ECLI:NL:GHARL:2025:3087

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 mei 2025
Publicatiedatum
20 mei 2025
Zaaknummer
200.330.848
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Letselschade door caféruzie en bewijswaardering in hoger beroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen [geïntimeerde] in verband met letselschade die [appellant] zou hebben opgelopen tijdens een vechtpartij in café De Carrousel in Den Bosch op 18 op 19 december 2015. Het hof heeft in eerdere tussenarresten geoordeeld dat de rechtsvordering van [appellant] niet is verjaard en heeft hem toegelaten tot het leveren van bewijs. Tijdens de getuigenverhoren zijn verschillende getuigen gehoord, waaronder vrienden van [appellant] en portiers van het café. De getuigenverklaringen waren echter tegenstrijdig en het hof heeft geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs is geleverd om vast te stellen dat [geïntimeerde] verantwoordelijk is voor de verwondingen van [appellant]. Het hof heeft daarbij de verklaringen van de getuigen en het politieproces-verbaal in overweging genomen, maar kwam tot de conclusie dat de identiteit van de dader niet met voldoende zekerheid kon worden vastgesteld. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd en [appellant] veroordeeld tot betaling van de proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak van voldoende bewijs in civiele procedures en de rol van getuigenverklaringen in de bewijswaardering.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.330.848
zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem 10237382
arrest van 20 mei 2025
in de zaak van
[appellant]
die woont in [woonplaats1] ,
hoger beroep heeft ingesteld
en bij de kantonrechter optrad als eisende partij
hierna: [appellant]
advocaat: mr. G.J.A. van de Grint
tegen
[geïntimeerde]
die woont in [woonplaats2]
en bij de kantonrechter optrad als gedaagde partij
hierna: [geïntimeerde]
advocaat: mr. N. van Mook

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

Na in het tussenarrest van 21 mei 2024 [1] te hebben geoordeeld dat de rechtsvordering van [appellant] tegenover [geïntimeerde] niet is verjaard, heeft het hof in zijn tussenarrest van 8 oktober 2024 [2] [appellant] toegelaten tot het leveren van bewijs van zijn stelling dat [geïntimeerde] hem in de nacht van 18 op 19 december 2015 in café De Carrousel in Den Bosch (hierna: de Carrousel) met een glas in zijn gezicht heeft gestoken en/of glas in het gezicht van [appellant] heeft geduwd of gegooid. Op 16 december 2024 en 23 januari 2025 hebben bij het hof getuigenverhoren plaatsgevonden, waarvan de verslagen (processen-verbaal) aan het dossier zijn toegevoegd. Hierna heeft [appellant] een memorie na enquête (getuigenverhoor) genomen en [geïntimeerde] een antwoordmemorie na enquête. Het hof heeft daarna bepaald dat vandaag opnieuw arrest wordt gewezen.

2.De verdere beoordeling in hoger beroep

de bewijsmiddelen
2.1.
Om het hiervoor genoemde bewijs te leveren hebben op verzoek van [appellant] [naam1] , [naam2] , [naam3] , [naam4] en [naam5] een getuigenverklaring afgelegd bij het hof. [appellant] had al eerder in de procedure schriftelijke bewijsstukken overgelegd, waaronder het politieproces-verbaal over de gebeurtenissen in de Carrousel op 18/19 december 2015. Dit politieproces-verbaal bevat ook eerdere verklaringen tegenover de politie (afgelegd als getuige of als verdachte) van de bij het hof gehoorde getuigen en andere personen, waaronder [appellant] zelf, naast processen-verbaal van bevindingen van de politie over het strafrechtelijk onderzoek dat heeft plaatsgevonden.
2.2.
[appellant] meent dat het bewijs van de mishandeling met glas door [geïntimeerde] is geleverd en baseert dat niet alleen op de bij het hof afgelegde getuigenverklaringen, maar ook op de verdere inhoud van het politieproces-verbaal, naast bepaalde procedurele feiten en omstandigheden. Anders dan namens [geïntimeerde] is betoogd, is het [appellant] toegestaan ook bewijs te putten uit andere bewijsmiddelen, naast de in aanvulling daarop bij het hof afgelegde getuigenverklaringen.
uitgangspunten bij de bewijswaardering
2.3.
Bij de waardering van het door [appellant] bijgebrachte bewijs gaat het hof uit van de volgende feiten rondom de gebeurtenissen in de nacht van 18 op 19 december 2015 in de Carrousel, die hetzij tussen partijen niet in geschil zijn hetzij genoegzaam vast staan op grond van de inhoud van het (niet-betwiste) politieproces-verbaal.
[appellant] was aanwezig met zijn vriend [naam5] .
Ook aanwezig waren – min of meer met elkaar als groep – onder meer [geïntimeerde] met zijn vriendin [naam6] en met zijn tweelingbroer [naam7] , [naam3] en [naam2] .
Onder de andere cafébezoekers bevonden zich de getuigen [naam4] en zijn (toenmalige) vriendin [naam1] .
[naam8] , [naam9] en [naam10] waren er aan het werk, als barvrouw respectievelijk portiers/beveiligers.
Er hebben geweldshandelingen plaatsgevonden waarbij [appellant] hevig bloedende (snij)wonden onder zijn ogen heeft opgelopen en waarbij [naam5] bewusteloos is geraakt;
[appellant] heeft, na de verwondingen aan zijn gezicht te hebben opgelopen, onder begeleiding van een portier de Carrousel verlaten via de hoofduitgang.
[naam5] is, nadat hij bewusteloos was geraakt, via een nooduitgang naar buiten gebracht.
[geïntimeerde] is 1,90 meter lang en droeg die avond een (donker)groen t-shirt met daarop over de gehele voorkant een zwarte opdruk van een doodshoofd van het merk Philipp Plein. Ook zijn tweelingbroer [naam7] droeg die avond een t-shirt van dat merk: zwart met daarop een aantal witte doodskoppen. [geïntimeerde] en [naam7] lijken op elkaar.
[naam7] , [naam2] en [naam3] zijn strafrechtelijk vervolgd voor openlijke geweldpleging jegens [appellant] en/of [naam5] . Op 19 juni 2018 heeft de rechtbank Oost-Brabant [naam3] daarvan vrijgesproken. [naam7] en [naam2] zijn wel veroordeeld. Alleen in de zaak van [naam2] is hoger beroep ingesteld. Daarin is hij door het gerechtshof in ’s-Hertogenbosch op 10 februari 2021 alsnog volledig vrijgesproken. De rechtbank heeft in de zaak van [naam7] overwogen dat zij niet heeft kunnen vaststellen dat die [appellant] heeft mishandeld met een glas.
de door getuigen en (gewezen) verdachten afgelegde verklaringen
-
[naam7]
2.4.
Tegen de politie heeft [naam7] op 25 januari 2016 als verdachte verklaard dat er ruzie ontstond tussen een aantal mensen, dat hij erbij betrokken raakte doordat een jongen met een zwart shirt naar hem toe kwam, dat hij en die jongen elkaar hebben geslagen en dat zij beiden op de grond zijn beland. Hij heeft verklaard niet te hebben gezien dat [appellant] werd mishandeld en ook niet dat met glas is gegooid, omdat hij met de jongen in het zwart aan het vechten was en er een afstand van vijf à zes meter was tussen [appellant] enerzijds en hem en die jongen in het zwart anderzijds.
2.5.
Omdat [naam7] op voorhand had aangegeven zich in deze zaak als getuige op zijn verschoningsrecht te zullen beroepen (als broer van [geïntimeerde] ), heeft [appellant] er vanaf gezien hem nogmaals als getuige te laten horen bij het hof.
-
[naam2]
2.6.
[naam2] heeft zich destijds als verdachte bij zijn verhoor door de politie op zijn zwijgrecht beroepen. Bij het hof heeft hij verklaard (samengevat) niets meer te weten over de gebeurtenissen die avond in de Carrousel of met wie hij daar was.
-
[naam3]
2.7.
Op 2 februari 2016 heeft [naam3] aan de politie het volgende verklaard, als verdachte. Hij werd die avond bedreigd door [appellant] en is weggelopen, om drinken te halen bij een bar. Hij zag toen dat [appellant] met iemand stond te vechten; met wie kon hij door de drukte niet zien. Het ging ook heel snel. [appellant] werd door bewakers naar buiten gebracht. Op dat moment zag [naam3] niets aan hem. [naam3] is naar buiten gelopen en naar huis gegaan. Hij heeft [appellant] niets gedaan. Met de wonden in het gezicht van [appellant] , die hij later op Facebook heeft gezien, had hij niets te maken en hij weet niet wie dat wel heeft gedaan. [naam3] droeg de bewuste avond een zwarte trui.
2.8.
Ook bij het hof verklaarde [naam3] met [appellant] te hebben gesproken, drinken te zijn gaan halen bij de bar en toen te hebben gemerkt dat er geduwd en getrokken werd, wat hij vanwege de drukte niet goed kon zien. Hij is toen weggegaan. Hij weet niet meer wat hij, [naam2] of de gebroeders [geïntimeerde/naam7] aan kleding droegen. Ook weet hij niet of er die avond met glas is gegooid.
-
[appellant]
2.9.
Volgens het proces-verbaal van bevindingen van de politie trof zij die bewuste nacht buiten bij de Carrousel [appellant] aan met flink diepe sneden op zijn beide wangen en het gezicht helemaal onder het bloed. [appellant] zei wel te weten wie dit hadden gedaan, maar dat hij geen aangifte wilde doen en verder dat de dader blond haar had en een zwart shirt droeg. In de aangifte die [appellant] de middag erna (toch) heeft gedaan verklaarde hij dat hij in de Carrousel in een woordenwisseling met [naam3] raakte en vervolgens voelde dat hij een vuistslag links tegen zijn gezicht kreeg van – naar hij dacht – [naam2] , waarop direct nog meer klappen volgden, dat hij zijn hoofd met zijn handen en armen beschermde, dat het zwart werd voor zijn ogen en dat hij zich als volgende herinnerde buiten te staan met heel zijn gezicht onder het bloed. [appellant] kon met zekerheid zeggen dat [naam2] en [naam3] bij het incident betrokken waren. In een nader verhoor op 7 januari 2016 gaf [appellant] aan dat hij inmiddels via Facebook wist dat die avond onder andere [naam7] bij [naam3] en [naam2] aanwezig was, dat hij zag dat [naam3] en [naam2] hem op zijn hoofd sloegen, dat de groep waar zij bij hoorden er toen ook bij kwam en dat [naam7] hem ook een klap verkocht tegen zijn nek, dat er ook tegen de zijkant van zijn lichaam werd getrapt en dat het toen zwart werd voor zijn ogen. Hij verklaarde verder nog dat hij niet gemerkt heeft dat hij met een glas was geslagen of een glas tegen zich aan had gekregen. Hij kon zich wel vaag herinneren dat hij glasscherven langs zijn gezicht voelde gaan.
-
[geïntimeerde]
2.10.
Begin februari 2016 heeft [geïntimeerde] tweemaal telefonisch als getuige met de politie gesproken en verklaard dat hij buiten was, er niets mee te maken had en niet had gezien wie er gevochten hadden. Op 9 februari 2016 is [geïntimeerde] door de politie op het bureau als getuige gehoord. Hij verklaarde die avond ten onrechte door een portier uit de Carrousel te zijn gezet, omdat hij met het voorval niets te maken had. Hij was die avond met zijn vriendin [naam6] en een vriendin van haar in de Carrousel, waar hij ook zijn broer [naam7] met een vriend en [naam3] en [naam2] trof. Hij was buiten wezen roken met zijn vriendin en haar vriendin en stond daarna weer met hen binnen bij de bar om drinken te bestellen toen hij ineens merkte dat er werd gevochten, dat hij zag dat ook zijn broer aan het duwen en trekken was en dat zijn broer betrokken was bij de vechtpartij. Hij zag een beveiliger aankomen, voelde dat hij bij zijn nek werd gegrepen en in een nekklem naar buiten werd begeleid. Van de vechtpartij heeft hij niet gezien wie er aan het vechten waren, behalve dat zijn broer erbij betrokken was.
-
[naam6]
2.11.
Op dezelfde dag als [geïntimeerde] is [naam6] door de politie als getuige gehoord. Zij verklaarde met hem en een vriendin die bewuste avond in de Carrousel te zijn geweest. Op een gegeven moment stonden zij bij de bar en zag zij ineens dat er werd gevochten en dat [naam7] , de broer van [geïntimeerde] , daar ook bij stond. Ze heeft niet gezien wie er was begonnen en heeft [naam7] nog op de grond zien liggen. Haar vriend [geïntimeerde] werd door een beveiliger hardhandig naar buiten gesleurd. [naam6] denkt dat hij met zijn broer is verward.
-
[naam4]
2.12.
[naam4] is die nacht buiten op straat door de politie gehoord als getuige en verklaarde toen als volgt. Hij heeft gezien dat een jongen door meerdere jongens in elkaar werd geslagen en door een hem onbekende jongen met een glas in zijn gezicht werd geslagen. Over het uiterlijk van deze persoon noemde [naam4] : blanke huidskleur, opgeschoren haar/bovenop iets langer, sportief figuur, getrainde bovenarmen/goed zichtbare biceps, gekleed in een donkergroen t-shirt met korte mouwen, volgens [naam4] voorzien van een klein logo van het merk Chasin. Toen het slachtoffer op de grond lag werd hij nog geslagen door twee andere jongens. Portiers hielpen het slachtoffer naar buiten.
2.13.
Op 7 januari 2016 is [naam4] nogmaals door de politie gehoord. Hij stond met zijn vriendengroepje en zijn vriendin in een hoekje bij een bar bij de nooduitgang, hoorde ineens een hoop herrie en zag dat een jongen met een glas in de richting van het slachtoffer gooide. Hij wist niet zeker of dit glas in zijn gezicht werd gedrukt of dat het werd gegooid. Het glas kwam vervolgens in scherven zijn richting en die van de barvrouw op. De jongen die het gooide was best wel breed in zijn armen en droeg een donkergroen t-shirt met korte mouwen van het merk Chasin. [naam4] kent deze shirts, met strakke mouwen en een gestikte band. Hij zag het merkje Chasin op de borst staan. In aanvulling op het eerder genoemde signalement dacht [naam4] dat de jongen ongeveer 178-180 cm lang was, omdat hij zelf ongeveer 1,77 à 1,78 meter lang is. Deze jongen sloeg het slachtoffer ook nog met zijn elleboog op zijn hoofd, waarop het slachtoffer naar de grond ging en vervolgens door deze jongen en nog twee andere jongens werd geschopt. Het slachtoffer bewoog niet, was toen al knock-out. De jongens werden door niemand tegengehouden en gingen op een gegeven moment uit zichzelf snel weg. Toen kwam de security en ging naar het slachtoffer, dat gigantisch onder het bloed zat. Hij werd naar buiten gedragen door de nooduitgang. [naam4] heeft geen andere vechtpartij gezien. Hij zag op een gegeven moment wel iemand met bloed in zijn gezicht lopen, maar hoe dat is ontstaan, weet hij niet.
2.14.
Bij het hof verklaarde [naam4] zich alleen nog te kunnen herinneren dat hij die nacht buiten met de politie heeft gesproken en niet dat hij daarna nog twee keer met de politie heeft gesproken. Hij kon zich nog herinneren dat een jongen door een aantal jongens of mannen werd aangevallen en dat uiteindelijk ook glas werd gebruikt; hoe weet hij niet meer. Hij weet ook niet meer door hoeveel personen de jongen werd aangevallen of hoe die eruit zagen. [naam4] had het idee dat er twee broers bij betrokken waren omdat er twee bij waren die op elkaar leken. Geconfronteerd met de inhoud van zijn verklaringen bij de politie kon [naam4] zich die niet meer herinneren. Van de specifieke kenmerken van de persoon die het glas gooide/in het gezicht van het slachtoffer drukte en van het groene t-shirt (merk en dergelijke) kon [naam4] zich aanvankelijk ook niets meer herinneren. Later gaf [naam4] aan dat bij nader inzien alleen ‘groen’ hem iets zei. [naam4] verklaarde verder maar één mishandeling te hebben gezien en zelf 1,80 meter lang te zijn.
-
[naam1]
2.15.
Op 7 januari 2016 is [naam1] op het politiebureau als getuige gehoord. Zij was de bewuste avond in de Carrousel met haar vriend [naam4] en stonden bij een bar toen zij een glas voorbij zag komen, dat kennelijk door iemand werd gegooid. Het kwam uit de richting waar een jongen op de grond lag die door drie personen werd geschopt. Een andere jongen die dicht in de buurt stond en naar de jongen op de grond wilde gaan kreeg direct van iemand een glas in zijn gezicht gedrukt, door één van de drie mannen die op de jongen aan het intrappen waren. De tweede jongen had allemaal bloed in zijn gezicht. De jongen die op de grond knock-out lag is via de nooduitgang naar buiten gedragen. Waar de jongen die het glas in het gezicht drukte heen was gegaan wist [naam1] niet: ineens was de beveiliging er en ze zag hem toen niet meer.
2.16.
Bij het hof heeft [naam1] verklaard niets meer te weten van wat zij destijds bij de politie heeft verklaard, maar wel dat zij toen naar waarheid heeft verklaard. Zij herinnert zich dat er één slachtoffer van mishandeling was dat onder het bloed zat die buiten op een bankje was gezet. De oorzaak van die verwonding was dat er met glas was gegooid, ze weet niet meer door wie. Aan een tweede slachtoffer dat op de grond lag en werd geschopt heeft ze geen herinnering meer.
-
[naam9]
2.17.
Portier [naam9] verklaarde op 11 januari 2016 telefonisch aan de politie dat hij die avond met zijn collega aan de deur stond bij de Carrousel, toen het alarm afging. Hij is samen met de andere portier naar binnen gegaan. Zij troffen bij een bar een jongen bewusteloos op de grond aan, die zij hebben opgetild en via de nooduitgang naar buiten hebben gebracht. [naam9] zag geen letsel bij die jongen. Door andere beveiligers werd hij gewezen op een andere jongen die buiten stond met een bebloed gezicht.
-
[naam10]
2.18.
[naam10] , ook portier, sprak eveneens telefonisch met de politie op 11 januari 2016. Hij verklaarde dat hij met [naam9] aan de deur stond en naar binnen ging na het alarm. Hij zag twee mensen duwen en trekken bij een bar en heeft één persoon naar buiten begeleid die niet gewond was. Daarna liep hij weer naar binnen en zag hij een persoon met een bebloed gezicht door een collega naar buiten worden geleid, via de hoofdingang. Van een vechtpartij of mishandeling heeft [naam10] niets gezien.
-
[naam8]
2.19.
[naam8] , die avond als barvrouw aan het werk, verklaarde op 14 januari 2016 aan de politie dat zij voelde en zag dat er een glas boven haar hoofd kapot ging, terwijl zij met haar rug naar de mensen toe stond. Zij drukte de alarmknop in, keerde zich om en zag dat er volop gevochten werd. Zij zag vlakbij de bar een jongen op de grond liggen, gekleed in een zwart shirt, terwijl een andere jongen vol op hem aan het inschoppen was. Ze dacht dat de jongen op de grond dood was omdat hij zo stil lag. Ze dacht dat de jongen die aan het trappen was een donker shirt aan had van het merk My Grand: bruin of donkergroen met aan de voorkant iets van steentjes. [naam8] zag portiers naar de jongen op de grond gaan om hem te helpen en maakte de nooduitgang open door welke de jongen naar buiten is gebracht. Later zag zij dat de jongen weer bij kennis was. Hij had geen zware verwondingen, geen bloed in zijn gezicht. Door een gesprek later die avond met een collega, die vertelde over een jongen die helemaal onder het bloed zat die naar buiten kwam gelopen, kwam [naam8] erachter dat er twee vechtpartijen waren geweest en dat zij de vechtpartij waarbij die jongen ernstig gewond is geraakt in zijn gezicht niet heeft gezien.
-
[naam5]
2.20.
Op 7 januari 2016 heeft ook [naam5] aangifte gedaan van mishandeling. Hij verklaarde aan de politie dat op een gegeven moment [appellant] een discussie had met [naam3] en dat [appellant] ineens vanaf de zijkant een vuistklap van [naam2] kreeg. Daarop liep [naam5] in de richting van [appellant] , althans dat denkt hij want hij heeft op dat moment vanuit het niets een harde klap op zijn gezicht gekregen en is toen direct knock-out naar de grond gegaan. Hij vermoedt ook nog te zijn getrapt in verband met de last die hij later had aan zijn ribben. Hij herinnert zich dat hij later buiten op een bankje zat en dat [appellant] , die onder het bloed zat en twee sneeën onder zijn ogen had, met een ambulance is afgevoerd. [naam5] droeg die avond een zwarte trui.
2.21.
Als getuige bij het hof heeft [naam5] in de kern hetzelfde verklaard als bij de politie. Later heeft [naam5] horen zeggen dat er ook twee broers bij betrokken waren, dat één daarvan hem had neergeslagen en dat de ander heeft gestoken; zelf heeft [naam5] dit niet gezien.
het bewijs is niet geleverd
2.22.
Volgens [appellant] kan op grond van het bijgebrachte bewijs met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld dat [geïntimeerde] de persoon is geweest die hem heeft mishandeld door hem met glas in zijn gezicht te steken of een glas in zijn gezicht te duwen of te gooien. Het hof volgt hem daarin niet. Hoewel ook het hof er vanuit gaat dat de verwondingen in het gezicht van [appellant] door glas zijn veroorzaakt – gelet op wat de politie over die verwondingen opmerkt in het stamproces-verbaal en de verklaringen van diverse getuigen over glas ( [naam4] , [naam1] en [naam8] ) kan op basis van het bijgebrachte bewijs niet worden vastgesteld dat [geïntimeerde] daarvoor verantwoordelijk is.
2.23.
Het is het hof niet duidelijk op grond waarvan [appellant] voorop stelt dat [geïntimeerde] op het moment dat [appellant] de verwondingen in zijn gezicht opliep nog in de Carrousel aanwezig was. Uit het feit dat [geïntimeerde] – vermoedelijk door portier [naam10] – naar buiten is geleid en die avond een groen t-shirt droeg kan dat op zichzelf niet worden afgeleid. [appellant] kan worden nagegeven dat volgens de enige onafhankelijke getuige [naam4] degene die met glas heeft gegooid, gedrukt of geslagen (hierna: de dader) een groen t-shirt droeg, dat [geïntimeerde] die avond een groen t-shirt droeg en dat van geen van de andere bekende (mogelijk) bij de geweldshandelingen betrokken personen is gebleken dat zij die avond (ook) een groen t-shirt droegen. Maar afgezien van de kleur van het shirt van de dader strookt het verdere door [naam4] gegeven signalement niet op voldoende onderdelen en in voldoende mate met dat van [geïntimeerde] die avond. Zo heeft [naam4] in zijn verklaringen aan de politie vrij stellig en meermalen genoemd dat het merk van het groene t-shirt Chasin betrof en verder dat hij die shirts kent, dat hij het merkje Chasin op de borst van de dader zag staan en dat hij verder niets op het shirt heeft zien staan. [geïntimeerde] droeg die avond een groen t-shirt van het merk Philipp Plein met daarop aan de voorkant een grote, opvallende zwarte print van een doodshoofd, zoals te zien is op de foto in het politieproces-verbaal die de politie die avond van hem maakte. Deze foto is in zwart-wit namens [geïntimeerde] ook als productie 1 bij conclusie van antwoord overgelegd en daarna op verzoek van het hof nog in kleur ten behoeve van de mondelinge behandeling in hoger beroep. Dat [naam4] , die de voorzijde van het t-shirt van de dader heeft gezien en gedetailleerd heeft beschreven, deze opvallende print zou hebben gemist, is niet zonder meer aannemelijk. Dat ook andere getuigen niet hebben verklaard over de opdruk op het groene t-shirt van [geïntimeerde] , doet aan het voorgaande niet af. Verder is van belang dat [geïntimeerde] (onbetwist) heeft gesteld dat op de voorkant van zijn shirt die avond geen klein merkje (laat staan van Chasin) zat.
2.24.
Daar komt bij dat [naam4] , afgemeten aan zijn eigen lichaamslengte van 1,77 à 1,80 meter, die van de dader op 1,78 à 1,80 meter schatte, terwijl vast staat dat [geïntimeerde] met zijn lengte van 1,90 meter een stuk langer is. Het is op grond van algemene ervaringsregels aannemelijk dat [geïntimeerde] , die in december 2015 twintig jaar oud was, die lengte toen ook al had bereikt. Ook de verdere onderdelen van het door [naam4] gegeven signalement zijn niet zonder meer en/of exclusief van toepassing op het uiterlijk (in 1995) van [geïntimeerde] . De genoemde huidskleur, haarkleur en haardracht zijn niet erg onderscheidend; de gespierdheid van de dader betreft een subjectieve waarneming van [naam4] die niet per se past bij de foto van [geïntimeerde] in het politieproces-verbaal.
2.25.
Bovendien was degene die met glas stak, drukte of gooide volgens [naam4] ‘één van een groepje van drie’. Ook uit de verklaring van getuige [naam1] volgt dat. Maar uit de verklaringen van [appellant] zelf volgt dat dat groepje van drie zou hebben bestaan uit [naam2] , [naam3] en [naam7] . [appellant] noemt hun drie namen relatief kort na de mishandeling en de verantwoordelijke voor zijn snijwonden zou volgens [appellant] een zwart shirt hebben gedragen. [naam3] en [naam7] droegen die avond een zwarte trui of shirt; [geïntimeerde] niet. Hieruit volgt niet dat [geïntimeerde] tot dat groepje van drie behoorde en [appellant] met glas heeft mishandeld. De latere verklaring van [naam4] bij het hof dat hij zich herinnert dat er bij het geweldsincident twee broers waren betrokken omdat twee jongens op elkaar leken, is negen jaar ná het voorval afgelegd en voorheen nooit genoemd. Deze verklaring staat ook in schril contrast met de verder inmiddels goeddeels ontbrekende herinnering daaraan van [naam4] . Het hof hecht in dit verband aan deze aanvullende verklaring van [naam4] daarom minder waarde voor het bewijs dan [appellant] .
2.26.
Ook op andere punten strookt [naam4] verklaring – dat hij die avond maar één vechtpartij heeft gezien, dat het slachtoffer van die vechtpartij uiteindelijk knock-out op de grond lag terwijl de dader (van het glas) met twee andere personen het slachtoffer schopten, dat deze personen uit zichzelf weggingen en dat het slachtoffer onder het bloed zat en door portiers via de nooduitgang naar buiten is gedragen – niet met wat uit andere getuigenverklaringen volgt. Het was [naam5] die, na knock-out te zijn geslagen en te zijn getrapt terwijl hij op de grond lag, via de nooduitgang naar buiten is gedragen en die zat niet onder het bloed althans had geen zichtbare verwondingen (volgens [naam1] , [naam9] en/of [naam8] ). [geïntimeerde] is niet vanzelf weggegaan maar door een portier in een nekklem naar buiten geleid (volgens [geïntimeerde] , [naam6] , [naam10] ). [naam8] verklaart slechts dat zij een persoon met een bruin of donkergroen t-shirt met aan de voorkant steentjes vol op een jongen zag inschoppen. Daargelaten dat zij die persoon niets met glas heeft zien doen blijkt uit de rest van haar verklaring dat zij maar één mishandeling heeft gezien: die van [naam5] (met het zwarte shirt aan) en niet die van [appellant] . De verklaring van [naam5] over de betrokkenheid bij de mishandeling van twee broers waarvan de ene hem zou hebben geslagen en waarvan de andere zou hebben gestoken berust niet op eigen waarneming en draagt daarom ook niet bij tot het bewijs dat [appellant] moet leveren.
2.27.
Op grond van het voorgaande is – ook wanneer alle getuigenverklaringen en schriftelijke bewijsstukken in onderlinge samenhang worden bezien – niet bewezen dat [geïntimeerde] [appellant] met glas heeft mishandeld. Dat [geïntimeerde] na de vechtpartij als eerste hardhandig naar buiten is geleid draagt, ook in het licht van alle getuigenverklaringen, niet bij aan dat bewijs. Hetzelfde geldt voor de aanvankelijke telefonische verklaringen van [geïntimeerde] aan de politie, voor het voorgenomen beroep op zijn verschoningsrecht door de beoogde getuige [naam7] en het achterwege laten door [geïntimeerde] van een tegengetuigenverhoor in deze zaak.
2.28.
Ook uit het gegeven dat de strafrechter in geen van de strafzaken tegen [naam7] , [naam2] en [naam3] bewezen heeft geacht dat zij [appellant] met glas hebben verwond volgt geenszins dat het ‘dus’ [geïntimeerde] is of moet zijn geweest die dat heeft gedaan. Het heeft in die strafzaken volgens de strafrechter aan wettig en overtuigend bewijs van dit onderdeel van de tenlasteleggingen ontbroken. Anders dan herhaaldelijk in deze procedure door de advocaat van [appellant] is betoogd, staat daarmee echter nog niet vast dat [naam7] , [naam2] of [naam3] dit ook echt niet hebben gedaan. Hetzelfde geldt overigens ten aanzien van [geïntimeerde] : dat het hof in deze procedure niet bewezen acht – bij gebrek aan voldoende bewijs daarvoor – dat hij [appellant] met glas heeft mishandeld, betekent evenmin dat daarmee vast staat dat [geïntimeerde] dat in werkelijkheid ook niet heeft gedaan.
2.29.
Hoe onbevredigend het voorgaande ook zal zijn voor [appellant] : op grond van de wet rust op hem rust de bewijslast van zijn stelling dat [geïntimeerde] hem met glas heeft mishandeld en hij is er niet in geslaagd dat bewijs te leveren. Zijn vorderingen tegen [geïntimeerde] zijn daarom terecht door de kantonrechter afgewezen.
De conclusie
2.30.
Het hoger beroep slaagt niet, ondanks dat [appellant] in het eerste tussenarrest gelijk heeft gekregen op het punt van verjaring. Het vonnis van de rechtbank zal – met verbetering van de gronden – worden bekrachtigd. Omdat [appellant] in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof hem tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. [3]
2.31.
Anders dan [geïntimeerde] heeft bij de rechtbank heeft bepleit (waar het hof, gelet op de procedureregels die gelden voor hoger beroep, in dit geval ook nog op moet beslissen), is er geen aanleiding [appellant] in de werkelijke proceskosten van [geïntimeerde] te veroordelen. Op zichzelf valt te billijken dat een slachtoffer van een strafbaar feit afwacht of hij zijn volledige schade vergoed kan krijgen via de (voor hem gunstiger) mogelijkheden daartoe in strafprocedures tegen de verdachten, ook al duurt dat jarenlang. Verder kan niet worden gezegd dat de nadien door [appellant] tegen [geïntimeerde] gestarte civiele procedure op voorhand kansloos was, zodat van misbruik van procesrecht geen sprake is. Het gegeven dat [appellant] op basis van een toevoeging procedeert en [geïntimeerde] niet, vormt evenmin reden af te wijken van een gebruikelijke proceskostenveroordeling gebaseerd op het liquidatietarief.
2.32.
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

3.De beslissing

Het hof:
3.1.
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 19 april 2023;
3.2.
veroordeelt [appellant] tot betaling van de volgende proceskosten van [geïntimeerde] :
€ 343 aan griffierecht
€ 2.574 aan salaris van de advocaat van [geïntimeerde] (3 procespunten x het toepasselijke tarief I);
3.3.
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
3.4.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.M.E. Lagarde, S.C.P. Giesen en J. van de Klashorst, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 20 mei 2025.

Voetnoten

1.Hof Arnhem-Leeuwarden 21 mei 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:3468.
2.Hof Arnhem-Leeuwarden 8 oktober 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:6226.
3.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.