ECLI:NL:GHARL:2025:4106

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 juli 2025
Publicatiedatum
4 juli 2025
Zaaknummer
24/88
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de waarde van onroerende zaak en toezendplicht gegevens op grond van de Wet WOZ

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 juli 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de vaststelling van de waarde van een onroerende zaak door de heffingsambtenaar op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar had de waarde van de woning vastgesteld op € 510.000 per waardepeildatum 1 januari 2021 en had een aanslag onroerendezaakbelasting opgelegd. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar de heffingsambtenaar heeft het bezwaar ongegrond verklaard. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft belanghebbende aangevoerd dat de heffingsambtenaar in strijd heeft gehandeld met de toezendplicht van artikel 40, lid 2, Wet WOZ door bepaalde gegevens niet te verstrekken. Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende zijn verzoek om gegevens niet hoeft te herhalen indien blijkt dat de heffingsambtenaar niet volledig aan dit verzoek heeft voldaan. Het Hof heeft echter geoordeeld dat de heffingsambtenaar in deze zaak niet in strijd heeft gehandeld met de toezendplicht, omdat de relevante gegevens zijn verstrekt en de heffingsambtenaar voldoende inzicht heeft gegeven in de gehanteerde KOUDV-factoren en de grondstaffel.

Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd en het hoger beroep ongegrond verklaard. De kosten voor griffierecht en proceskosten zijn niet toegewezen, omdat het Hof geen aanleiding heeft gezien voor vergoeding.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer BK-ARN 24/88
uitspraakdatum: 1 juli 2025
Uitspraak van de elfde enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank) van 7 november 2023, nummer UTR 23/1087, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning), per waardepeildatum 1 januari 2021, voor het jaar 2022 vastgesteld op € 510.000. Tegelijk met deze beschikking heeft de heffingsambtenaar voor dat jaar aan belanghebbende een aanslag onroerendezaakbelasting opgelegd.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar met dagtekening 11 januari 2023 de beschikking en de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Bij bericht van 10 maart 2025 heeft de griffier van het Hof partijen medegedeeld dat het Hof het voornemen heeft om het onderzoek ter zitting achterwege te laten en partijen in de gelegenheid gesteld om, indien zij wel gehoord wensen te worden, dat uiterlijk 24 maart 2025 aan het Hof te berichten. Geen van de partijen heeft om een zitting verzocht, waarna het Hof het onderzoek heeft gesloten.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de woning. De woning betreft een in 1932 gebouwde twee-onder-een-kapwoning met een carport (11 m2), vrijstaande berging/schuur (21 m2), overkappingen (42 m2) en tuinhuis/blokhut. De woning heeft een gebruiksoppervlakte van 126 m2 en een kaveloppervlakte van 455 m2.
2.2.
In het bezwaarschrift schrijft belanghebbendes gemachtigde het volgende:
‘Tevens verzoek ik u conform artikel 40 Wet WOZ om alle op de zaak betrekking hebbende stukken aan mij te verstrekken zodat ik de door u gemaakte keuzes te allen tijde kan controleren. Ik doel hierbij op alle stukken/gegevens die u bij de initiële waardebepaling en bij de behandeling van dit bezwaar heeft betrokken. Hieronder kunnen bijvoorbeeld vallen de grondstaffels, liggingsfactoren, onderbouwing van de indexering naar waardepeildatum, de KOUDV-factoren van het onderhavige object en de referentiepanden, (…)’
2.3.
In de aanvulling op het bezwaarschrift van 7 juni 2022 is dat verzoek herhaald.
2.4.
In een nadere aanvulling op het bezwaarschrift schrijft belanghebbendes gemachtigde het volgende:
‘Ik verzoek u, bij niet volledig tegemoetkoming aan het bezwaar, op basis van art. 40 Wet WOZ de opbouw van de kavelwaarde, de zogenoemde grondstaffel, en de taxatiekaart met daarop vermeld de KOUDV- en liggingsfactoren van het onderhavige object en van de door u opgevoerde vergelijkingsobjecten tijdig voor het plaatsvinden van de hoorzitting te verstrekken.’
2.5.
De heffingsambtenaar heeft voorafgaand aan de hoorzitting het taxatieverslag aan belanghebbendes gemachtigde verstrekt. Het taxatieverslag bevat een algemene toelichting op de daarin gehanteerde objectkenmerken voor zowel de woning als een drietal vergelijkingsobjecten. De gehanteerde objectkenmerken betreffen: het type woning, het bouwjaar, de (object)onderdelen met oppervlakte c.q. aantal en tevens een oordeel over de secundaire objectkernmerken, uitgedrukt in ‘onderhoud’ en ‘voorzieningen’.
2.6.
Verder heeft de heffingsambtenaar op 16 mei 2022 per e-mail de voor de woning gehanteerde grondstaffel en het gemiddelde indexeringspercentage (‘% trend 1-1-2020 tot 1-1-2021’ is ‘9,1’) aan belanghebbendes gemachtigde verstrekt. In de begeleidende e-mail is vermeld dat het gaat om de gemiddelde indexeringspercentages van de referenties van hetzelfde type woning in het desbetreffende waardegebied.
2.7.
Op 14 juni 2022 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.
2.8.
Bij brief van 28 oktober 2022 heeft de heffingsambtenaar geantwoord op een e-mail van belanghebbendes gemachtigde waarin voor meerdere cliënten, waaronder – naar het Hof begrijpt – ook belanghebbende, is verzocht om aanvullend inzicht in bepaalde door de heffingsambtenaar reeds verstrekte gegevens. De beantwoording luidt, voor zover van belang, als volgt:
‘1) In uw bezwaarschrift verzoekt u om de taxatiekaart met daarop vermeld de KOUDV- en liggingsfactoren, alsmede de manier waarop de BghU de verschillen van het onderhavige object en de vergelijkingsobjecten te verstrekken tijdig voor het plaatsvinden van de hoorzitting te verstrekken. Tijdens de hoorzitting bent u geïnformeerd over de wijze waarop BghU de door u zo genoemde KOUDV-factoren gebruikt en ontsluit: Op het taxatieverslag worden per 2020 de onderhoudstoestand (hieronder is ook de kwaliteit van de woning begrepen) en het voorzieningenniveau van het object en de referenties vermeld. De uitstraling van het object en de referenties kunt u waarnemen door middel van de foto’s op het verslag en is zoveel als mogelijk vergelijkbaar. Dit geldt eveneens voor de ligging, die in de regel verdisconteerd is in de ligging van de verkoopcijfers van de referenties. De correcties op de KOUDV- factoren treft u aan in bijlage 1.
2) De grondstaffels zijn voorafgaand aan de hoorzitting met een e-mailbericht aan u verzonden. De referentieobjecten die de waarde van de woningen in bezwaar onderbouwen zijn gelegen in hetzelfde waardegebied. Hierin is de staffeling van de grondwaarde hetzelfde zodat deze reeds in uw bezit zijn.
3) De onderbouwing van de primaire grondprijs per m2 is niet vastgelegd. Daarom kan ik deze niet verstrekken.
4) Het gehanteerde indexeringspercentage van de gebruikte referenties en de gehanteerde referenties wordt standaard met ingang van 2020 vermeld in de uitspraak op bezwaar.
5) Hiervoor [inzicht in de waardering en de onderbouwing van de waardering van de bijgebouwen] verwijs ik naar bijlage 2. (…)’
Bijlage 1 bij de brief bevat een tabel met de gehanteerde KOUVL-correcties:
kouvfactoren
waardecorrectie
Kwaliteit
150,--
Onderhoud
150,--
Uitstraling
100,--
Voorzieningen
150,--
Ligging
100,--
Bijlage 2 bij de brief bevat een tabel met daarin een overzicht van verschillende bijgebouwen, voorzien van code en omschrijving, en per bijgebouw de waarderingsmethodiek, te weten: een percentage van hoofdgebouw eenheidsprijs dan wel standaardprijs per eenheid, en de waarde, te weten: het percentage dan wel de eenheidsprijs.
2.9.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar de waarde gehandhaafd. Met betrekking tot het verzoek tot verstrekken van gegevens heeft de heffingsambtenaar verwezen naar de reeds per e-mail toegezonden gegevens (zie 2.6) en voor het overige naar de hiervoor bedoelde brief van 28 oktober 2022.
2.10.
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Met betrekking tot de gestelde schending van de toezendplicht als bedoeld in artikel 40 Wet WOZ heeft de Rechtbank geoordeeld dat belanghebbende in de gegeven omstandigheden in strijd handelt met de goede procesorde door deze grond opnieuw aan te voeren in beroep.

3.Geschil

In hoger beroep is in geschil of de toezendplicht van artikel 40, lid 2, Wet WOZ is geschonden. Belanghebbende beantwoordt die vraag bevestigend en de heffingsambtenaar ontkennend.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Belanghebbende stelt dat de toezendplicht van artikel 40, lid 2, Wet WOZ is geschonden en dat de Rechtbank onterecht deze beroepsgrond niet heeft beoordeeld wegens strijd met de goede procesorde. Belanghebbende betoogt dat hij een voldoende specifiek verzoek heeft gedaan aan de heffingsambtenaar om de desbetreffende stukken over te leggen. Dit verzoek hoeft hij niet te herhalen indien blijkt dat er nog gegevens missen, aldus belanghebbende. In beroep heeft belanghebbende aangevoerd dat de KOUDV- en de liggingsfactoren ontbreken, dat de KOUDV-correctie niet inzichtelijk is gemaakt, dat geen inzicht is geboden in de waarde van alle objectonderdelen en dat (een onderbouwing van) de gehanteerde indexeringspercentages van de verkoopcijfers van de referentieobjecten naar de waardepeildatum ontbreekt. In het verlengde daarvan stelt belanghebbende in hoger beroep dat de onderbouwing van de KOUDV-factoren en de onderbouwing van de grondprijs in de grondstaffel ontbreekt.
4.2.
De heffingsambtenaar stelt dat de toezendplicht van artikel 40, lid 2, Wet WOZ niet is geschonden. De heffingsambtenaar verwijst ten aanzien van de KOUDV-factoren en de daarmee verband houdende correcties naar een uitspraak van het Hof van 7 mei 2024 (Hof Arnhem-Leeuwarden 7 mei 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:3216, r.o. 4.3, 4.8 en 4.9), betreffende dezelfde kwestie tussen deze gemachtigde en de heffingsambtenaar. De heffingsambtenaar stelt ten aanzien van de KOUDV-correcties dat het destijds zo was dat in beginsel de afwijkingen ten opzichte van het gemiddelde werden gecorrigeerd met een bedrag van € 150 per m2. Aangezien dit in de praktijk niet goed bleek te werken, werden vervolgens de uitkomsten gecontroleerd door een taxateur die specifiek voor het betreffende gebied was aangewezen. Deze taxateur moest vervolgens, ook gelet op de uitstraling, de hoogte van de berekende waarde goedkeuren voordat de beschikking werd afgegeven. Met betrekking tot de KOUDV-factoren was het volgens de heffingsambtenaar in het destijds gebruikte softwarepakket alleen mogelijk om rekening te houden met de factoren onderhoud, waaronder de kwaliteit is begrepen, en voorzieningen. Ten aanzien van de indexeringspercentages en de onderbouwing daarvan stelt de heffingsambtenaar dat deze niet onder de reikwijdte van artikel 40, lid 2, Wet WOZ vallen.
4.3.
Het Hof is met belanghebbende van oordeel dat hij zijn verzoek tot het verstrekken van gegevens als bedoeld in artikel 40, lid 2, Wet WOZ niet hoeft te herhalen wanneer hem blijkt dat de heffingsambtenaar nog niet (volledig) heeft voldaan aan dit verzoek. De omstandigheid dat een herhaling van het verzoek achterwege is gebleven, staat evenmin eraan in de weg dat de belanghebbende zich in de beroepsfase met succes op die schending beroept (zie Hoge Raad 24 januari 2025, ECLI:NL:HR:2025:106, r.o. 4.3.2). Naar het oordeel van het Hof heeft de heffingsambtenaar de toezendplicht van artikel 40, lid 2, Wet WOZ echter niet geschonden.
KOUDV-factoren en - correcties
4.4.
Namens belanghebbende is verzocht om de KOUDV-factoren van de woning en de referentiepanden te verstrekken die ten grondslag hebben gelegen aan de vastgestelde waarde. Naar aanleiding hiervan heeft de heffingsambtenaar het taxatieverslag verstrekt waarin voor zowel de woning als de referentiepanden inzicht is gegeven in de kwalificatie van ‘onderhoud’ en ‘voorzieningen’. Het Hof acht aannemelijk dat in het softwarepakket dat destijds door de heffingsambtenaar werd gebruikt om de waarde vast te stellen, alleen die factoren een rol van betekenis speelden, waarbij de factor ‘kwaliteit’ is verdisconteerd in de factor ‘onderhoud’. Het Hof hecht daarbij geloof aan de verklaringen hieromtrent van de heffingsambtenaar. In zoverre heeft de heffingsambtenaar voldaan aan het verzoek om de (in het kader van de waardevaststelling gebruikte) KOUDV-factoren te verstrekken.
4.5.
De correcties die destijds werden gehanteerd voor verschillen in kwalificaties van de gehanteerde factoren zijn door de heffingsambtenaar in bezwaar eveneens overgelegd (zie r.o. 2.8). Ook hier hecht het Hof geloof aan de verklaring van de heffingsambtenaar dat de vaste correcties van € 150 per vierkante meter voor de factoren ‘onderhoud’ en ‘voorzieningen’ per object destijds werden onderworpen aan een handmatige (na)controle door een taxateur ter beoordeling of die correcties passend waren, gelet op de specifieke omstandigheden, en dat dit in de meeste gevallen leidde tot een handmatige aanpassing op basis van diens specifieke kennis en ervaring. De kennis en ervaring van een taxateur zijn echter geen gegevens die vallen onder het bereik van artikel 40, lid 2, Wet WOZ. Gesteld noch gebleken is dat van die nacontrole en eventueel noodzakelijke geachte aanpassing vastleggingen bestaan die door de heffingsambtenaar in het kader van artikel 40, lid 2, Wet WOZ aan belanghebbende hadden moeten worden verstrekt. De heffingsambtenaar kon derhalve volstaan met de toezending van de vaste correctiebedragen, zoals hij ook heeft gedaan.
Primaire grondwaarde van de grondstaffel
4.6.
In eerste instantie heeft belanghebbende verzocht om de gehanteerde grondstaffel te verstrekken. Aan dat verzoek heeft de heffingsambtenaar voldaan. Dat is tussen partijen niet in geschil. Kennelijk heeft belanghebbendes gemachtigde naar aanleiding daarvan in bezwaar (aanvullend) verzocht om de primaire grondwaarde van de grondstaffel - in dit geval € 600 per vierkante meter - inzichtelijk te maken. Hierop heeft de heffingsambtenaar gereageerd dat de primaire grondwaarde per vierkante meter niet is vastgelegd en daarom niet kan worden verstrekt (zie 2.8). Belanghebbende heeft dat niet weersproken, maar stelt dat de heffingsambtenaar in dat geval ervoor moet zorgen dat een dergelijke onderbouwing alsnog wordt opgemaakt. Naar het oordeel van het Hof valt dit echter buiten het bereik van de toezendplicht van artikel 40, lid 2, Wet WOZ. Dat artikellid ziet immers alleen op het verstrekken van gegevens die ten grondslag hebben gelegen aan de vastgestelde waarde en daarvan is voor wat betreft de onderbouwing van de primaire grondwaarde van de grondstaffel geen sprake.
Gehanteerde indexeringspercentages en onderbouwing ervan
4.7.
De indexeringspercentages en de onderbouwing hiervan vallen niet onder het bereik van de toezendplicht van artikel 40, lid 2, Wet WOZ (Hof Arnhem-Leeuwarden 23 april 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:2837, r.o. 4.14 en 4.15). Voor zover dat al het geval zou zijn is het Hof van oordeel dat de heffingsambtenaar aan het verzoek om verstrekking van die gegevens heeft voldaan door het gemiddelde indexeringspercentage te verstrekken (9,1 %) met daarbij als onderbouwing dat dit percentage is herleid uit de referenties (van hetzelfde type en gelegen in het desbetreffende waardegebied). Met die onderbouwing kon de heffingsambtenaar redelijkerwijs menen te voldoen aan het (zeer algemeen geformuleerde) verzoek. Voor zover het belanghebbendes gemachtigde te doen was om meer of andere gegevens, dan had het op diens weg gelegen om hier specifiek om te verzoeken (Hoge Raad 18 augustus 2023, ECLI:NL:HR:2023:1052, r.o. 3.2.4). Het Hof merkt daarbij ten overvloede nog op dat uit het taxatieverslag voor een professionele gemachtigde, wat deze gemachtigde is, bovendien eenvoudig is af te leiden hoe de verkoopcijfers van de referentiepanden zijn gecorrigeerd naar de waardepeildatum, zodat het afzonderlijk toezenden van dit percentage in feite overbodig is voor een goede beoordeling van de juistheid van de waarde van de woning. Zodoende is het Hof van oordeel dat ook in zoverre geen sprake is van schending van artikel 40, lid 2, Wet WOZ.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof:
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.F.R. Woeltjes, raadsheer, in tegenwoordigheid van A. Tax als griffier.
De beslissing is op 1 juli 2025 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De raadsheer,
(A. Tax) (V.F.R. Woeltjes)
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert wordt een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.