ECLI:NL:GHARL:2025:2983

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 mei 2025
Publicatiedatum
13 mei 2025
Zaaknummer
200.343.822
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging arbitraal vonnis College voor Arbitrage KNOV

In deze zaak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld tegen een arbitraal vonnis van het College voor Arbitrage KNOV, gewezen op 26 maart 2024. De zaak betreft een geschil tussen [appellante] en [geïntimeerde] over de beëindiging van hun samenwerking in een verloskundigenpraktijk, die was vastgelegd in een maatschapsovereenkomst. Het arbitraal vonnis oordeelde dat de maatschap per 1 september 2023 was beëindigd en dat de verloskundigenpraktijk door [appellante] werd voortgezet. [appellante] was het niet eens met dit oordeel en vorderde vernietiging van het arbitraal vonnis bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het hof heeft de ontvankelijkheid van de vordering beoordeeld en vastgesteld dat deze tijdig was ingesteld. Vervolgens heeft het hof de gronden voor vernietiging onderzocht, waaronder de schending van de opdracht, strijd met de openbare orde en het ontbreken van een deugdelijke motivering. Het hof concludeerde dat de arbiters zich aan hun opdracht hadden gehouden, dat er geen strijd met de openbare orde was en dat het arbitraal vonnis voldoende gemotiveerd was. De vordering tot vernietiging werd afgewezen, en [appellante] werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten van [geïntimeerde].

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.343.822
(College voor Arbitrage KNOV, vonnis 26 maart 2024)
arrest van 13 mei 2025
in de zaak van
[appellante]
die woont in [woonplaats1]
die beroep heeft ingesteld tegen het scheidsrechtelijk vonnis
hierna: [appellante]
advocaat: mr. J.B. Evenboer
tegen
[geïntimeerde]
die woont in [woonplaats2]
hierna: [geïntimeerde]
advocaat: mr. E. Luijendijk

1.Het verloop van de procedure bij het hof

1.1.
[appellante] heeft beroep ingesteld tegen het vonnis van het College voor Arbitrage KNOV van 26 maart 2024, tevens schorsingsverzoek.
Het procesverloop blijkt uit:
  • de dagvaarding tot vernietiging ex art. 1064a juncto art. 1065 Rv van 24 juni 2024 (tevens incidenteel schorsingsverzoek)
  • de akte overlegging arbitraal procesdossier tevens nadere motivering incident
  • conclusie van antwoord tevens inhoudende antwoord op incidentele vordering tot schorsing tenuitvoerlegging
  • nagekomen stukken (prod. 12-14) van de zijde van [appellante]
  • nagekomen stukken (prod. 6-9) van de zijde van [geïntimeerde]
1.2.
Op 9 april 2025 heeft een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag (proces-verbaal) gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd. Hierna hebben partijen het hof gevraagd om arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1
Partijen hebben vanaf januari 2014 samengewerkt in een praktijkassociatie (verloskundigen) en hun samenwerking vastgelegd in een maatschapsovereenkomst. Vanaf mei 2023 hebben partijen een geschil over de voorwaarden van de beëindiging van hun samenwerking. [geïntimeerde] is hiervoor een arbitrageprocedure gestart voor het College van Arbitrage KNOV (Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen). Het arbitraal vonnis is gewezen op 26 maart 2024, waarin arbiters onder meer hebben geoordeeld dat de maatschap per 1 september 2023 is beëindigd, dat de verloskundigenpraktijk door [appellante] wordt voortgezet en dat aan de gezamenlijke accountant opdracht zal worden gegeven voor de financiële afwikkeling van de maatschap, conform de bepalingen in de maatschapsovereenkomst (waarin onder meer is bepaald dat wordt afgerekend op basis van 50/50 inzet/werkbelasting) met als vaststaand gegeven dat de goodwill voor het praktijkdeel van [geïntimeerde] € 30.000 bedraagt.
2.2
[appellante] is het niet eens met het oordeel van arbiters en heeft bij dit hof vernietiging van het arbitraal vonnis gevorderd. [geïntimeerde] heeft hiertegen verweer gevoerd.
2.3
Het hof zal de vordering van [appellante] afwijzen en zal dat hierna uitleggen.

3.Het oordeel van het hof

Bevoegdheid en ontvankelijkheid
3.1
Op grond van artikel 1064a Rv wordt een vordering tot vernietiging van een arbitraal vonnis (zoals hier van het college van arbitrage KNOV) ingesteld bij het gerechtshof van het ressort waarin de plaats van arbitrage is gelegen. De vordering moet binnen drie maanden na verzending van het vonnis worden ingesteld. Omdat vaststaat dat het college van arbitrage bevoegd was en de plaats van arbitrage in Utrecht is gelegen, is dit hof bevoegd op de vordering te beslissen. [appellante] heeft de vordering tijdig ingesteld, op 24 juni 2024 dus binnen drie maanden na de datum van het vonnis, en is ontvankelijk in haar vordering.
Toetsingskader
3.2
In de wet, in artikel 1065 lid 1 Rv staan vijf limitatief opgesomde gronden waarop een arbitraal vonnis kan worden vernietigd. De gronden tot vernietiging zien grotendeels op de formele toetsing van het arbitraal vonnis. Het staat de civiele rechter niet vrij, tenzij het arbitraal vonnis in strijd is met de openbare orde, een arbitraal vonnis inhoudelijk te toetsen. Het geding tot vernietiging kan en mag niet worden gebruikt als een vorm van (verkapt) arbitraal hoger beroep bij de civiele rechter. Het algemeen belang bij een effectief functionerende arbitrale rechtspleging brengt mee dat de civiele rechter slechts in sprekende gevallen dient in te grijpen in arbitrale beslissingen.
3.3
Nu [appellante] vernietiging van het arbitraal vonnis vordert, dient zij ook uit te leggen (te motiveren) op welke gronden zij dat doet. Die drie gronden worden genoemd onder nummer 7 van de dagvaarding tot vernietiging. In het vervolg van de dagvaarding worden de gronden tot vernietiging niet expliciet meer benoemd of uitgewerkt onder een grond voor vernietiging (bijvoorbeeld door tussenkopjes), maar is het gehele verloop van de arbitrageprocedure geschetst. In de spreeknotitie ten behoeve van de mondelinge behandeling is die onderverdeling door de advocaat ook niet gemaakt. [geïntimeerde] heeft in haar conclusie van antwoord (vanaf nummer 34) wel per vernietigingsgrond gereageerd op de stellingen van [appellante] . Het hof zal die indeling volgen.
Niet aan de opdracht gehouden?
3.4
Op grond van artikel 1065 lid 1 aanhef en sub c Rv, kan vernietiging van een arbitraal vonnis plaatsvinden indien het scheidsgerecht zich niet aan de opdracht heeft gehouden. Uit art. 1065 lid 4 Rv vloeit voort dat de schending van de opdracht ernstig moet zijn, wil zij tot vernietiging van het arbitraal vonnis kunnen leiden. Deze norm hangt samen met het uitgangspunt dat de rechter bij zijn onderzoek of het scheidsgerecht zijn opdracht heeft geschonden terughoudendheid moet betrachten.
3.5
Naar het hof begrijpt (en zoals [geïntimeerde] het ook heeft verstaan) vindt [appellante] dat de arbiters buiten de opdracht zijn getreden omdat zij voorbij zouden zijn gegaan aan onbetwiste feiten en standpunten, waarvoor [appellante] ook bewijs heeft aangeboden. Beziet het hof de memorie van eis van [geïntimeerde] waarmee zij de arbitrale procedure is gestart, was de inzet van de procedure gericht op de vereffening van het vermogen van de maatschap van partijen per 1 september 2023. Haar vorderingen waren gericht op een algehele en definitieve ontvlechting van de maatschap, conform de maatschapsovereenkomst en de KNOV-richtlijn bij praktijkovername.
3.6
In de memorie van antwoord bij de arbitrage heeft [appellante] op de memorie van eis van [geïntimeerde] gereageerd en zij heeft onder meer naar voren gebracht dat op 7 juli 2023 mondeling overeenstemming was bereikt over de verdeelsleutel tussen partijen, namelijk 60/40 ( [appellante] / [geïntimeerde] ). Zij heeft ook een tegenvordering ingesteld waarin zij arbiters heeft gevraagd, samengevat weergegeven, om de aard en strekking van het akkoord op 7 juli 2023 te beoordelen en met name te oordelen dat [geïntimeerde] daaraan is gebonden en dus is verplicht tot nakoming.
3.7
In het arbitraal vonnis hebben arbiters onder de feiten (3.1 – 3.7) de kern van de discussie tussen partijen onder ogen gezien, met name wat op 7 juli 2023 in de perceptie van partijen is besproken en afgesproken. De door de arbiters opgenomen vorderingen in conventie en in reconventie (onder kopje 4 in het vonnis) geven de rechtsstrijd van partijen weer in het arbitraal geschil waarover de arbiters een oordeel moesten geven. Onder de overwegingen 5.4 – 5.9 hebben arbiters onderzocht en beoordeeld of er op 7 juli 2023 wilsovereenstemming was tussen partijen over de verdeelsleutel 60/40 zoals [appellante] voorstaat. Daarna hebben arbiters onder de overwegingen 5.10 – 5.13 onderzocht en beoordeeld op welke wijze en tegen welke datum de maatschap is beëindigd. Voorts hebben arbiters onder overweging 5.14 nog een oordeel gegeven over de territoriale werking van het concurrentiebeding, zoals door [appellante] in reconventie ook was gevorderd. Tot slot hebben arbiters onder de overwegingen 5.15 en 5.16 nog een oordeel gegeven over de resterende vorderingen.
3.8
Gezien de hierboven weergegeven (marginale) toetsing van het arbitraal vonnis ziet het hof niet in dat arbiters buiten de opdracht (dus buiten het geschil) zijn getreden. Dat arbiters bij hun oordeel de wettelijke regeling van artikel 6:217 BW hebben aangehaald in het kader van de beoordeling of er op 7 juli 2023 wel of geen overeenstemming was, moet gezien worden als aanvulling van rechtsgronden waartoe de rechter (en dus ook de arbiter) ambtshalve bevoegd is (artikel 25 Rv). De vordering tot vernietiging op deze grondslag slaagt dus niet. Of arbiters acht hadden moeten slaan op het (uitdrukkelijke) bewijsaanbod van [appellante] zal hierna aan de orde komen.
Strijd met de openbare orde?
3.9
Op grond van artikel 1065 lid 1 aanhef en sub e Rv, kan vernietiging van een arbitraal vonnis ook plaatsvinden indien het vonnis, of de wijze waarop dit tot stand kwam, in strijd is met de openbare orde. Dat is bijvoorbeeld het geval als het scheidsgerecht handelt in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor.
3.1
De kern van het betoog van [appellante] (onder deze grondslag) is dat haar de kans op waarheidsvinding en nadere bewijslevering is ontnomen of ontzegd. Zij wijst hierbij op het aanbod (in de incidentele memorie) om mr. Schut – destijds de gemachtigde van [geïntimeerde] – als getuige te horen over wat er op 7 juli 2023 is besproken en afgesproken.
3.11
Arbiters hebben in hun overweging onder nummer 5.3 van het arbitraal vonnis bij dit verzoek stilgestaan en geoordeeld dat zij zich genoegzaam achten voorgelicht over de inhoud van de bespreking op 7 juli 2023 mede op grond van de audio-opname van die bespreking die is overgelegd (en beluisterd, zo volgt ook uit nummer 5.7) en een transcriptie van het gesprek. Niet voldoende duidelijk was gemaakt welke aanvullende informatie mr. Schut als getuige nog kon verstrekken.
3.12
Op grond van artikel 1039 lid 1 Rv staan de bewijsvoering, de toelaatbaarheid van de bewijsmiddelen, de bewijslastverdeling en de waardering van het bewijs ter vrije bepaling van het scheidsgerecht. Een soortgelijke bepaling staat in artikel 28 lid 1 van het hier toepasselijke NAI Arbitragereglement. De beslissing om wel of niet getuigen te horen betreft een discretionaire bevoegdheid van het scheidsgerecht [1] (in zoverre wijkt het af van wat in civiele procedures en rechtspraak gebruik is). Van de bespreking van 7 juli 2023 was een audio-opname gemaakt waardoor arbiters direct zelf konden beoordelen of sprake was van (volledige) wilsovereenstemming over de voorwaarden van beëindiging (zoals de verdeelsleutel); het hof heeft deze audio-opname ook beluisterd waarop mr Schut te horen is met het overgelegde transcript waarin ook de bewoordingen van mr. Schut te lezen zijn. Het hof kan aan de hand daarvan ook de conclusie van de arbiters onder 5.7 in het vonnis volgen. De beslissing van de arbiters om mr. Schut niet als getuige te horen is gezien de aanwezigheid van een audio-opname en een transcriptie van wat is besproken te volgen en die beslissing komt ook niet in strijd met de openbare orde en/of met een goede procesorde of andere fundamentele beginselen van procesrecht.
Vonnis niet met redenen omkleed?
3.13
Op grond van artikel 1065 lid 1 aanhef en sub d Rv, kan vernietiging van een arbitraal vonnis plaatsvinden indien het vonnis niet met redenen is omkleed. Vernietiging van een arbitraal vonnis op deze grond vindt alleen plaats wanneer een motivering ontbreekt, waarmee op een lijn moet worden gesteld het geval waarin weliswaar een motivering is gegeven, maar daarin enige steekhoudende verklaring voor de desbetreffende beslissing niet valt te onderkennen. Dit criterium moet door de rechter met terughoudendheid worden toegepast, in die zin dat hij slechts in sprekende gevallen dient in te grijpen in arbitrale beslissingen. [2] De procedure bij het hof is aldus geen hoger beroep van de beslissing van het arbitraal vonnis.
3.14
Hierover kan het hof kort zijn: het vonnis is gemotiveerd en de beslissingen van het scheidsgerecht zijn te volgen. Weliswaar is [appellante] het met de motivering en uitkomst niet eens, maar dat is wat anders. Het beroep op deze vernietigingsgrond slaagt niet.
Het incidenteel schorsingsverzoek
3.15
Het arbitraal vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en aan [geïntimeerde] is bij beschikking van 24 april 2024 van de voorzieningenrechter verlof verleend tot tenuitvoerlegging. [appellante] heeft in deze procedure ook schorsing van de tenuitvoerlegging gevraagd. Nu het hof een beslissing geeft op de vordering tot vernietiging behoeft dit incidenteel schorsingsverzoek (bij gebrek aan belang) geen bespreking meer.
De conclusie
3.16
De vordering tot vernietiging van [appellante] slaagt niet. Omdat [appellante] in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof [appellante] tot betaling van de proceskosten van [geïntimeerde] bij dit hof veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. [3]

4.De beslissing

Het hof:
4.1
wijst de vordering tot vernietiging van [appellante] af;
4.2
veroordeelt [appellante] tot betaling van de volgende proceskosten van [geïntimeerde] :
€ 349,- aan griffierecht
€ 2.428,- aan salaris van de advocaat van [geïntimeerde] (2 procespunten x appeltarief II);
4.3
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag en als deze kosten niet op tijd worden betaald
,dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.A. Dozy, G.R. den Dekker en G.J.M. Verburg, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 13 mei 2025.

Voetnoten

1.HR 24 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH3137
2.HR 22 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ1593, rov. 3.3
3.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853