ECLI:NL:GHARL:2025:5027

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 augustus 2025
Publicatiedatum
13 augustus 2025
Zaaknummer
200.341.465/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de koop van een ondeugdelijke melkrobot met bewijslevering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel, waarin zijn vorderingen met betrekking tot de koop van een melkrobot zijn afgewezen. [appellant] heeft de melkrobot aangeschaft van GEA Farm Technologies Nederland B.V. en stelt dat de robot ondeugdelijk is, wat heeft geleid tot veel mismelkingen en gezondheidsproblemen bij zijn koeien. Hij vordert vernietiging van de koopovereenkomst en terugbetaling van de kosten, evenals schadevergoeding. De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen, maar het hof oordeelt dat bewijslevering noodzakelijk is om de claims van [appellant] te kunnen beoordelen. Het hof verwijst de zaak naar de rol voor getuigenverhoren en moedigt partijen aan om een minnelijke regeling te overwegen. De zaak is complex, met veel technische details over de werking van de melkrobot en de verantwoordelijkheden van beide partijen. Het hof zal de bewijsvoering van GEA toelaten om aan te tonen dat de mismelkingen mogelijk het gevolg zijn van de bedrijfsvoering van [appellant].

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.341.465/01
zaaknummer rechtbank Overijssel 290286
arrest van 12 augustus 2025
in de zaak van
[appellant],
die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de rechtbank optrad als eiser,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. T.J.K. van Santen te Amsterdam,
tegen
GEA Farm Technologies Nederland B.V.,
die is gevestigd in Deventer,
en bij de rechtbank optrad als gedaagde,
hierna:
GEA,
advocaat: mr. L. Bakers en M.R.A. Schonewille te Amsterdam.

1.Het verloop van de procedure bij het hof

1.1
[appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, op 17 januari 2024 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
• de dagvaarding in hoger beroep
• de memorie van grieven (met twee producties)
• de memorie van antwoord (met vier producties)
• de akte uitlating producties van [appellant]
• het verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling die op 5 juni 2025 is gehouden. Ter voorbereiding op de mondelinge behandeling heeft [appellant] in twee aktes nog de producties 3 tot en met 8 overgelegd.
1.2
Partijen hebben het hof laten weten dat zij er na de mondelinge behandeling niet in zijn geslaagd een minnelijke regeling te bereiken. Zij hebben het hof gevraagd arrest te wijzen.
1.3
In een e-mail van 30 juni 2025 heeft de advocaat van [appellant] twee opmerkingen gemaakt over het proces-verbaal. Deze opmerkingen zijn terecht, maar zijn niet relevant voor de beslissing in deze zaak.

2.De kern van de zaak

2.1
GEA heeft drie melkrobots verkocht en geleverd aan [appellant] . Volgens [appellant] is deze melkrobot ondeugdelijk. Hij wil dat de overeenkomst tussen hem en GEA vernietigd dan wel (subsidiair) ontbonden wordt. Naast vernietiging (subsidiair ontbinding) van de overeenkomst vordert hij terugbetaling van wat hij aan GEA heeft betaald en vergoeding van de door hem gemaakte expertisekosten en kosten van buitengerechtelijke rechtsbijstand. Daarnaast vordert hij schadevergoeding. De hoogte van die schade moet in een aparte procedure worden vastgesteld (schadevergoeding op te maken bij staat).
2.2
De rechtbank heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen en [appellant] veroordeeld in de proceskosten. [1] Het hof zal oordelen dat bewijslevering noodzakelijk is. Dat wordt hierna uitgelegd.

3.De vaststaande feiten

3.1
[appellant] is eigenaar van een eenmanszaak die zich bezig houdt met het houden van melkvee. Zijn vrouw en zoon werken ook in het bedrijf.
3.2
GEA is een groothandel in landbouwmachines, werktuigen en tractoren.
3.3
In 2019 zijn partijen met elkaar in contact gekomen over de aanschaf door [appellant] van melkrobots. Op 6 juni 2019 hebben de heer [de directeur] (directeur van GEA) en [appellant] hierover een gesprek gehad op de boerderij van [appellant] , waarna GEA op 14 juni 2019 een offerte voor twee nieuwe melkrobots aan [appellant] heeft uitgebracht. Daarbij is [appellant] uitgenodigd voor een oriëntatiebijeenkomst op 20 juni 2019 bij een boerenbedrijf te Ruinerwold waar reeds gebruik wordt gemaakt van de melkrobots van GEA en voor een vergelijkbare bijeenkomst op 3 juli 2019 te Den Ham. [appellant] heeft de bijeenkomst op 20 juni 2019 bijgewoond, zij het alleen het middagdeel en niet het informatieve ochtenddeel.
3.4
Op 18 maart 2020 hebben partijen een koopovereenkomst gesloten die inhoudt dat GEA drie gereviseerde melkrobots van het type GEA DairyRobot R9500 aan [appellant] verkoopt tegen een koopprijs van € 229.900,00 inclusief btw.
3.5
Vanwege onenigheid over (de relevantie van) het bouwjaar van de gereviseerde melkrobots zijn partijen overeengekomen dat [appellant] nieuwe melkrobots zal afnemen met ontbinding van de eerdere overeenkomst.
3.6
Op 24 november 2020 hebben partijen een koopovereenkomst gesloten op basis waarvan GEA drie (nieuwe) melkrobots van hetzelfde type (hierna: de melkrobot) aan [appellant] heeft verkocht tegen een koopprijs van € 278.300,00 inclusief btw. In deze koopovereenkomst – in feite een door [appellant] geaccordeerde offerte van GEA – staat onder meer het volgende vermeld:
‘Deze offerte is opgesteld volgens uw wensen en waarborgt:
- Een efficiënt en zorgvuldig melken van alle koeien van verschillende rassen.
-
Comfort en veiligheid, GEA levert alleen CE gecertificeerde systemen.
-
Automatisering met een hoog rendement.
-
Productkwaliteit hierdoor een hoge betrouwbaarheid.
-
Toekomstige uitbreidingsmogelijkheden dankzij modulair systeemconcept.-
Geringe bedrijfs- en servicekosten.’
3.7
Op 19 maart 2021 hebben partijen een schriftelijk vastgelegde serviceovereenkomst gesloten. Daarin is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
6. Algemene dienstvoorwaarden
Details met betrekking tot deze serviceovereenkomst zijn vastgelegd in de Service condities en Algemene Voorwaarden van de Dealer, die zijn bijgevoegd alsBijlage 2.1 en 2.2. Bijlage 2.1 en 2.2 maken een integraal deel uit van deze serviceovereenkomst. In geval van enige discrepantie tussen de (bepalingen van de) algemene voorwaarden van de Dealer en de (bepalingen van de) serviceovereenkomst, prevaleren de bepalingen van deze serviceovereenkomst.”
Artikel 7.3 van de Service condities luidt als volgt:
“De klant dient ten spoedigste, doch uiterlijk binnen vier (4) weken, nadat de Klant daar redelijkerwijs van op de hoogte is of had kunnen zijn de Dealer schriftelijk op de hoogte te brengen van vermeende claims voor gebreken in geleverde zaken of dienstverlening van de Dealer, zulks onder verval van het recht van de Klant om daar op een later moment nog over te klagen of een vordering over in te stellen.’
3.8
Begin 2021 heeft GEA de melkrobot geleverd, geplaatst en in werking gesteld. Op 23 maart 2021 heeft [appellant] de melkrobot in gebruik genomen, waarna GEA enige tijd de opstart heeft gemonitord.
3.9
In een brief van 23 maart 2022, herhaald op 26 april 2022 en 9 mei 2022, heeft [appellant] GEA in gebreke gesteld en haar verzocht om binnen twee weken de aansluitproblemen van de melkrobot te herstellen of de melkrobot te vervangen.
3.1
Op 7 april 2022 heeft de heer [naam1] van de voederleverancier van [appellant] het bedrijf van [appellant] bezocht om de problemen met de melkrobot te beoordelen. In zijn verslag van het bezoek schrijft [naam1] :

Bezoek gebracht bij familie [appellant] op verzoek van mij collega [naam2] . Er waren wat problemen met het robotmelken. Allereerst zijn we de tussen de koeien geweest om de uiers te bekijken en huisvesting. De koeien zagen er goed gezond uit en glans zat er mooi op. Ook de uiers waren mooi schoon. In de diepstrooisel boxen lag droog stro met paardenmest. Dit kan een risico vormen voor celgetal maar als de boxen droog zijn (en dat waren ze) en goed worden bijgehouden hoeft dit niet perse een groot risico te zijn. Wat opviel is dat veel koeien een strakke ophangband hebben in combinatie met een hoog achter uier. De speenpositie was niet altijd even gunstig maar [appellant] gaf aan dat de robot die koeien soms wel goed aansluit, ongeacht dat de spenen naar binnen staan. Het ligt dus niet zozeer aan de speenpositie. We hebben ook gekeken bij het aansluiten en daar viel op dat de robot de koeien met een hoog achter uier niet goed aansluit. Ook werd er een koe aangesloten die gewoon een goed uier had en prima speenpositie maar toch faalde de robot om deze koe goed aan te sluiten en werd één achterspeen niet goed aangesloten en werd de tepelbeker op het uier aangesloten i.p.v. de speen. Ook liet [appellant] meerde filmpjes zien waarin hetzelfde gebeurde.
We hebben ook een robotscan gemaakt. Hieruit bleek dat de loop er goed in zit behalve bij de vaarzen die zijn aangekocht. De melktoestemming staat wel erg ruim, alle koeien kunnen elke dag minimaal 3 keer komen ongeacht productie. Dit is wel wat ruim en dat blijkt ook uit de melk per melking bij de laag productieve dieren. Deze is aan de lage kant:(…)
Doordat de laag productieve koeien te vaak worden gemolken zit er weinig melkdruk in de uiers en dit helpt niet mee met de speenpositie in combinatie met aansluiten. Dit kan voorkomen worden door de melktoestemming voor de laag productieve wat krapper te zetten. Toch ben ik van mening dat ook daar niet het grootste probleem ligt.... Ik denk dat het probleem ligt bij de hoge achter uiers en de GEA camera die te ver naar achter zit waardoor de camera de achter spenen niet goed kan zien en dus niet goed kan aansluiten. Dit is een lastig probleem want de GEA robot is helemaal na gekeken en werkt prima alleen lost dit het probleem niet op. Te hoge uiers zijn ook niet makkelijk eruit te fokken. Het is ook logisch dat de veehouder niet alle koeien gaat weg doen met een hoog achteruier omdat dat niet bij de GEA robot past. Ik vind het dus een lastige kwestie. Ik denk dat er zeker wel wat stappen te maken zijn qua melktoestemming bij de oud melkte maar dat neemt nog niet alle problemen weg. Er zijn ook veel koeien die namelijk een prima speenpositie hebben en
vierkant uier maar die de robot niet of slecht kan aansluiten doordat het achter uier te hoog is. Dit zijn de bevindingen die ik heb waargenomen.’
3.11
De heer [naam3] van Schuurman Elektrokern Solutions heeft in opdracht van [appellant] onderzoek gedaan naar de elektrische kwaliteit van de voeding van de melkrobot. [naam3] rapporteert op 12 mei 2022 onder meer het volgende:

Samenvatting- Spanning is goed en blijft ruim binnen de norm- Stroombeeld is normaal mbt de applicatie- Harmonische stroomvervuiling is met ca 120% aanwezig op het moment dat de melkpomp aanstaat, niet tijdens het aanbrengen van de melkbeker- De harmonische van de andere robots hebben nagenoeggeeninvloed op elkaar- Melkbeker wordt niet of goed gepositioneerd door de robots.Conclusie- Elektrische waarden vallen ruim binnen de norm en zijn niet de oorzaak van het falen van het positioneren van de melkbekers- Als een melkbeker niet goed zit of er geheel naast zit wordt dit niet door de robot gezien.Advies- Overleg met de fabrikant waarom de positionering niet altijd goed gaat en vooral als er een melkbeker niet goed zit en waarom de robot niet met een foutmelding komt.’
3.12
In opdracht van [appellant] heeft Agrotax Expertise en Taxatiebureau te Olterterp (hierna: Agrotax) een onderzoek ingesteld naar het functioneren van de melkrobot. In dat kader heeft Agrotax een aantal door [appellant] gestelde vragen beantwoord. Agrotax heeft op haar beurt de heer [naam4] (zoötechnisch specialist uiergezondheid) ingeschakeld die de werking van de melkrobot heeft onderzocht. Op 6 juli 2022 heeft [naam4] de melkrobot visueel geïnspecteerd. [naam4] heeft zijn bevindingen in een rapport neergelegd. Daarna zijn [naam4] en partijen door Agrotax geïnterviewd. Op 15 juli 2022 heeft Agrotax een concept deskundigenbericht uitgebracht waarop partijen hebben gereageerd. Agrotax heeft vervolgens op 19 augustus 2022 haar definitieve rapport uitgebracht. In dit rapport is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
7.2 Interview met de zoötechnisch specialist uiergezondheid
(…).
3. Wat zijn mogelijke redenen voor het niet goed aansluiten van een melkbeker?
[naam4] : afwijking plaatsbepaling van coördinaten- afwijking in coördinaten- armafstelling- waarom gaat het bij koeien soms wel goed?
4. Wat is het exacte moment dat het misgaat in het aansluitproces bij deze robot R9500?
[naam4] : Zoekt en denkt coördinaten gevonden te hebben- Vervolgens zit hij ernaast- Plaatje is paar cm verschoven;
5. Is dit voor alle 3 robotopstellingen op dit proces hetzelfde moment? Licht dit toe;
[naam4] : Heb 1 koe bij 1 robot gezien waarbij het zo misgaat;
6. Welke processen worden er in volgorde doorlopen bij de herkenning van de spenen?
[naam4] : Ben ik niet bekend mee;
(…).
15. Vertonen de melkrobots R9500 op dit bedrijf één of meer van deze melkrobots gebreken? Zo ja, welke?
[naam4] : Neen, niet zichtbaar, echter het aansluiten gaat niet goed. Bij alle 3 is vreemd;
(…).
18. Wat is volgens u de oorzaak van het gebrek/de gebreken aan de robot R9500?
[naam4] :Speculatief: coördinaten geven een armafwijking- Beginpositie is niet de positie die hij denkt te hebben;
19. Op welke wijze zou deze klacht over deze robot R9500 verholpen kunnen worden?
[naam4] : Lastige vraag - Vreemde manier maarspeculatieik ben geen monteur;
(…).
8.1
De gestelde vragen zijn:
1. Vertonen de melkrobots gebreken?
JA
Er zijn gebreken gezien aan de GEA R9500 melkrobots. Er zijn afwijkingen in de armpositionering waardoor de GEA R9500 melkrobots de melkbekers niet goed aansluiten op de spenen van melkkoeien bij [appellant] . Dit is gezien bij tenminste een melkkoe welke visueel beoordeeld als een geschikte 'robotkoe' moet worden gezien. De afwijkingen door ons 'live' gezien worden onderschreven door video’s van [appellant] . Er zijn door [naam4] opmerkingen gemaakt over het aansluitproces van de GEA R9500 melkrobots. De heer [naam4] verklaart in zijn rapport: “De robots sluiten veel koeien goed aan, maar lijken zo nu en dan te ontsporen.
(…).
2. Wanneer is het gebrek/zijn de gebreken ontstaan?
Voor ons onderzoek hadden wij inzage in de logboeken welke door medewerkers van GEA op het bedrijf van [appellant] vanaf de installatie zijn uitgevoerd. Uit het door GEA verstrekt logboek (…) blijkt dat er op 27 januari 2022 een software update met het versienummer 1.6 is doorgevoerd door [naam5] , vanaf de start van het robot melken op het bedrijf van [appellant] de vaste GEA monteur. Op 18 februari 2022 is er een uitgebreide servicebeurt uitgevoerd door [naam6] , GEA-monteur, waarbij het aansluiten van de melkrobots centraal staat. Deze servicebeurt wordt door de heer [naam7] , service coördinator bij GEA, in een mailbericht op 25 februari 2022 aan [naam8] benoemd: mailbericht (…). In een excelbestand wordt dan benoemd dat twee camera’s zijn bijgesteld.
Als deskundigen zien wij een mogelijk verband tussen deze twee gebeurtenissen en de problematiek van het aansluiten door de melkrobot GEA R9500.
Het is opmerkelijk dat de robot geen goede alarmering heeft voor de afwijking.
Het is goed mogelijk dat het gebrek, zoals door ons is onderzocht, is ontstaan doordat de GEA monteur een verandering van de 'hoek' van de robotarmen heeft doorgevoerd. [appellant] en [naam9] verklaren hierover niet eenduidig.
3. Wat is de oorzaak van het gebrek/de gebreken?
De heer [naam4] verklaart: “Hoewel ik geen diagnose kan stellen met betrekking tot de oorzaak is mij wel duidelijk dat bovenstaande koe (redactie: koe nummer 2424) in principe geschikt is voor een robot om aan te sluiten, maar gaat het mis met het vinden van de spenen. Waarom de robot plots niet meer goed aansluit terwijl voorgaande koeien prima worden aangesloten is vreemd. Het lijkt of de coördinaten niet kloppen of verkeerd geïnterpreteerd, of dat de afstemming van coördinaten met de beweging van de arm misgaat”.
Als deskundigen verklaren wij: De hoekverandering in de armpositie zien wij als oorzaak. Op basis van de koe die wij 'live' gezien hebben tijdens het onderzoek van [naam4] is een afwijking in de armpositie mogelijk van toepassing. De melkbeker is dan onjuist gepositioneerd ten opzichte van de speen. De speenpunt wordt gemist bij het aansluiten. De speen wordt tussen melkbeker en uierhuid geklemd en is op dat moment zodanig vervormd dat er van een normaal melkproces geen sprake is. Dit beeld wordt bevestigd in het viertal door [appellant] toegezonden video’s die aansluitpogingen van robots weergeven waarbij de melkbeker zich door het melkvacuüm aan de uierhuid vastzuigt. De problematiek kunnen wij duiden als volgt: gedurende het onderzoek van [naam4] zijn door hem acht melkkoeien onderzocht bij het melkproces. Van deze groep met melkkoeien ging bij een melkkoe het aansluitproces volledig mis. Dit geeft een percentage van 12,5% volledig mislukte aansluitingen.
(…).
Samenvattende conclusies
Naar aanleiding van de beantwoording van de gestelde vragen is het volgende actueel:
De robotarmen van de melkrobots (…) dienen te worden gesteld volgens voorwaarden van beide partijen. De 'hoek' waarover is geschreven dient daarna goed te zijn. [appellant] en GEA worden opgeroepen om de juiste 'hoek' van toepassing te laten zijn;
De software voor het aansturen van de robot(s) dient opnieuw ingesteld te worden, zodanig dat het melkproces, ten tijde van het opnieuw instellen, doorgang kan blijven vinden. [appellant] en GEA worden opgeroepen dit uit te voeren;
De schade door het niet goed functioneren van de melkrobots GEA R9500 is nog niet tot in detail opgesomd. De deskundigen zien dat er meer dan aanzienlijke schade is. De schade is in een tweede exercitie nauwkeurig uit te rekenen. Partijen moeten rekening houden met een schade groter dan’[Toevoeging hof: de zin breekt hier af]
3.13
In opdracht van GEA heeft [naam10] de formele en procedurele wijze van uitvoering van het rapport van Agrotax beoordeeld. De bevindingen van [naam10] zijn neergelegd in een rapport van 30 augustus 2023. Hij schrijft onder meer dat de deskundigen zelf weinig tot geen onderzoek hebben verricht en dat het onderzoek inconsistent is en onvoldoende voorzien van eigen waardering en weging door de deskundigen. Hij voegt daaraan toe dat de vragen inconsistent zijn en dat deze incompleet of overbodig beantwoord zijn. Daarbij is de motivering onvoldoende of afwezig dan wel niet gebaseerd op onderzoek of bevindingen van de deskundigen. Onvoldoende is gereageerd op de opmerkingen van partijen. [naam10] somt ook nog een aantal afzonderlijke bezwaren op tegen het rapport van [naam4] en komt in randnummer 8.9 (blz. 13) tot de volgende conclusie:
‘Mijn oordeel is dat het door deskundigen uitgevoerde onderzoek en het opgestelde Partijdeskundigenbericht, niet kunnen dienen als basis voor een rechterlijk vonnis, dan wel voor een juiste oordeelsvorming door partijen. De gebreken aan het onderzoek zowel als aan het Partijdeskundigenbericht daaraan, zijn daarvoor te talrijk.’
3.14
Vanaf eind april 2024 maakt [appellant] geen gebruik meer van de melkrobot van GEA, maar van een bij Lely aangeschafte melkrobot.

4.De beoordeling van het geschilDe reikwijdte van het geschil in hoger beroep4.1 [appellant] vordert primair vernietiging en subsidiair ontbinding van de koopovereenkomst betreffende de melkrobot. De rechtbank heeft de vordering van [appellant] afgewezen. Met zijn grieven stelt [appellant] dit oordeel ter discussie. Volgens hem had hij door toedoen van GEA een onjuiste voorstelling van zaken ten tijde van het sluiten van de overeenkomst (dwaling), althans voldoet de melkrobot niet aan de overeenkomst (non-conformiteit).

4.2
GEA heeft verweer gevoerd tegen deze vorderingen. Zij heeft niet alleen bestreden dat sprake is van dwaling, maar heeft ook weersproken dat de melkrobot niet aan de overeenkomst beantwoordt. Bij de rechtbank heeft zij zich er ook op beroepen dat [appellant] te laat heeft geklaagd. Zij heeft zich in dat verband op artikel 7.2 van de Servicecondities beroepen (zie 3.7). De rechtbank heeft het beroep van GEA op schending van de contractuele klachtplicht verworpen.
4.3
Indien de grieven van [appellant] slagen, dient het hof het door de rechtbank niet gehonoreerde beroep op de klachtplicht alsnog te beoordelen, tenzij GEA dat beroep niet handhaaft. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van GEA – overigens terecht, omdat de Servicecondities alleen van toepassing zijn verklaard op de service-overeenkomst en niet op de koopovereenkomst – aangegeven dat dat laatste het geval is. Het hof hoeft het beroep op schending van de klachtplicht dan ook niet te behandelen.
4.4
Dat geldt ook voor een ander verweer waar de rechtbank niet aan toegekomen is, het verweer dat op grond van artikel 8.1 van algemene voorwaarden van GEA de aansprakelijkheid voor schade volledig is uitgesloten, dan wel beperkt. Ook voor het beroep op artikel 8.1 van de algemene voorwaarden geldt dat deze voorwaarden gelden voor de serviceovereenkomst en niet van toepassing zijn op de koopovereenkomst. De vorderingen van [appellant] zijn gebaseerd op de koopovereenkomst, niet op de serviceovereenkomst.
Non-conformiteit - algemeen4.5 Het hof ziet reden om eerst de subsidiaire grondslag van de vordering van [appellant] te bespreken. Die grondslag komt erop neer dat GEA is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de koopovereenkomst betreffende de melkrobot door een robot te leveren die bij de aflevering niet de eigenschappen bezat die [appellant] mocht verwachten (art. 7:17 lid 1 BW).
4.6
Op grond van art. 7:17 lid 1 BW is de verkoper verplicht een zaak af te leveren die aan de overeenkomst beantwoordt. Het geval dat een zaak niet aan de overeenkomst beantwoordt, wordt in 7:17 lid 2 BW omschreven. Het gaat er uiteindelijk om welke eigenschappen de koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten. De tweede volzin van artikel 7:17 lid 2 BW bevat een regel over de geschiktheid voor normaal gebruik, die ook een bewijsregel is: De koper mag verwachten dat de zaak de eigenschappen bezit die ‘
voor normaal gebruik daarvan nodig zijn en waarvan hij de afwezigheid niet behoefde te betwijfelen.’ Uit deze bepaling volgt dat de koper mag verwachten dat de zaak geschikt is voor normaal gebruik, tenzij hij uit mededelingen van de verkoper of uit de andere omstandigheden van het geval iets anders behoort af te leiden.
4.7
Voor de stelplicht en bewijslast ten aanzien van de non-conformiteit betekent het voorgaande dat het uitgangspunt is dat partijen zijn overeengekomen dat de zaak die eigenschappen dient te bezitten die voor een normaal gebruik nodig zijn, tenzij de verkoper bewijs bijbrengt dat dit anders maakt. De koper draagt in zoverre slechts een argumentatielast in de zin dat hij feitelijkheden dient te stellen, en zo nodig te bewijzen, op grond waarvan de zaak niet zou kwalificeren als geschikt voor normaal gebruik. Daarvoor is niet noodzakelijk dat wordt vastgesteld wat er de oorzaak van is dat de zaak niet geschikt is voor normaal gebruik. Als het hof op grond van de gestelde feitelijkheden vaststelt dat de zaak niet kwalificeert als geschikt voor normaal gebruik, ligt het vervolgens op de weg van de verkoper te stellen, en zo nodig te bewijzen, dat de koper er gelet op de mededelingen van de verkoper of vanwege andere feiten en omstandigheden zijn verwachtingen ten aanzien van de eigenschappen van de zaak lager had moeten stellen dan hetgeen voor normaal gebruik van de zaak nodig is.
4.8
Het hof zal dan ook eerst nagaan of de melkrobot geschikt was voor normaal gebruik. Als dit niet het geval is, komt de vraag aan de orde of [appellant] er in dit geval niet van mocht uitgaan dat de melkrobot geschikt was voor normaal gebruik.
Uitgangspunt is dat de melkrobot niet geschikt was voor normaal gebruik4.9 Volgens [appellant] functioneerde de melkrobot vanaf het begin niet goed. Het kernprobleem was dat de robot de koeien niet goed aansloot, waardoor de koeien niet (volledig) werden gemolken. Er was kortom sprake van veel ‘mismelkingen’. De robot pakte bijvoorbeeld maar drie van de vier spenen en de vierde speen werd tegen de uier gedrukt. Het gevolg was dat één deel (‘kwartier’) van de uier niet gemolken werd. Een en ander leidde volgens hem niet alleen tot een lagere melkgift, maar ook tot ontstekingen bij de koeien.
[appellant] heeft zijn stelling dat de robot niet goed aansloot onderbouwd met twee overzichten van incomplete melkbeurten. Het gaat om een overzicht over de maanden juni, juli en augustus 2023 en van maart en april 2024. Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof heeft [appellant] verklaard dat het overzicht van juni tot en met augustus 2023 representatief is voor de gehele periode waarin hij met de melkrobot heeft gewerkt.
4.1
GEA heeft - hoewel zij ook na de levering nauw betrokken is geweest bij het functioneren van de melkrobot en uit dien hoofde over voldoende informatie kon
beschikken over het aantal mismelkingen - niet (gemotiveerd) bestreden dat sprake was van veel mismelkingen. Integendeel, in haar memorie van antwoord heeft zij (in nr. 1.3) geschreven dat ‘
de melkrobots niet optimaal werken’. Het hof gaat er dan ook vanuit dat sprake was van veel mismelkingen en dat deze mismelkingen zich vanaf het begin hebben voorgedaan. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [appellant] , op dit punt onvoldoende weersproken door GEA, toegelicht dat hij vanaf de installatie van de melkrobot geregeld contact heeft gehad met GEA over de mismelkingen, maar dat hij dit probleem niet in een brief of in een e-mail heeft vastgelegd. Het contact met GEA over (ook) dit onderwerp verliep per telefoon. Het hof gaat er dan ook vanuit dat GEA van het probleem op de hoogte was. Om die reden volgt het hof GEA niet in het betoog dat [appellant] de melkrobot eerst een jaar naar tevredenheid heeft gebruikt en dat het probleem zich nog niet bij aflevering voordeed. Het ligt overigens wel voor de hand dat het probleem in de loop der tijd – na de periode van opstart en implementering van wijzigingen in de bedrijfsvoering van [appellant] – aan de oppervlakte kwam.
4.12
Dat mismelkingen negatieve gevolgen hebben voor de gezondheid van de koeien en voor de melkproductie ligt op zichzelf al voor de hand. [appellant] heeft dat ook onderbouwd met een schriftelijke verklaring van dierenarts [naam11] , die aangeeft dat uit onderzoek blijkt dat wanneer kwartieren niet (volledig) gemolken worden de melkproductie daalt en het kiemcelcijfer in een gezonde koe stijgt van 26.000 naar 48.000. Bovendien zal een koe als een speen niet (goed) gemolken is na het verlaten van de melkrobot de melk gedeeltelijk laten lopen in de stal en in de ligbedden. Dat is een gezondheidsrisico voor de koe zelf, maar ook voor de andere koeien.
GEA heeft een en ander ook niet (gemotiveerd) weersproken, zodat het hof daarvan uitgaat.
4.13
[appellant] heeft in de procedure bij het hof ook informatie verstrekt over het functioneren van de door hem vanaf april 2024 gebruikte melkrobot van Lely. Uit deze informatie volgt dat bij deze melkrobot nauwelijks sprake is van mismelkingen. GEA heeft de juistheid van deze informatie op zichzelf niet in twijfel getrokken, zodat daarvan kan worden uitgegaan. Wel heeft GEA erop gewezen dat uit de informatie blijkt dat de melkrobot van Lely veel ‘weigeringen’ heeft. Wanneer de weigeringen worden vergeleken met het aantal mislukkingen (mismelkingen) bij de robot van GEA is er volgens haar nauwelijks sprake van een verschil. Tijdens de mondelinge behandeling is echter gebleken dat het bij weigeringen gaat om situaties waarin een koe, die daaraan nog niet toe is omdat zij nog maar kort geleden is gemolken, de melkrobot niet mag betreden. Het weigeren van een koe wijst dan ook, anders dan GEA veronderstelt, niet op disfunctioneren van de melkrobot.
4.14
In de door [appellant] geaccordeerde offerte voor de melkrobot (zie 3.6) is niets vermeld over (het risico op) mismelkingen. Ook is er niet in vermeld dat de melkrobot alleen goed functioneert wanneer is voldaan aan bepaalde randvoorwaarden op het gebied van de bedrijfsvoering en/of de samenstelling en kenmerken van de kudde. Integendeel, in de offerte is over de kudde alleen vermeld dat met de melkrobot efficiënt en zorgvuldig gemolken kan worden bij ‘
alle koeien van verschillende rassen’. Verder is gesteld noch gebleken dat in andere door GEA aan [appellant] voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst verstrekte informatie melding is gemaakt van het risico van mismelkingen. GEA heeft ook niet aangevoerd dat bij melkrobots in het algemeen of bij het aan [appellant] verkochte type melkrobot in het bijzonder sprake is van veel mismelkingen.
4.15
Hiervoor is vastgesteld dat het risico op mismelkingen niet is vermeld in de schriftelijke informatie over de melkrobot van GEA die voorafgaand aan het sluiten van de koopovereenkomst door GEA aan [appellant] is verstrekt of anderszins door GEA is benoemd tijdens bijvoorbeeld een informatiebijeenkomst, terwijl gesteld noch gebleken is dat bij melkrobots (van dit type) het fenomeen mismelkingen een gekend probleem is. Ook is vastgesteld dat mismelkingen negatieve gevolgen hebben voor de gezondheid van de koeien de melkproductie. Een melkrobot met veel mismelkingen functioneert dan ook niet naar behoren. Ten slotte is vastgesteld dat vanaf de levering van de melkrobot aan [appellant] sprake was van veel mismelkingen en dat die mismelkingen zich nauwelijks meer voordeden toen [appellant] met een andere melkrobot ging werken. Gelet daarop moet ervan worden uitgegaan dat de door GEA aan [appellant] geleverde melkrobot niet geschikt was voor normaal gebruik en dus niet de eigenschappen bezat die [appellant] mocht verwachten.
4.16
Dat is anders wanneer [appellant] er op grond van mededelingen van GEA voorafgaand aan het aangaan van de overeenkomst of op grond van andere in dit geval relevante omstandigheden – zoals algemene informatie over de werking van melkrobots in combinatie met de bijzondere (en voor GEA niet kenbare) kenmerken van zijn bedrijfsvoering en/of zijn kudde – er niet van mocht uitgaan dat de melkrobot in zijn situatie geschikt was voor normaal gebruik, te weten functioneren zonder veel mismelkingen. Als in die situatie sprake is van mismelkingen en deze mismelkingen verwacht mochten worden op grond van de mededelingen van GEA of op grond van andere omstandigheden, beantwoordt de melkrobot ondanks de mismelkingen wel aan de overeenkomst, als bedoeld in artikel 7:17 lid 1 BW. Er moet dan overigens wel een verband bestaan tussen de mismelkingen en wat [appellant] mocht verwachten. Zoals gezegd rusten de stelplicht en bewijslast van deze uitzondering op GEA.
4.17
Ook wanneer kan worden vastgesteld dat de mismelkingen het gevolg zijn van onjuist of onzorgvuldig gebruik van de melkrobot en/of van het niet opvolgen van redelijke en gelet op de overeenkomst te verwachten instructies van GEA door [appellant] , beantwoordt de melkrobot ondanks de mismelkingen wel aan de overeenkomst.
GEA mag bewijzen dat de robot toch aan de overeenkomst beantwoordt4.17 GEA heeft aangevoerd dat zij [appellant] voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst heeft geïnformeerd over een groot aantal factoren die van belang waren voor het goed functioneren van de melkrobot. Haar directeur Veenkamp heeft ter voorbereiding op de mondelinge behandeling bij het hof een uitgebreide schriftelijke verklaring opgesteld, waarin hij aangeeft dat hij herhaalde malen met [appellant] heeft gesproken over het belang van:
- de kwaliteit van de uiers en een goede speenplaatsing;
- het scheren van staarten en uiers;
- klauwgezondheid en rust in de stal;
voor het functioneren van de melkrobot.
Ook is volgens hem herhaaldelijk besproken dat een goede melkproductie bij een koe van belang is voor de aansluiting van de melkrobot. Koeien met weinig melk/melkdruk en (daardoor) slappe uiers zijn lastiger aan te sluiten. Om die reden is het van belang koeien ‘tijdig droog te zetten’. Aan het einde van een lactatieperiode produceren koeien minder melk, zodat het belangrijk is die periode niet te lang te rekken.
Volgens GEA is deze informatie overigens alom bekend bij melkveehouders. In de vakliteratuur is veel aandacht gegeven aan het feit dat het melken met robots mede afhankelijk is van de staat van de koeien die gemolken worden, de vorm van hun uiers en hun gezondheid. Ook is algemeen bekend dat koeien die weinig melk geven of ‘oudmelkt’ zijn minder geschikt zijn voor robotmelken.
4.18
[appellant] heeft tijdens de mondelinge behandeling bij het hof gemotiveerd weersproken dat de hiervoor vermelde onderwerpen door Veenkamp tijdens de gesprekken voorafgaand aan de totstandkoming van de koopovereenkomst aan de orde zijn geweest. Eerder had [appellant] gesteld dat hij met Veenkamp vooral gesproken heeft over de financiële en (bouw)technische aspecten van de aanschaf van de melkrobot. Volgens [appellant] heeft Veenkamp in de gesprekken geen aandacht besteed aan de koeien van [appellant] . Bij de bezoeken aan de stal ging het niet over de kwaliteit van het vee, maar over de plaatsing van de robot in de stal.
4.19
Uit de door GEA aangehaalde vakliteratuur kan naar het oordeel van het hof wel in algemene zin worden opgemaakt dat niet alle koeien even geschikt zijn voor robotmelken en dat de vorm van de uier een aspect is dat daarvoor van belang is. In een van de artikelen is bijvoorbeeld vermeld:

Extreem strakke ophangbanden (met naar binnen geplaatste voorspenen en gekruiste achterspenen tot gevolg) bemoeilijken het aansluiten door de robot. En ook zeer korte spenen en te dicht bij elkaar geplaatste achterspenen zijn bij automatisch melken ongewenst’.
Verder wordt er in de literatuur op gewezen dat op ‘robotkenmerken’ kan worden gefokt. Ook wordt in de vakliteratuur het belang van goede voeding en (uier)hygiëne bij robotmelken benadrukt en wordt aangegeven dat de ene veestapel gemakkelijker went aan een melkrobot dan de andere: bij jonger vee gaat het in het algemeen sneller dan bij ouder vee.
4.2
Deze informatie is naar het oordeel van het hof zo algemeen dat een gemiddelde melkveehouder op basis daarvan nog niet kan vaststellen of zijn veestapel geschikt is voor robotmelken en of hij, gelet op de samenstelling van zijn veestapel, er rekening mee moet houden dat hij bij het melken met een robot geconfronteerd zal worden met veel mismelkingen en zijn bedrijfsvoering dus zal moeten wijzigen – bijvoorbeeld door de lactatieperiode van zijn koeien te bekorten – om mismelkingen te voorkomen. Een verkoper van een melkrobot mag er niet van uitgaan dat een koper van een melkrobot zonder ervaring met een melkrobot louter op basis van deze algemene informatie zelf kan inschatten of de melkrobot zonder (al dan niet drastische) wijzigingen in de bedrijfsvoering met succes in zijn bedrijf kan worden geïmplementeerd. De koper heeft daarvoor op zijn situatie toegesneden informatie van de verkoper nodig. Het is dan ook aan de verkoper om inzicht te krijgen in relevante informatie over de bedrijfsvoering van de koper en over diens kudde. De verkoper weet welke gegevens hij nodig heeft van de koper. Het initiatief voor deze informatie-uitwisseling ligt bij de verkoper – die weet welke informatie hij nodig heeft – en niet bij de koper. Dat het om een grote investering van de koper gaat, die ook ingrijpende gevolgen heeft voor diens bedrijfsvoering, maakt dat niet anders. Tegenover de hoge investering voor de koper staat een even hoge omzet voor de verkoper, die (juist) niet afdoet aan de zorgplicht van de verkoper vanuit diens kennisvoorsprong ten aanzien van de relevante voorwaarden voor een normaal functioneren van de melkrobot.
4.21
Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat GEA nog niet heeft bewezen dat zij deze op het bedrijf van [appellant] toegespitste informatie heeft gegeven. Daarom staat ook nog niet vast dat [appellant] bij het aangaan van de overeenkomst niet mocht verwachten dat de melkrobot bij zijn kudde (al dan niet na aanpassing van zijn bedrijfsvoering en/of zijn kudde) zonder veel mismelkingen zou functioneren. GEA heeft wel aangeboden door getuigen te bewijzen dat zij deze informatie heeft verstrekt. Het hof zal haar tot dat bewijs toelaten.
4.22
Wanneer GEA dat bewijs levert, moet nog wel worden vastgesteld dat er een verband is tussen de bedrijfsvoering en/of de samenstelling van de kudde van [appellant] en de mismelkingen. Wanneer GEA bijvoorbeeld bewijst dat zij [appellant] erop heeft gewezen dat de melkrobot problemen zou geven bij zijn koeien met gekruiste achterspenen, maar koeien met gekruiste achterspenen wel worden aangesloten en koeien zonder gekruiste achterspenen juist niet, hoefde [appellant] dat niet te verwachten. Het is dan ook van belang dat vast komt te staan wat de oorzaak van de mismelkingen is en dat deze oorzaak is gelegen in juist die aspecten van de bedrijfsvoering en/of de samenstelling van de kudde van [appellant] , waar GEA hem bij het aangaan van de overeenkomst op heeft gewezen.
Wat de oorzaak van de mismelkingen is, is naar het oordeel van het hof nog onduidelijk. GEA wijst op de samenstelling van de kudde van [appellant] (verhoudingsgewijs veel ‘afwijkende’ uiers en koeien met een lage productie), maar de resultaten van het melken met de door Lely geleverde melkrobot wijzen er niet op dat de bedrijfsvoering en de kudde van [appellant] het probleem veroorzaken. [appellant] heeft ook bestreden dat zijn kudde afwijkt van wat gebruikelijk is. Ook het onderzoek door de voederleverancier (zie 3.10) wijst niet op een verband tussen de speenpositie en de aansluitingsproblemen. Integendeel, uit filmopnames blijkt volgens de voederleverancier juist dat een koe met een afwijkende speenpositie wel goed werd aangesloten en een koe met een ‘prima speenpositie’ juist niet. Het, overigens veel te wensen overlatende, onderzoek van de partijdeskundige biedt ook geen steun voor de gedachte dat de aansluitproblemen samenhangen met de staat van de uiers van de koeien.
4.23
Dat betekent al met al dat GEA mag bewijzen dat de mismelkingen zijn veroorzaakt door aspecten in de bedrijfsvoering en/of de samenstelling van de kudde van [appellant] , die GEO in de contacten met [appellant] voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst als relevant voor het functioneren van de melkrobot heeft benoemd.
4.24
Als GEA slaagt in dat bewijs, kan ervan worden uitgegaan dat de melkrobot ondanks de mismelkingen aan de overeenkomst beantwoordt. [appellant] mocht dan immers niet verwachten dat de melkrobot zonder veel mismelkingen zou functioneren. De op de subsidiaire grondslag gebaseerde vorderingen van [appellant] zijn dan niet toewijsbaar. Over de primaire vorderingen moet het hof dan nog oordelen.
4.25
Maar als GEA niet slaagt in het bewijs dient een ander door haar gevoerd (bevrijdend) verweer nog te worden besproken, te weten dat de mismelkingen veroorzaakt zijn door het onjuiste/onzorgvuldige gebruik door [appellant] van de melkrobot en/of door het niet opvolgen van redelijke instructies van GEA.
4.26
GEA heeft aangevoerd dat [appellant] haar aanwijzingen en instructies niet heeft opgevolgd. [appellant] heeft, allereerst, niet het herhaalde advies opgevolgd om koeien met een lage melkproductie (minder dan 10 kg) droog te zetten en, daarmee samenhangend, de lactatietermijn te verkorten. Verder heeft hij geweigerd om bij de installatie van de robot de kudde te splitsen, met het oog op het laten wennen van de koeien aan de robot. Ook heeft hij niet alle gegevens ingevoerd in DairyPlan, het softwareprogramma van de melkrobot. Daardoor was er geen goed zicht op de lactatiecyclus van de dieren. Ook weigert [appellant] om koeien handmatig aan te sluiten als dat wenselijk is en om in overleg met de veearts en de voedingsdeskundige een plan te maken voor het optimaliseren van de prestaties van de melkrobot.
4.27
[appellant] heeft gemotiveerd weersproken dat hij onzorgvuldig of onjuist met de melkrobot is omgesprongen en dat hij redelijke instructies van GEA niet heeft opgevolgd. Hij stelt dat hij steeds in nauw overleg met medewerkers van GEA met de robot heeft gewerkt. Volgens [appellant] past het bij zijn bedrijfsvoering om koeien niet al te snel af te voeren en om de lactatieperiode niet te zeer te bekorten. De gemiddelde lactatietermijn van zijn kudde valt, begrijpt het hof zijn stellingen, zeker binnen de bandbreedte. [appellant] heeft, stelt hij, de noodzakelijke gegevens ingevoerd in DairyPlan en heeft zijn voederdeskundige ingeschakeld (zie 3.10). Het celgetal van zijn koeien voldeed aan de norm en wanneer het te hoog zou zijn, is dat niet een oorzaak maar het gevolg van de problemen met de melkrobot.
4.28
Gelet op dit verweer van [appellant] ligt het op de weg van GEA om te bewijzen dat de mismelkingen veroorzaakt zijn doordat [appellant] de melkrobot onjuist/onzorgvuldig gebruikte en/of redelijke instructies van GEA in de wind heeft geslagen. Daarbij geldt voor wat betreft de lactatieperiode van de kudde van [appellant] dat indien GEA [appellant] er niet voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst op heeft gewezen dat hij de lactatietermijn van zijn kudde moest terugbrengen, van [appellant] niet zonder meer mocht worden verwacht dat hij zijn koeien veel eerder zou droogzetten of afvoeren. Dat is anders wanneer de gemiddelde lactatietermijn van de kudde van [appellant] inderdaad buiten de bandbreedte valt van wat in de branche gebruikelijk is.
4.29
Het hof zal GEA, overeenkomstig haar bewijsaanbod, ook tot getuigenbewijs van haar stellingen over dit thema toelaten.
Hoe nu verder?
4.3
Het hof zal de zaak naar de rol verwijzen om partijen in de gelegenheid te stellen hun verhinderdata door te geven. Vervolgens kunnen de getuigenverhoren plaatsvinden.
4.31
Het hof wenst partijen tot slot nog het volgende mee te geven. In de bijzondere omstandigheden van deze zaak, is het wellicht denkbaar is dat de belangen van beíde partijen beter zijn gediend met een minnelijke regeling dan met voortzetting van de procedure met alle tijd en onzekerheid die in het bijzonder met de getuigenverhoren is gemoeid. Het hof geeft partijen daarom in overweging om opnieuw te proberen een schikking te bereiken. Desgewenst kan het hof daarvoor, op gemeenschappelijk verzoek van partijen, een (enkelvoudige) mondelinge behandeling bepalen.

5.De beslissing

Het hof:
5.1
Het hof laat GEA toe te bewijzen:
a. dat de mismelkingen zijn veroorzaakt door aspecten in de bedrijfsvoering en/of de samenstelling van de kudde van [appellant] , die GEA in de contacten met [appellant] voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst als relevant voor het functioneren van de melkrobot heeft benoemd,
en/of
b. dat de mismelkingen veroorzaakt zijn doordat [appellant] de melkrobot onjuist/onzorgvuldig gebruikte en/of redelijke instructies van GEA in de wind heeft geslagen.
5.2
Als getuigen worden gehoord, zal raadsheer-commissaris mr. H. de Hek de getuigen verhoren in het Paleis van Justitie aan het Wilhelminaplein 1 in Leeuwarden. Partijen moeten daar zelf bij aanwezig zijn.
5.3
Partijen moeten op dinsdag 26 augustus 2025 laten weten hoeveel getuigen zij willen laten horen met opgave van de verhinderdagen van die getuigen, van partijen en van hun advocaten. Daarna stelt het hof de dag en het tijdstip van het verhoor vast. Dat gebeurt ook als de opgave onvolledig is.
Indien partijen een (enkelvoudige) mondelinge behandeling kunnen zij dat dan ook, met opgave van verhinderdagen, aan het hof laten weten.
5.4
GEA moet de namen en woonplaatsen van de getuigen ten minste een week voor het getuigenverhoor aan de wederpartij en de griffier van het hof opgeven.
5.5
Een partij die tijdens het getuigenverhoor nieuwe stukken wil indienen, moet het hof en de wederpartij daarvan uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting een kopie sturen.
5.6
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
Dit arrest is gewezen door mrs. H. de Hek, M. Aksu en A. Elgersma, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
12 augustus 2025.

Voetnoten

1.Rb Overijssel 17 januari 2024, ECLI:NL:RBOVE:2024:297.