ECLI:NL:GHARL:2025:6358

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 oktober 2025
Publicatiedatum
14 oktober 2025
Zaaknummer
200.333.919
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrijgende verjaring en erfgrens geschil tussen buren

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 oktober 2025 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende een geschil over de erfgrens tussen twee buren. De appellante, vertegenwoordigd door advocaat mr. F. van Schaik, heeft hoger beroep ingesteld tegen de geïntimeerde, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. Sakarya. De zaak betreft een strook grond tussen de kadastrale en feitelijke erfgrens van de percelen van de partijen. Het hof heeft in een eerder tussenarrest van 20 augustus 2024 geoordeeld dat voorshands moet worden aangenomen dat de appellante zich niet redelijkerwijs als eigenaar van de strook grond mocht beschouwen. Dit oordeel is gebaseerd op de reconstructie van het Kadaster in 2020, waaruit blijkt dat de grens tussen de percelen in 2005 is aangewezen op basis van door het Kadaster geplaatste markeringen. De appellante heeft getuigen gehoord die verklaringen hebben afgelegd over de aanwijs van de grens in 2005, maar het hof heeft geoordeeld dat deze verklaringen onvoldoende steun bieden voor haar betoog dat de haag die later is geplaatst, op de juiste erfgrens is aangewezen. Het hof heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bekrachtigd en de appellante veroordeeld tot betaling van de proceskosten in hoger beroep. De proceskostenveroordeling is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.333.919
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, 10244666
arrest van 14 oktober 2025
in de zaak van
[appellante]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de kantonrechter optrad als gedaagde in conventie en eiseres in reconventie
hierna: [appellante]
advocaat: mr. F. van Schaik
tegen
[geïntimeerde]
die woont in [woonplaats2]
en bij de kantonrechter optrad als eiseres in conventie en verweerster in reconventie
hierna: [geïntimeerde]
advocaat: mr. M. Sakarya

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
Het hof verwijst naar zijn tussenarrest van 20 augustus 2024 en neemt de inhoud daarvan hierbij over.
1.2.
Het hof heeft bij het tussenarrest geoordeeld dat voorshands moet worden aangenomen dat [appellante] zich niet redelijkerwijs als eigenaar van de strook grond (de grond gelegen tussen de kadastrale en de feitelijke grens tussen de percelen van [appellante] en [geïntimeerde] ) mocht beschouwen. Het hof heeft daarbij van belang geacht dat het Kadaster in 2020 heeft gereconstrueerd dat in 2005 de stippellijn tussen de coördinaten 19.66 en 2.54 (aangegeven op de tekening opgenomen in 2.2. van het tussenarrest) is aangewezen als de grens tussen de percelen van partijen en [appellante] bij die aanwijs aanwezig was. Verder staat vast dat het Kadaster bij de grensreconstructie pvc-buizen heeft gevonden aan het uiteinde van de stippellijn tussen de coördinaten 19.66 en 2.54. Het hof heeft niet aannemelijk gevonden dat zonder kenbare reden precies op coördinaat 2.54 door het Kadaster in 2005 een markering zou zijn aangebracht van de grens met het mandelige terrein, te meer niet omdat niet is gebleken dat het Kadaster ook op andere plekken van die grens pvc-buizen heeft aangetroffen.
1.3.
Het hof heeft [appellante] toegelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen de voorshands bewezen stelling van [geïntimeerde] dat [appellante] zich niet redelijkerwijs als eigenaar van de strook grond mocht beschouwen. [appellante] heeft daartoe vier getuigen doen horen, die over de periode voor, van en na de aanwijs van 2005 het navolgende hebben verklaard.
1.4.
[appellante] heeft als getuige onder meer verklaard:
“De projectontwikkelaar had vooraf alle percelen uitgezet door op de hoeken van de percelen buizen in de grond te hebben geslagen waarin houten paaltjes waren geplaatst met aan de bovenzijde oranje plakband. Tussen de paaltjes waren linten gespannen ter afbakening van de percelen. [--]
De paaltjes waren, zoals ik al zei, geplaatst op de hoeken van de percelen waarmee de grenzen werden afgebakend tussen de percelen onderling en de grenzen met de mandelige grond.
Ik herinner mij dat er drie mensen van het Kadaster aanwezig waren om de percelen in te meten. Daarover was verder geen discussie; de makelaar had al veel eerder, bij de verkoop van de percelen, ruwweg aangegeven hoe de percelen lagen. Daarmee was ik dus bekend.
De medewerkers van het kadaster tekenden de grenzen in op een kaart die zij bij zich hadden. Metingen in het veld werden niet gedaan. [--]
In februari 2006 kwam ik op enig moment op het park en zag dat er tussen de percelen 37 en 39 een beukenhaag was geplaatst. Het was al een aanzienlijke haag van ongeveer 1.20 meter hoog. Mooi dacht ik nog. De haag stond niet over de volledige lijn tussen de percelen 37 en 39 maar over ongeveer de helft. Ik heb niet gezien dat de haag werd geplaatst. Nadat de haag was geplaatst stonden de paaltjes er ook nog; de linten waren weggehaald. Ik weet niet door wie, maar ik denk door de hovenier. [--]”
1.5.
De heer [naam1] , die in 2005 werkzaam was bij ingenieursbureau [naam1] dat destijds door de projectontwikkelaar was ingeschakeld voor het ontwerp en de begeleiding van de realisatie van het recreatiepark [naam2] , heeft onder meer verklaard:
“Tot onze werkzaamheden behoorden[sic]
dus ook het uitzetten van de percelen in het veld. Dat gebeurde denk ik enkele jaren voordat de aanwijs van het Kadaster plaatsvond. Dat uitzetten deden wij door op de hoekpunten van de percelen en op de knikpunten van de grenzen met de mandelige grond pvc-buizen in de grond te duwen. In de buizen plaatsten wij houten paaltjes die waren gemarkeerd met een nummer, in overeenstemming met onze tekening. Daarbij is gebruik gemaakt van een tachymeter en rijksdriehoekcoördinaten. Deze tekening hebben wij ook aan het Kadaster gegeven op de dag van de aanwijs. [--]
Enige tijd, ik denk 1 à 2 weken, voor de aanwijs van 5 december 2005 heeft mijn bureau alle markeringspunten gecontroleerd. [--]
Ik was zelf bij de aanwijs aanwezig en heb telkens daar met de betreffende eigenaren de perceelgrenzen aangewezen aan het Kadaster. [--] Het Kadaster heeft aantekeningen gemaakt op onze tekening. [--]
Tussen de paaltjes waren geen linten gespannen, dat was ook niet nodig want het terrein was heel overzichtelijk, er waren slechts enkele piketpalen, geen piketpalen van andere partijen en geen bogen of iets dergelijks. [--]
Mr. Van Schaik houdt mij voor een veldwerktekening (productie 2 bij memorie van grieven). Ik bevestig dat de kleine rode cirkels de punten zijn waar de buizen en piketpalen waren geplaatst, dat zijn dus de hoekpunten van de percelen en de knikpunten. Ik wil nog toelichten dat de punten werden gemarkeerd door de buizen en dat de piketpalen daarin werden geplaatst zodat duidelijk was waar die buizen zich bevonden.
Bij het plaatsen van de hagen ben[sic]
ik en mijn bureau niet betrokken geweest. Het hield voor ons eigenlijk wel op na de aanwijs. De hagen hadden wij wel in het project bedoeld als een markering van de erfgrenzen. De opdracht aan de hovenier voor het plaatsen van de hagen werd gegeven door de projectontwikkelaar. Ik heb destijds niet gecontroleerd of de hagen goed zijn geplaatst zoals die door ons waren ingetekend. Na de aanwijs ben ik uit interesse nog wel eens op het park geweest maar daar is mij eigenlijk niets bijzonders opgevallen.[--]”
1.6.
De heer [naam3] , eigenaar van perceel [nummer1] op het park en aanwezig bij de aanwijs, heeft onder meer verklaard:
“Ik herinner mij dat oorspronkelijk de beoogde percelen voorlopig waren uitgezet met behulp van – ik dacht – vuurhouten paaltjes. Later zijn de percelen meer definitief uitgezet door het bureau van meneer [naam1] . Dat gebeurde met hardhouten paaltjes die aan de bovenzijde van oranje plaktape waren voorzien. Deze paaltjes stonden op de hoekpunten van de percelen.[--] Ik herinner mij van de aanwijs, ik dacht in 2007, dat een ploeg van het Kadaster, ik meen twee personen, de percelen heeft opgenomen. Zij deden dat door metingen te doen met behulp van een tekening, ze riepen coördinaten aan elkaar toe. Ik was ongeveer anderhalf dag aanwezig omdat ik woordvoerder was van de vereniging. De volledioge aanwijs duurde langer, ik dacht ongeveer twee dagen, Het Kadaster plaatste daarbij buizen in de grond en in die buizen een markering, een hardhouten paaltje met een oranje stukje tape. Het kan zijn dat dezelfde paaltjes die er al stonden daarvoor zijn gebruikt. [--]. Ik ben niet specifiek aanwezig geweest bij het afbakenen van de percelen 37 en 39. [--]
Enige tijd later, ik dacht een dag of tien, zijn er linten gespannen op de plaatsen waar de hagen moesten komen. Ik denk dat dat gebeurde door bureau [naam1] maar ik weet dat niet zeker. [--] De hagen waren bedoeld voor de scheiding van de percelen ter hoogte van de woningen. De hagen hadden een ongeveer een lengte van 12 meter, de perceelgrenzen zijn veel langer. [--]“
1.7.
De heer [naam4] , van wie [geïntimeerde] haar perceel in 2019 heeft gekocht, heeft onder meer het volgende verklaard:
“Ik kocht het perceel in 2005, voor zover ik mij herinner was het perceel toen nog niet afgebakend. Ik heb er eigenlijk niet zo op gelet. [--] Op enig moment werd ik gebeld door mijn huidige vrouw met de mededeling dat het Kadaster op het terrein aanwezig was. [--] In ieder geval kon ik daarbij niet aanwezig zijn. In die tijd was mijn perceel afgebakend met witte houten paaltjes voorzien van oranje verf op de kop. De houten paaltjes stonden in pvc-buizen die zich in de grond bevonden. [--]. De beukenhaag was toen nog niet geplaatst.
Dat gebeurde korte tijd erna. Mijn vrouw heeft mij verteld dat de haag werd geplaatst op de lijn die door het Kadaster was uitgezet. Volgens mij stond de haag op de lijn tussen de geplaatste piketpaaltjes. Ik heb dat met het blote oog bekeken en niet zelf nagemeten. [--]
Ik heb ook nooit geklaagd of te kennen gegeven dat de haag niet op de juiste plaats zou staan. Ik zag daar geen aanleiding voor. Wij hebben aan onze tuin ook weinig gedaan. [--]
Naar aanleiding van de vraag van mr. Sakarya wil ik nog opmerken dat ik heb gekeken naar het kadastrale kaartje dat is opgenomen in het arrest van het hof. Daarop staat een stippellijn als erfgrens tussen de percelen 37 en 39 en iets ernaast een korte andere lijn. Volgens mij was de haag destijds geplaatst op de stippellijn. [--]”

2.De verdere beoordeling

2.1.
Het hof acht op grond van de getuigenverklaringen voldoende duidelijk dat het Kadaster bij de aanwijs in 2005 is uitgegaan van de door ingenieursbureau [naam1] op de hoekpunten en knikpunten van de percelen in pvc-buizen geplaatste houten piketpalen. De verklaringen van [appellante] , [naam1] en [naam3] zijn op dit punt min of meer gelijkluidend, terwijl [naam4] niet bij de aanwijs aanwezig is geweest en over dit punt niet heeft verklaard.
2.2.
Het hof heeft in het tussenarrest van 20 augustus 2024 vastgesteld dat bij de grensreconstructie van 2020 aan het uiteinde van door de stippellijn gemarkeerde kadastrale erfgrens, op coördinaat 2.54 een pvc-buis is aangetroffen. [appellante] heeft daartegen ingebracht dat het feit dat in het terrein niet meer buizen zijn teruggevonden geen bewijs vormt dat er niet meer buizen hebben gestaan en al helemaal geen bewijs is dat de erfgrens in december 2005 daadwerkelijk is uitgezet tussen coördinaten 19.66 en 2.54. Zij stelt dat uit de getuigenverklaringen blijkt dat de haag is geplant op de in veld uitgezette lijn die niet overeenstemt met de erfgrens zoals door het Kadaster is vastgelegd.
2.3.
Het hof verwerpt dat betoog. [appellante] heeft niet gemotiveerd onderbouwd dat ook op het punt waar de feitelijke grenslijn de mandelige grond raakt zich daadwerkelijk een pvc-buis bevindt of bevond waarmee in 2005 de percelen zijn gemarkeerd. Ook is niet gebleken dat de op coördinaat 2.54 aangetroffen pvc-buis een markering zou kunnen zijn van een hoekpunt of een knikpunt anders dan het hoekpunt van de kadastrale grens tussen de percelen 37 en 39 en de mandelige grond.
2.4.
Het hof ziet onvoldoende aanknopingspunten voor het betoog van [appellante] dat de haag destijds is geplaatst op een met een lint gemarkeerde lijn die door partijen bij de aanwijs als de erfgrens was aanwezen. Het hof acht op grond van de getuigenverklaringen aannemelijk dat bij de aanwijs tussen de aanwezige piketpalen geen linten waren gehangen. [naam1] is daarover stellig (
“Tussen de paaltjes waren geen linten gespannen [--]”). Die verklaring wordt gesteund door [naam3] , die heeft verklaard dat pas “
[e]nige tijd later, ik dacht een dag of tien”linten zijn gespannen op de plaatsen waar de hagen moesten komen. Ook uit de verklaring [naam4] komt naar voren dat er bij de aanwijs nog geen sprake was van linten (´
In die tijd was mijn perceel afgebakend met witte houten paaltjes voorzien van oranje verf op de kop.”).
2.5.
Het hof maakt uit het voorgaande op dat pas na de aanwijs en voor het planten van de haag paaltjes zijn geplaatst met daartussen linten. Een aanwijzing dat de haag is geplaatst op de kort daarvoor aangewezen erfgrens (zijnde een andere grens dan door het Kadaster is geregistreerd), is te vinden in de verklaring van [appellante] , maar in de andere bewijsmiddelen ziet het hof daarvoor onvoldoende basis. [naam4] heeft weliswaar verklaard dat volgens zijn vrouw en hem de haag was geplaatst op de lijn die door het Kadaster was uitgezet, maar die bewering spreekt hij zelf tegen door ook te verklaren dat de haag is geplaatst op de kadastrale grens (de stippellijn) tussen de percelen. Dat kan niet allebei juist zijn, waardoor het hof aan zijn verklaring op dit punt geen gewicht toekent. [naam1] heeft verklaard dat hem bij een later bezoek aan het park niets bijzonders is opgevallen, maar ook dat door hem niet is gecontroleerd of de hagen goed zijn geplaatst en dat zijn werk na de aanwijs was geëindigd. Alleen [appellante] zelf heeft, zoals gezegd, verklaard dat bij de aanwijs in 2005 de lijn is aangewezen waarop de haag is geplant, maar het hof acht dat niet overtuigend gelet op hetgeen het hof hiervoor in 2.3 overwoog en omdat [appellante] uitgaat van een door een lint aangegeven lijn, terwijl aannemelijk is (zie hiervoor 2.4) dat er bij de aanwijs nog geen linten aanwezig waren.
2.6.
Het hof komt op grond van het voorgaande tot het oordeel dat [appellante] niet is geslaagd in het ontzenuwen van het vermoeden dat zij zich niet redelijkerwijs als eigenaar van de strook grond mocht beschouwen. De getuigenverklaringen bieden onvoldoende steun voor haar betoog dat bij de aanwijs in 2005 een andere dan de door het Kadaster geregistreerde grens is aangewezen. Omdat [appellante] bij die aanwijs aanwezig was, heeft zij redelijkerwijs niet mogen aannemen dat de erfgrens werd gevormd door de lijn waarop nadien de haag is geplant zodat zij zich evenmin redelijkerwijs als eigenaar mocht beschouwen van de strook grond gelegen tussen die lijn en de eerder aangewezen erfgrens.
2.7.
Het hof zal het vonnis van de rechtbank daarom bekrachtigen. Omdat [appellante] in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof [appellante] tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak. [1]
2.8.
De proceskostenveroordeling in deze uitspraak kan ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

3.De beslissing

Het hof:
3.1.
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 19 juli 2023;
3.2.
veroordeelt [appellante] tot betaling van de proceskosten van [geïntimeerde] , tot op heden begroot op:
€ 343,-- aan griffierecht
€ 3.642,-- aan salaris van de advocaat van [appellante] (3 procespunten x het toepasselijke tarief II);
3.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.E. de Boer, M. Wallart en P.E. Ernste, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2025.

Voetnoten

1.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.