [appellant] (zie hiervoor in 2.5 I tot en met III) zijn alleen toewijsbaar, als hij aannemelijk is (1) dat sprake is van dringend eigen gebruik en (2) dat van hem, ook wanneer de belangen van [naam1] en [naam2] in acht worden genomen, daarom niet kan worden gevergd de huurovereenkomst te laten voortduren. Bovendien moet blijken (3) dat [naam1] en [naam2] andere passende woonruimte kunnen krijgen. De eerste twee vereisten hangen met elkaar samen, in die zin dat de mate van dringendheid van het eigen gebruik uiteraard ook een rol speelt bij de afweging van de belangen van partijen. Indien niet aan het vereiste van de dringendheid is voldaan, kan die belangenafweging achterwege blijven. Voor de vaststelling van de dringendheid zijn de omstandigheden ten tijde van de beoordeling door de rechter het uitgangspunt, maar kan ook betekenis toekomen aan omstandigheden die in de toekomst liggen. Toekomstige omstandigheden kunnen de dringendheid niet zelfstandig dragen, maar kunnen wel een al bestaande dringendheid versterken. Bij toekomstige omstandigheden moet bovendien redelijkerwijze zeker zijn dat die omstandigheden zich binnen afzienbare tijd voordoen. Bij de te maken belangenafweging moeten alle relevante omstandigheden worden meegewogen. Of een woning passend is voor [naam1] en [naam2] , is afhankelijk van de waardering van alle omstandigheden van het geval, zoals hun financiële en maatschappelijke positie, hun leeftijd en mobiliteit, de duur van de bewoning, de omvang van hun gezin, de gezondheid van de gezinsleden en de aard van het gebruik. Daarbij geldt dat ook een woning die in grootte, ligging of anderszins een wezenlijk ander woongenot biedt dan het gehuurde, passend kan zijn. Dat hoeft ook niet altijd een huurwoning te zijn. Ook een koopwoning kan passend zijn.
4.13.
[appellant] heeft in zijn opzeggingsbrieven van 24 juli 2023 aangevoerd dat hij en zijn gezin de wens hebben om weer in Nederland te gaan wonen en vervolgens met twee argumenten onderbouwd dat hij de gehuurde woning dringend nodig heeft voor eigen gebruik.
De eerste grond voor het dringend eigen gebruik is zijn leeftijd, gekoppeld aan het gegeven dat hij daardoor in de nabije toekomst mogelijk meer en vaker een beroep zal moeten doen op de gezondheidszorg. Volgens [appellant] is de gezondheidszorg in Nederland aanzienlijk beter dan op de Filipijnen. [appellant] stelt dat hij in Nederland ingeschreven moet staan om een zorgverzekering af te kunnen sluiten. Op de Filipijnen kan hij geen ziektekostenverzekering afsluiten.
De tweede grond voor het dringend eigen gebruik is dat de thuiswonende dochter van [appellant] onderwijs is Nederland wil gaan volgen.
Het hof zal beide gronden hierna beoordelen.
4.14.
[appellant] stelt dat zijn belang om een beroep te kunnen doen op de gezondheidszorg in Nederland voldoende actueel is. Hij stelt dat het niet de vraag is óf hij een beroep moet doen op de gezondheidszorg, maar alleen wanneer dat precies zal zijn. [appellant] heeft medische stukken in het geding gebracht, waaruit volgens hem blijkt dat hij voor verschillende aandoeningen medische zorg nodig heeft. [appellant] heeft uitgelegd dat die zorg op de Filipijnen op zich wel beschikbaar is. Hij moet daar dan drie kwartier voor vliegen naar Manilla en daar een hotel boeken. Zowel het verblijf, als de kosten van de medische behandelingen moet hij zelf betalen, omdat het voor hem niet mogelijk is een ziektekostenverzekering af te sluiten op de Filipijnen. Tijdens de mondelinge behandeling is aan [appellant] gevraagd of hij zich op korte termijn voor een of meer medische aandoeningen moet laten behandelen. [appellant] heeft aangegeven dat hij waarschijnlijk binnen een half jaar of een jaar voor een liesbreuk moet worden behandeld. Volgens hem kan het nog wel een jaar of twee duren voordat hij aan zijn prostaatproblemen behandeld moet worden.
4.15.
Uit de door [appellant] overgelegde medische stukken en de door hem gegeven toelichting volgt naar het oordeel van het hof onvoldoende dat op dit moment sprake is van een dringende reden voor een medische behandeling in Nederland die meebrengt dat hij de door [naam1] en [naam2] gehuurde woning nodig heeft voor eigen gebruik. Over zijn prostaatklachten en liesbreuk leidt het hof uit de verklaring van [appellant] tijdens de mondelinge behandeling af dat er op dit moment geen behandeling nodig is en namens de bewindvoerder is terecht aangevoerd dat de schouderklachten van [appellant] gebaseerd zijn op een voorval van meer dan een jaar geleden en dat nergens uit blijkt dat [appellant] daarvoor op korte termijn behandeld zal moeten worden. [appellant] heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat redelijkerwijze zeker zal zijn dat hij binnen afzienbare tijd een medische behandeling moet ondergaan. De inschattingen die [appellant] daar zelf over geeft zijn onvoldoende onderbouwd met stukken. Het hof voegt daar aan toe dat niet alleen onvoldoende is gebleken dat zich een actuele situatie voordoet die een medische behandeling nodig maakt. Namens de bewindvoerder is ook terecht aangevoerd dat onvoldoende is uitgelegd dat die medische behandeling in Nederland moet plaatsvinden en in dat verband ook onvoldoende is uitgelegd dat [appellant] niet in staat is de kosten van een medische behandeling op de Filipijnen te betalen. Het is de eigen keuze van [appellant] geweest om op de Filipijnen te gaan wonen. Dat hij daar geen ziektekostenverzekering kan afsluiten veronderstelt het hof bij hem bekend toen hij die keuze maakte. De bewindvoerder heeft onweersproken gesteld dat [appellant] in 2022 een eigen woning heeft laten bouwen op de Filipijnen. Wat de (vrij beschikbare) waarde daarvan is kan het hof niet uit de stukken afleiden. Of hij die waarde kan gebruiken om zijn ziektekosten te financieren kan het hof daarom ook niet beoordelen. Uit de door [appellant] overgelegde belastingaangifte over 2023 volgt dat de door [naam1] en [naam2] gehuurde woning een overwaarde heeft van € 82.360 ten opzichte van de waarde van de woning in verhuurde staat. Afgezet tegen de WOZ-waarde bedraagt de overwaarde van de verhuurde woning € 275.500. Dat [appellant] de kosten van medische behandeling niet kan betalen, is gelet op deze vermogensbestanddelen van [appellant] onvoldoende aannemelijk gemaakt. Van een dringende reden voor eigen gebruik van de woning is voor wat betreft de medische toestand van [appellant] ook daarom geen sprake.
4.16.
[appellant] heeft tijdens de mondelinge behandeling uitgelegd dat zijn dochter inmiddels 17 jaar oud is. Ze wil een opleiding gaan doen op een niveau dat op de Filipijnen ‘senior high school’ wordt genoemd. Volgens [appellant] is dat vergelijkbaar met een opleiding in Nederland op een niveau van één a twee jaar voorafgaand aan de universiteit. Zijn dochter heeft nu op de Filipijnen ‘foundation school’ afgerond. Volgens [appellant] is nog niet duidelijk of zijn dochter een opleiding op HBO- of op WO-niveau in Nederland wil gaan volgen. Ook is nog niet duidelijk welke opleiding ze wil gaan volgen. Ernaar gevraagd, heeft [appellant] aangegeven dat de school die zijn dochter op de Filipijnen volgt waarschijnlijk niet is erkend in Nederland. Ze zal daarom een soort intredingstoets of -opleiding moeten doen, aldus [appellant] . Hoe dat precies zit, heeft [appellant] nog niet onderzocht.
4.17.
Uit de door [appellant] gegeven toelichting kan het hof onvoldoende afleiden dat sprake is van op dit moment actuele omstandigheden met betrekking tot de opleiding van de dochter van [appellant] , die meebrengen dat [appellant] in verband met die opleiding de door [naam1] en [naam2] gehuurde woning dringend nodig heeft voor eigen gebruik. [appellant] heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat redelijkerwijze zeker zal zijn dat die omstandigheden zich binnen afzienbare tijd zullen gaan voordoen. Van een dringende reden voor eigen gebruik van de woning is voor wat betreft de opleiding van de dochter van [appellant] daarom geen sprake.
4.18.
Namens [appellant] is nog aangegeven dat de wens van het gezin om weer in Nederland te gaan wonen, wetend dat ze geen andere mogelijkheid hebben om zich in Nederland te vestigen, op zichzelf al een dringend eigen belang, of dringend eigen gebruik oplevert. Het hof ziet dat anders. Niet alleen is onvoldoende onderbouwd dat [appellant] geen andere mogelijkheid heeft om zich in Nederland te vestigen, maar bovendien is alleen die wens onvoldoende om de huurovereenkomst met [naam1] en [naam2] op te kunnen zeggen wegens dringend eigen gebruik. De conclusie is dat de door [appellant] aan de opzegging van de huurovereenkomst ten grondslag gelegde gronden, die opzegging niet kunnen rechtvaardigen, ook niet als die redenen in onderlinge samenhang worden beoordeeld.
4.19.
Omdat het hof tot het oordeel komt dat geen sprake is van dringend eigen gebruik, komt het hof niet toe aan de vraag of van [appellant] al dan niet kan worden gevergd de huurovereenkomst te laten voortduren en de daarbij horende afweging van de wederzijdse belangen. Ook komt het hof niet toe aan de vraag of voldoende is gebleken dat [naam1] en [naam2] andere passende woonruimte kunnen krijgen. Het hoger beroep van [appellant] slaagt niet.
De conclusie
4.20.
Zowel het hoger beroep van [appellant] , als het hoger beroep van de bewindvoerder slaagt niet. Omdat [appellant] in het door hem ingestelde hoger beroep in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof [appellant] tot betaling van de proceskosten in dit hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. [2]
4.21.
Omdat de bewindvoerder in het door haar ingestelde hoger beroep in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof de bewindvoerder tot betaling van de proceskosten van dat hoger beroep veroordelen. Het hof zal deze kosten begroten op de helft van het tarief van het door [appellant] ingestelde hoger beroep.
4.22.
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

5.De beslissing

Het hof:
5.1.
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Enschede, van 27 februari 2024;
5.2.
veroordeelt [appellant] tot betaling van de volgende proceskosten van de bewindvoerder:
€ 798,- aan griffierecht
€ 2.428,- aan salaris van de advocaat van de bewindvoerder (2 procespunten x appeltarief II);
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
5.3.
veroordeelt de bewindvoerder tot betaling van de proceskosten in het incidenteel hoger beroep, zijnde € 1.214 aan salaris van de advocaat van [appellant] ;
5.4.
verklaart de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst wat meer of anders is gevorderd af.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.C. Haasnoot, M.P.C.J. van Bavel en G.H. Bunt, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 13 mei 2025.

Voetnoten

1.HR 7 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:525
2.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.