In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 juli 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de vaststelling van de waarde van een onroerende zaak door de heffingsambtenaar op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar had de waarde van de woning vastgesteld op € 510.000 per waardepeildatum 1 januari 2021 en had een aanslag onroerendezaakbelasting opgelegd. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar de heffingsambtenaar heeft het bezwaar ongegrond verklaard. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft belanghebbende aangevoerd dat de heffingsambtenaar in strijd heeft gehandeld met de toezendplicht van artikel 40, lid 2, Wet WOZ door bepaalde gegevens niet te verstrekken. Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende zijn verzoek om gegevens niet hoeft te herhalen indien blijkt dat de heffingsambtenaar niet volledig aan dit verzoek heeft voldaan. Het Hof heeft echter geoordeeld dat de heffingsambtenaar in deze zaak niet in strijd heeft gehandeld met de toezendplicht, omdat de relevante gegevens zijn verstrekt en de heffingsambtenaar voldoende inzicht heeft gegeven in de gehanteerde KOUDV-factoren en de grondstaffel.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd en het hoger beroep ongegrond verklaard. De kosten voor griffierecht en proceskosten zijn niet toegewezen, omdat het Hof geen aanleiding heeft gezien voor vergoeding.