ECLI:NL:GHARL:2025:5901

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 september 2025
Publicatiedatum
25 september 2025
Zaaknummer
23/3027
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de vastgestelde WOZ-waarde van een sociale huurwoning en procesbelang van de huurder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 september 2025 uitspraak gedaan in een hoger beroep van een belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft de vaststelling van de WOZ-waarde van een sociale huurwoning in Groningen, die door de heffingsambtenaar was vastgesteld op € 100.000 per 1 januari 2021 voor het jaar 2022. De belanghebbende, die de woning huurt van een woningbouwcorporatie, heeft bezwaar gemaakt tegen deze vaststelling, maar de heffingsambtenaar heeft het bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van de belanghebbende tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft de belanghebbende gesteld dat de WOZ-waarde te hoog is vastgesteld en heeft hij een lagere waarde van € 70.000 bepleit. De heffingsambtenaar heeft echter aangevoerd dat de belanghebbende geen financieel belang heeft bij de procedure, omdat de WOZ-waarde niet als heffingsmaatstaf is gebruikt voor de gemeentelijke belastingen die aan de belanghebbende zijn opgelegd. Het Hof heeft vastgesteld dat de belanghebbende geen concrete plannen heeft om de woning te kopen en dat een verlaging van de WOZ-waarde niet zou leiden tot een lagere huurprijs. Het Hof heeft daarom geoordeeld dat de belanghebbende geen procesbelang heeft en heeft het hoger beroep ongegrond verklaard.

De uitspraak benadrukt het belang van procesbelang in WOZ-zaken en de voorwaarden waaronder een belanghebbende ontvankelijk kan zijn in zijn beroep. Het Hof heeft geen aanleiding gezien om de beslissing van de heffingsambtenaar te vernietigen, omdat de belangen van de belanghebbende niet gediend zouden zijn met een andere uitspraak.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
nummer BK-ARN 23/3027
uitspraakdatum: 23 september 2025
Uitspraak van de zeventiende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 16 november 2023, nummer LEE 22/2625, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan de
gemeente Súdwest Fryslân(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres1] te [woonplaats] (hierna: de woning), per waardepeildatum 1 januari 2021, voor het jaar 2022 vastgesteld op € 100.000.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de beschikking gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft op 20 januari 2025 nadere stukken ingediend.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 augustus 2025. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede [naam2] en [naam3] namens de heffingsambtenaar.

2.Vaststaande feiten

2.1.
De griffier van het Hof heeft bij brief van 1 februari 2024 belanghebbende medegedeeld dat op basis van de door hem verstrekte gegevens, vooralsnog wordt afgezien van het heffen van griffierecht voor het hoger beroep.
2.2.
Belanghebbende is de gebruiker van de woning, een rijtjeswoning uit 1962 met een oppervlakte van 86 m2 en een aanbouw van 2 m2. De energielabel van de woning is C. De grond bij de woning meet 135 m2.
2.3.
Het aan belanghebbende met dagtekening 25 februari 2022 opgelegde aanslagbiljet gemeentelijke belastingen 2022 betreft de aanslag rioolheffing en de aanslag afvalstoffenheffing, beide voor het gebruik van de woning. Op het aanslagbiljet is ook de WOZ-waarde van de woning voor het jaar 2022 aan belanghebbende bekend gemaakt. Voor de genoemde aanslagen is de WOZ-waarde niet als heffingsmaatstaf gehanteerd.
2.4.
De woning is een sociale huurwoning en wordt door belanghebbende gehuurd van [naam1] , een woningbouwcorporatie. Voor de hoogte van de huurprijs van de woning geldt het woningwaarderingsstelsel voor sociale huurwoningen, waarin de vastgestelde WOZ-waarde van de woning een rol speelt.

3.Geschil

3.1.
In hoger beroep is in geschil of de waarde van de woning te hoog is vastgesteld.
3.2.
Belanghebbende beantwoordt die vraag bevestigend en bepleit ter zitting een waarde van € 70.000.
3.3.
De heffingsambtenaar concludeert primair tot niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep omdat belanghebbende geen financieel belang heeft bij de onderhavige procedure, en subsidiair tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank, waarin de waarde is gehandhaafd.

4.Beoordeling van het geschil

Betalingsonmacht griffierecht
4.1.
Bij brief van de griffier (zie 2.1.) is als voorlopige beslissing op het beroep van belanghebbende op betalingsonmacht aan belanghebbende medegedeeld dat vooralsnog wordt afgezien van het heffen van griffierecht voor het hoger beroep. Het Hof ziet geen aanleiding om van deze voorlopige beslissing terug te komen. Belanghebbende is daarom voor de behandeling van dit hoger beroep definitief geen griffierecht verschuldigd.
Procesbelang
4.2.
Belanghebbende heeft een op zijn naam gestelde aanslagbiljet gemeentelijke belastingen ontvangen waarop de op grond van de Wet WOZ gegeven beschikking inzake de waarde van de woning voor het jaar 2022 is bekendgemaakt. Op grond van het arrest van de Hoge Raad 20 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:467, rechtsoverweging 2.4.3, moet worden aangenomen dat belanghebbende een belang heeft bij die waarde. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 8 maart 2024, ECLI:NL:HR:2024:238, echter aanleiding gezien om ter vermijding van WOZ-procedures waarbij de gebruiker van een onroerende zaak geen belang heeft, een uitzondering te aanvaarden in gevallen waarin uit de vaststaande feiten voortvloeit dat de gebruiker door een wijziging van de vastgestelde WOZ-waarde niet in een gunstiger positie kan komen. In die gevallen dient, in afwijking van het hiervoor genoemde uitgangspunt, te worden aangenomen dat een rechtsmiddel (bezwaar, beroep of hoger beroep) niet-ontvankelijk moet worden verklaard als de indiener daarbij geen belang heeft, in die zin dat het aanwenden van dat rechtsmiddel, ongeacht de gronden waarop het steunt, hem niet in een betere positie kan brengen met betrekking tot het bestreden besluit en eventuele bijkomende (rechterlijke) beslissingen zoals die met betrekking tot proceskosten en griffierecht.
4.3.
Aan belanghebbende zijn voor het kalenderjaar 2022 geen belastingen opgelegd waarvoor de WOZ-waarde als heffingsmaatstaf is gebruikt. De heffingsambtenaar stelt dat een verlaging van de WOZ-waarde van 2022 voor belanghebbende niet leidt tot een lagere huurprijs. Als bewijs daarvoor legt de heffingsambtenaar stukken afkomstig van [naam1] over, waaruit blijkt dat belanghebbende voor de woning per 1 januari 2022 een kale huurprijs van € 484,77 betaalt en per 1 juli 2022 een huurprijs van € 495,92. Daarbij zijn ook stukken gevoegd betreffende het woningwaarderingsstelsel dat voor de sociale (huur)woning geldt. Hieruit blijkt dat de maximale huurprijzen zowel bij een WOZ-waarde van € 1 als bij een WOZ-waarde van € 100.000 hoger zijn dan de kale huurprijs die belanghebbende in 2022 verschuldigd was. Belanghebbende heeft het voorgaande niet betwist. Een verlaging van de WOZ-waarde kan in het geval van belanghebbende dan ook niet leiden tot een lagere huurprijs in 2022. In het licht daarvan heeft het Hof ter zitting aan de gemachtigde van belanghebbende gevraagd op grond waarvan kan worden gezegd dat belanghebbende door een verlaging van de WOZ-waarde (toch) in een gunstiger positie kan komen te verkeren. Belanghebbende heeft aangegeven dat hij de woning van [naam1] wil kopen. Uit het door belanghebbende overgelegde stuk van 20 januari 2025 leidt het Hof af dat er bij [naam1] geen concrete verkoopplannen voor de woning zijn. Belanghebbende heeft ter zitting ook verklaard dat [naam1] de woning niet wil verkopen, hoewel hij regelmatig [naam1] vraagt om de woning aan hem te verkopen. Van een concrete aan- of verkoopsituatie lijkt dan ook geen sprake te zijn. De koopwens van belanghebbende lijkt meer van theoretische aard. Bovendien heeft belanghebbende niet nader onderbouwd op grond waarvan de WOZ-waarde voor het jaar 2022, met waardepeildatum 1 januari 2021, van betekenis is voor een eventuele latere aankoop. Naar het oordeel van het Hof maakt belanghebbende daarmee, tegenover de gemotiveerde betwisting door de heffingsambtenaar, niet aannemelijk dat hij door een verlaging van de WOZ-waarde in een gunstiger positie kan komen te verkeren. Dit betekent dat het Hof de tegen de WOZ-beschikking aangevoerde gronden niet inhoudelijk zal beoordelen.
4.4.
Het voorgaande leidt ertoe dat het bezwaar niet-ontvankelijk in plaats van ongegrond had moeten worden verklaard. Vernietiging van een door de heffingsambtenaar gedane uitspraak wegens een (vermeende) misslag in het dictum is slechts aangewezen indien de belangen van belanghebbende daarmee kunnen worden gediend. Dat zal in het algemeen niet het geval zijn indien de heffingsambtenaar het bezwaar naar het oordeel van de rechter niet ongegrond maar niet-ontvankelijk had moeten verklaren (zie HR 8 maart 2024, ECLI:NL:HR:2024:238, r.o. 4.1.5 en HR 8 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1033, r.o. 3.1 t/m 3.3).
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.B.A. Brummer, lid van de zeventiende enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 september 2025.
De griffier, De raadsheer,
(K. de Jong-Braaksma) (G.B.A. Brummer)
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert wordt een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.