Uitspraak
1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep
dus ook het uitzetten van de percelen in het veld. Dat gebeurde denk ik enkele jaren voordat de aanwijs van het Kadaster plaatsvond. Dat uitzetten deden wij door op de hoekpunten van de percelen en op de knikpunten van de grenzen met de mandelige grond pvc-buizen in de grond te duwen. In de buizen plaatsten wij houten paaltjes die waren gemarkeerd met een nummer, in overeenstemming met onze tekening. Daarbij is gebruik gemaakt van een tachymeter en rijksdriehoekcoördinaten. Deze tekening hebben wij ook aan het Kadaster gegeven op de dag van de aanwijs. [--]
ik en mijn bureau niet betrokken geweest. Het hield voor ons eigenlijk wel op na de aanwijs. De hagen hadden wij wel in het project bedoeld als een markering van de erfgrenzen. De opdracht aan de hovenier voor het plaatsen van de hagen werd gegeven door de projectontwikkelaar. Ik heb destijds niet gecontroleerd of de hagen goed zijn geplaatst zoals die door ons waren ingetekend. Na de aanwijs ben ik uit interesse nog wel eens op het park geweest maar daar is mij eigenlijk niets bijzonders opgevallen.[--]”
2.De verdere beoordeling
“Tussen de paaltjes waren geen linten gespannen [--]”). Die verklaring wordt gesteund door [naam3] , die heeft verklaard dat pas “
[e]nige tijd later, ik dacht een dag of tien”linten zijn gespannen op de plaatsen waar de hagen moesten komen. Ook uit de verklaring [naam4] komt naar voren dat er bij de aanwijs nog geen sprake was van linten (´
In die tijd was mijn perceel afgebakend met witte houten paaltjes voorzien van oranje verf op de kop.”).