ECLI:NL:GHARL:2025:4146

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 juli 2025
Publicatiedatum
7 juli 2025
Zaaknummer
200.349.344/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herplaatsingsvereiste bij ontbinding wegens verstoorde verhoudingen in arbeidszaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over een arbeidszaak tussen een werkneemster en Stichting Christelijke Hogeschool Windesheim. De zaak betreft de ontbinding van de arbeidsovereenkomst van de werkneemster wegens verstoorde verhoudingen. Het hof heeft geoordeeld dat Windesheim tekort is geschoten in het herplaatsingsonderzoek, waardoor de werkneemster een zeer kleine kans heeft gemist op een tijdelijke functie als medewerker onderwijslogistiek in Zwolle. Het hof heeft vastgesteld dat Windesheim de werkneemster had moeten wijzen op deze vacature, ook al ging het om een tijdelijke functie. De werkneemster had recht op een billijke vergoeding van € 5.000 bruto ter compensatie van de gemiste kans. Het hof heeft de beschikking van de kantonrechter vernietigd voor zover het meer of anders verzochte is afgewezen en heeft de proceskosten van het hoger beroep gecompenseerd. De beslissing van het hof is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.349.344/01
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere 11191871
beschikking van 7 juli 2025
in de zaak van
[appellante]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de kantonrechter optrad als verweerster
hierna:
[de werkneemster]
advocaat mr. E. van Roosmalen
tegen
Stichting Christelijke Hogeschool Windesheim
die is gevestigd in Zwolle
en bij de kantonrechter optrad als verzoekster
hierna:
Windesheim
advocaat mr. F.J. Bloem-Timmermans

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
Op 28 april 2025 heeft het hof een tussenbeschikking gegeven. Daarin is de zaak aangehouden voor aanvullende informatie van Windesheim over de herplaatsingsmogelijkheden die er in de periode van 3 juli 2024 tot 24 oktober 2024 zijn geweest op arbeidsplaatsen in passende functies (in de zin van artikel 9 lid 3 van de Ontslagregeling), die werden bezet door personen als genoemd in artikel 9 lid 1 onder b, 1 tot en met 6 van de Ontslagregeling.
1.2
Het verdere procesverloop blijkt uit:
- de brief van 19 mei 2025 van Windesheim met de producties 56 en 57
- de reactie van [de werkneemster] van 2 juni 2025.
Hierna heeft het hof uitspraak bepaald op 7 juli 2025 of eerder als dat mogelijk is.

2.De nadere informatie en de reactie van werkneemster

2.1
Volgens Windesheim zijn er in de periode tussen 3 juli 2024 en 24 oktober 2024 drie arbeidsplaatsen geweest voor mogelijk passende functies die werden ingevuld door medewerkers met een tijdelijk contract dat in die periode afliep. Windesheim herhaalt dat zij de mogelijkheden tot herplaatsing heeft onderzocht van 16 februari 2024 tot 16 mei 2024. Pas daarna hebben de leidinggevenden van de bedoelde medewerkers met een tijdelijk contract aangegeven dat zij verlenging van deze arbeidsplaatsen wensten. Die verzoeken zijn toegewezen met dien verstande dat de functies zijn aangemerkt als D4-functies, wat betekent dat zij tijdelijk zijn. De ‘zittende’ medewerkers hebben contractverlenging gekregen.
2.2
Windesheim wijst erop dat het salarisniveau van twee van de drie functies schaal 7 is, wat [de werkneemster] eerder te laag vond. De derde betreft wel een schaal 8-functie (medewerker onderwijslogistiek), maar heeft als standplaats Zwolle en daarin was [de werkneemster] eerder ook niet geïnteresseerd. Bovendien betreft het geen structurele functie. Windesheim acht het zeer onwaarschijnlijk dat [de werkneemster] in aanmerking zou zijn gekomen voor vervulling van deze functie omdat de leidinggevende zeer tevreden was over de zittende werknemer met een tijdelijk contract en de werkervaring van [de werkneemster] ook niet direct aansloot op deze functie.
2.3
[de werkneemster] erkent dat zij niet geïnteresseerd zou zijn geweest in de schaal 7-functies. Maar de schaal 8-functie had haar moeten worden aangeboden zonder dat zij moest concurreren met de medewerker die de functie vervulde en een tijdelijke arbeidsovereenkomst had. Dat volgt volgens [de werkneemster] uit de toelichting op artikel 9 Ontslagregeling, waarin staat:
“In het
eerste lid, onderdeel b,wordt geregeld dat als een passende functie wordt bezet door werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, door ingeleend personeel (niet zijnde payrollwerknemers) of door een oproepkracht, deze functie, indien die als passend kan worden aangemerkt, bij het beoordelen van de mogelijkheden tot herplaatsing van een werknemer wordt betrokken, hetgeen tot gevolg kan hebben dat genoemde werknemers plaats moeten maken voor een werknemer wiens arbeidsplaats komt te vervallen. Hiermee wordt enerzijds aangesloten bij de thans bestaande praktijk. Anderzijds bij de regel in artikel 7:671a, zevende lid, BW op grond waarvan toestemming voor opzegging van een arbeidsovereenkomst wegens bedrijfseconomische omstandigheden slechts wordt verleend als een werkgever de arbeidsrelatie met de hiervoor genoemde categorieën van personen heeft beëindigd.”
2.4
[de werkneemster] betwist verder dat zij bezwaar zou hebben gehad tegen de standplaats Zwolle voor deze functie. Anders dan in een eerder aangeboden functie in Zwolle zou zij nu geen terugval in uren hebben en golden geen ongemakkelijke werktijden. Het was geen functie voor minder dan 26 weken. Verder merkt [de werkneemster] op dat Windesheim niet heeft onderbouwd dat de persoon die de arbeidsplaats bezette naar tevredenheid functioneerde. Die persoon moet als externe sollicitant worden aangemerkt, aldus [de werkneemster] .
Als Windesheim deze arbeidsplaats in het onderzoek had betrokken, zou zij herplaatst zijn en was het niet tot ontbinding gekomen, of het ontbindingsverzoek was afgewezen omdat deze arbeidsplaats niet in het onderzoek was betrokken.

3.Het oordeel van het hof

de beslissing in het kort
3.1
Het hof is van oordeel dat Windesheim een steek heeft laten vallen bij het vereiste herplaatsingsonderzoek. Daardoor heeft [de werkneemster] de, door het hof als zeer klein ingeschatte, kans gemist dat zij in aanmerking zou komen voor de vervulling van de tijdelijke schaal 8- functie in Zwolle. Ter compensatie van die gemiste kans veroordeelt het hof Windesheim tot betaling van een billijke vergoeding van € 5.000 bruto.
Die beslissing legt het hof hierna uit.
de onderbouwing van deze beslissing
3.2
Het hof is van oordeel dat Windesheim [de werkneemster] had moeten wijzen op de vacature voor de schaal 8-functie ‘medewerker onderwijslogistiek’ in Zwolle, ook al ging het om een tijdelijke functie (voor meer dan 26 weken) waarvoor de zittende medewerker met een tijdelijke aanstelling eveneens belangstelling had.
3.3
Onjuist is de stelling van [de werkneemster] dat zij zonder meer op die functie geplaatst moest worden dan wel dat zij voorrang had boven de collega met het tijdelijke contract. Hier gaat het immers, anders dan in het onder 2.3 opgenomen citaat uit de toelichting, niet om herplaatsing na verval van een functie of om opzegging wegens bedrijfseconomische redenen. In dat geval zou gelden wat óók in de toelichting op artikel 9 van de Ontslagregeling staat:
“Het is aan de werkgever om te beoordelen welke werknemer het meest geschikt is voor het vervullen van eventuele vacatures waarbij hij zijn keuze uiteraard wel moet verantwoorden als die ter discussie wordt gesteld. Echter, in een situatie waarin een categorie uitwisselbare functies wordt opgeheven en een deel van de werkzaamheden wordt voortgezet in een andere (niet met de vervallen functie uitwisselbare; zie artikel 13) functie, ligt het in de rede dat de werknemer die hiervoor geschikt is en op grond van het afspiegelingsbeginsel als laatste voor ontslag in aanmerking zou komen, als eerste in de gelegenheid wordt gesteld deze functie – na sollicitatie – te aanvaarden. Het spreekt voorts voor zich dat een werknemer die met ontslag wordt bedreigd voorrang geniet boven een externe sollicitant.”
3.4
In dit geval gaat het om ontbinding wegens verstoorde verhoudingen waarvan Windesheim geen (ernstig) verwijt kan worden gemaakt. Ook is geen sprake van onderling uitwisselbare functies en was de zittende collega met het tijdelijke contract, anders dan [de werkneemster] stelt, geen externe sollicitant. In dit geval had het Windesheim dus vrijgestaan te beoordelen wie zij het meest geschikt achtte voor de functie.
Het hof acht het zeer aannemelijk dat, als Windesheim [de werkneemster] had ingelicht over de vacature die zou ontstaan, bij de vervulling ervan de keus niet op [de werkneemster] zou zijn gevallen. De reden daarvoor is enerzijds dat de zittende werknemer met het tijdelijk contract die functie volgens Windesheim goed vervulde, terwijl dat bij [de werkneemster] nog maar zou moeten blijken. Anderzijds, en dat weegt voor het hof zwaar mee, heeft [de werkneemster] in de loop van de lange herplaatsingstermijn die Windesheim feitelijk in acht heeft genomen, zonder goede reden een schaal 8-functie geweigerd (zie de eerste alinea van de tussenbeschikking onder 3.12). Ook heeft zij herhaaldelijk laten weten juist een hogere functie te ambiëren.
3.5
Voor zover [de werkneemster] aanvoert dat niet is onderbouwd dat de zittende medewerker naar tevredenheid functioneerde, merkt het hof op dat dit voldoende blijkt uit het feit dat Windesheim, zoals zij heeft gesteld, na toestemming te hebben gegeven voor verlenging van de tijdelijke arbeidsplaatsen, in 2024 geen vacatures heeft opengesteld omdat de leidinggevenden tevreden waren over de zittende medewerkers met het tijdelijke contract.
3.6
Hoewel er dus een gebrek kleeft aan het herplaatsingstraject omdat daarin niet de nu gebleken herplaatsingsmogelijkheden zijn meegenomen, kan niet worden gezegd dat er reden zou zijn voor de door [de werkneemster] verzochte billijke vergoeding van € 120.000 in plaats van herstel van de arbeidsovereenkomst. Daarvoor is de gemiste kans dat [de werkneemster] zou worden aangenomen op de bewuste arbeidsplaats te gering. Windesheim zou een goede motivering hebben gehad ter rechtvaardiging van haar keus voor een ander.
Niettemin is sprake van een gemiste kans en dat rechtvaardigt een relatief geringe billijke vergoeding.
3.7
Voor de omvang daarvan gaat het hof uit van vier maanden suppletie op de WW-uitkering, waarmee de billijke vergoeding bij benadering uitkomt op € 5.000 bruto.
3.8
Het hof wijst verder nog op de zinsnede in overweging 2.33 in de conclusie van A-G Langemeijer [1] voor de zogenoemde SIEP-beschikking van de Hoge Raad [2] . Daarin overweegt de A-G dat hij uit een eerdere beschikking van de Hoge Raad [3] afleidt dat de rechter ook op grond van een nadere weging van de omstandigheden van het geval tot het oordeel kan komen dat herplaatsing, ofschoon mogelijk en niet reeds a priori uitgesloten, (toch, bij nader inzien) niet in de rede ligt.
Dat zou reden kunnen zijn om in het geheel geen billijke vergoeding toe te kennen, maar zover wil het hof in dit geval niet gaan.
3.9
De overige bezwaren van [de werkneemster] tegen de beslissing van de kantonrechter gaan niet op, nu de kantonrechter van de juiste einddatum is uitgegaan, de i-grond voor ontbinding niet van toepassing is en Windesheim niet ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. De kantonrechter heeft de proceskosten ook terecht gecompenseerd.
de conclusie
3.1
De bezwaren tegen de beslissing van de kantonrechter zijn slechts gegrond voor zover gericht tegen het oordeel dat (volledig) aan het herplaatsingsvereiste is voldaan. Het hof kent ter compensatie van een kleine gemiste kans een billijke vergoeding toe van € 5.000 bruto.
De beschikking van de kantonrechter wordt vernietigd voor zover daarin het meer of anders verzochte is afgewezen en aangevuld met bovenstaande vergoeding.
De proceskosten van hoger beroep worden gecompenseerd omdat [de werkneemster] terecht aan de orde heeft gesteld of de kantonrechter in dit geval tot ontbinding mocht overgaan.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking van de kantonrechter te Almere van 24 september 2024 voor zover daarin het meer of anders verzochte is afgewezen;
veroordeelt Windesheim alsnog tot betaling van een billijke vergoeding van € 5.000 bruto en verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
verwerpt het hoger beroep voor het overige;
compenseert de kosten van het hoger beroep, zodat iedere partij de aan eigen zijde gevallen kosten dient te dragen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.E.L. Fikkers, G.A. Diebels en R.S. de Vries en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2025.

Voetnoten

1.Zie conclusie van 12 oktober 2018, ECLI:NL:PHR:2018:1159.
2.HR 18 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:64.
3.HR 16 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:220.