ECLI:NL:GHARL:2025:6770

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 oktober 2025
Publicatiedatum
30 oktober 2025
Zaaknummer
23/1347
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag BPM en kostenvergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 oktober 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [belanghebbende] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 31 maart 2023. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) die aan belanghebbende was opgelegd. Aan belanghebbende was een naheffingsaanslag van € 2.123 opgelegd, welke door de Inspecteur was verminderd tot € 1.776 na bezwaar. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende hoger beroep instelde. Tijdens de zitting op 15 oktober 2025 zijn de partijen gehoord, waarbij belanghebbende werd vertegenwoordigd door mr. [naam1] en de Inspecteur door mr. [naam2] en mr. [naam3]. De kern van het geschil was of de naheffingsaanslag terecht was opgelegd en of de kostenvergoeding voor bezwaar correct was berekend. Het Hof oordeelde dat de door belanghebbende en de Inspecteur voorgestelde handelsinkoopwaarden van de auto niet bruikbaar waren voor het bepalen van de afschrijving. Het Hof schatte de handelsinkoopwaarde in goede justitie op € 160.000. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, maar belanghebbende kreeg wel recht op een vergoeding van immateriële schade van € 500 wegens overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep. Daarnaast werd een proceskostenvergoeding van € 454 toegekend voor de kosten die samenhangen met het verzoek om vergoeding van immateriële schade.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer BK-ARN 23/1347
uitspraakdatum: 28 oktober 2025
Uitspraak van de tiende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V.te
[vestigingsplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 31 maart 2023, nummer AWB 21/3141 in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Centrale Administratieve Processen/Team auto bpm(hierna: de Inspecteur) en
de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid; hierna: de Staat)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd van € 2.123.
1.2.
Belanghebbende heeft daartegen bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft in zijn uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag verminderd tot € 1.776.
1.3.
Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Het Hof heeft op 27 november 2024 en op 2 april 2025 regiezittingen gehouden. In dat verband hebben partijen schriftelijke inlichtingen verstrekt.
1.6.
Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2025. Namens belanghebbende is mr. [naam1] verschenen. Namens de Inspecteur zijn mr. [naam2] en mr. [naam3] verschenen.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende heeft op 5 augustus 2020 in België een personenauto van het merk Lamborghini (Huracan LP 610-4 Spyder; hierna: de auto) gekocht voor een prijs van € 162.500 (onder toepassing van de margeregeling voor de btw). De datum van eerste toelating van de auto is 4 januari 2017.
2.2.
De auto is op 18 augustus 2020 door de RDW goedgekeurd. Belanghebbende heeft op 18 augustus juni 2020 voor de auto aangifte BPM gedaan naar een verschuldigd bedrag van € 21.544 (op 25 augustus 2020 heeft zij vervolgens € 21.538 op aangifte voldaan). De daarbij gehanteerde vermindering (afschrijving) heeft belanghebbende berekend aan de hand van een door [naam4] van [bedrijf1] op 13 augustus 2020 opgesteld taxatierapport. De schouw van de auto heeft door [naam4] op die dag van 08.00 uur tot 08.15 uur plaatsgevonden. In het taxatierapport is onder meer uitgegaan van een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van de auto van € 116.931 op basis van een Eurotaxglass’s-koerslijst (hierna: Eurotax). Omdat in die koerslijst niet alle opties van de auto zijn opgenomen heeft de taxateur ten opzichte van de koerslijstwaarde een extra bedrag van € 23.550 (ex. btw) voor de extra opties in aanmerking genomen en € 10.045 daarvan als (ten opzichte van de koerslijst) waardeverhogende factor in aanmerking genomen. Verder heeft de taxateur een bedrag van € 12.699 (90% van € 14.077) wegens schade als waardevermindering in aanmerking genomen, zodat de handelsinkoopwaarde van de auto volgens het taxatierapport € 104.262 bedraagt. In het rapport is met betrekking tot de motor vermeld dat deze – voor zover waarneembaar – in goede werkende staat verkeert en dat er geen afwijkingen/schades zijn waargenomen. De kilometerstand beliep 20.894.
2.3.
Tot het dossier behoren op 14 september 2020 gedagtekende facturen van Lamborghini Leusden voor – met werkorder 31 augustus 2020 – aan de auto verrichte werkzaamheden wegens een motorstoring en in het kader van een onderhoudsinspectie. De facturen belopen een totaalbedrag van € 6.050 (incl. btw)
.
2.4.
Belanghebbende heeft de auto op 31 augustus 2020 op verzoek van de Inspecteur getoond bij Domeinen Roerende Zaken (hierna: DRZ). DRZ heeft op basis van het onderzoek met dagtekening 14 september 2020 een rapport opgesteld. Volgens DRZ zijn er geen bruikbare koerslijsten voorhanden die een juist beeld geven van de handelsinkoopwaarde van de auto. Op basis van een ‘referentievoertuigenonderzoek’ heeft DRZ de handelsinkoopwaarde van de auto bepaald op € 201.289 en vervolgens een schade vastgesteld van € 1.036 en 100% daarvan als waardevermindering in aanmerking genomen, zodat de handelsinkoopwaarde van de auto volgens DRZ € 200.253 bedraagt. Wat betreft het ‘referentievoertuigenonderzoek’ is DRZ uitgegaan van de gemiddelde vraagprijzen van vier Lamborghini’s. Daarbij heeft DRZ vervolgens – op basis van haar expertise – correcties toegepast voor een marge tussen ‘vraagprijs’ en ‘verkooprijs’ en een correctie voor een handelsmarge.
2.5.
De tenaamstelling van de auto in het Nederlandse kentekenregister heeft op 21 september 2020 plaatsgevonden. De auto is door belanghebbende op 10 november 2020 verkocht voor € 210.000 (onder toepassing van de margeregeling voor de btw).
2.6.
De Inspecteur heeft op basis van voornoemd DRZ-rapport geconcludeerd dat belanghebbende ter zake van de auto een te laag bedrag aan BPM op aangifte heeft voldaan. Daarom heeft hij nageheven. Omdat berekening van de door belanghebbende verschuldigde BPM op grond van de forfaitaire tabel voor belanghebbende gunstiger is dan naheffing op basis van het DRZ-rapport, heeft de Inspecteur de onderhavige, op een bedrag van € 2.123 berekende naheffingsaanslag aan belanghebbende opgelegd op basis van toepassing van de forfaitaire tabel.
2.7.
Belanghebbende heeft op 22 december 2020 bezwaar tegen de naheffingsaanslag aangetekend. Bij uitspraak op bezwaar van 3 juni 2021 heeft de Inspecteur het bezwaar ten dele gegrond verklaard (vanwege een extra leeftijdskorting en toepassing van het BPM-tarief 2016) en heeft hij de naheffingsaanslag op basis van de forfaitaire tabel verminderd tot € 1.776. Daarbij heeft de Inspecteur belanghebbende een kostenvergoeding voor in bezwaar beroepsmatige verleende rechtsbijstand toegekend van € 530 (2 punten x € 265).
2.8.
Het daartegen ingestelde beroep is door de Rechtbank bij uitspraak van 31 maart 2023 ongegrond verklaard. Wegens overschrijding van de redelijke termijn in de fase van bezwaar en beroep heeft de Rechtbank belanghebbende ten laste van de Staat vergoedingen toegekend voor immateriële schade, proceskosten en griffierecht.
2.9.
Belanghebbende heeft op 1 mei 2023 hoger beroep ingesteld.

3.Geschil

In hoger beroep is in geschil of de naheffingsaanslag – zoals verminderd in bezwaar – terecht aan belanghebbende is opgelegd. Belanghebbende beantwoordt die vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend. Voorts heeft belanghebbende ter zitting van het Hof erover geklaagd dat de Inspecteur de kostenvergoeding voor bezwaar ten onrechte heeft berekend naar de lage puntwaarde. Belanghebbende heeft verder ter zitting van het Hof aanspraak gemaakt op een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep.
4. Beoordeling van het geschil
Afschrijving
4.1.
Terecht betoogt belanghebbende dat in het kader van de taxatiemethode de onderhavige, door de taxateur van belanghebbende gehanteerde koerslijst van Eurotax als referentie zou kunnen dienen voor het bepalen van een (bij benadering) reële waardedaling van de auto (in onbeschadigde staat). Maar die koerslijst vormt daarbij slechts een uitgangspunt (vgl. HR 3 oktober 2025, ECLI:NL:HR:2025:1472). Belanghebbende heeft gesteld dat de auto voor € 28.496 (incl. btw) aan opties heeft die de betreffende koerslijst niet kent. Daarom heeft de taxateur ter zake van de opties een bedrag van € 10.045 ‘opgeteld’ bij de koerslijstwaarde zodat de handelsinkoopwaarde van de auto in onbeschadigde staat € 116.931 beloopt. Tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur heeft belanghebbende naar het oordeel van het Hof echter met betrekking tot de opties onvoldoende bewijs bijgebracht om haar conclusie inzake de gestelde waardevermeerdering voor de opties te kunnen volgen. Het Hof acht daarom de door belanghebbende bepleite handelsinkoopwaarde van de auto in onbeschadigde staat niet bruikbaar.
4.2.
Dat geldt evenzeer voor de door DRZ bepaalde handelsinkoopwaarde van de auto in onbeschadigde staat van € 201.289. In dit verband moet worden benadrukt dat de gezochte handelsinkoopwaarde van de te registreren auto wordt gevormd door de prijs waarvoor de referentieauto door een handelaar van een particulier wordt aangekocht (zie onder meer HR 27 januari 2017, ECLI:NL:HR:2017:45). Om die prijs te bepalen is de door DRZ gehanteerde methode van een ‘referentie-voertuigenonderzoek’ weliswaar niet onbruikbaar maar in dit geval zijn, zonder nadere toelichting die ontbreekt, de gehanteerde marges voor de ‘afslagen’ van vraag- naar verkoopprijs en voor de winstmarge onvoldoende aannemelijk gemaakt om de conclusie te rechtvaardigen dat de handelsinkoopwaarde van de auto in onbeschadigde staat € 201.289 bedraagt.
4.3.
Omdat zowel de door belanghebbende als de door de Inspecteur (DRZ) verdedigde handelsinkoopwaarde van de auto in onbeschadigde staat niet bruikbaar is voor het bepalen van de afschrijving ervan, zal het Hof de handelsinkoopwaarde van de auto in onbeschadigde staat in goede justitie bepalen (vgl. HR 20 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:640, HR 7 maart 2025, ECLI:NL:HR:2025:310 en Hof Arnhem-Leeuwarden 26 september 2023, ECLI:GHARL:2023:8227). Gelet op de beschikbare informatie in het dossier en op hetgeen partijen over en weer ter zitting hebben aangevoerd, schat het Hof de handelsinkoopwaarde van de auto in onbeschadigde staat in goede justitie op € 160.000.
4.4.
Zelfs indien veronderstellenderwijs met belanghebbende ervan wordt uitgegaan dat een bedrag van € 14.077 aan schade in aanmerking moet worden genomen en (90% daarvan is) € 12.669 als waardevermindering, zodat de handelsinkoopwaarde van de auto in beschadigde staat € 147.331 bedraagt, betekent dit dat moet worden geconcludeerd dat de op basis van de forfaitaire tabel berekende naheffingsaanslag – zoals verminderd in bezwaar – van € 1.776 niet te hoog is.
4.5.
Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende zich – meer subsidiair – op het standpunt gesteld dat zij ter bepaling van de afschrijving wil ‘switchen’ van de taxatiemethode naar de koerslijstmethode op grond waarvan de handelsinkoopwaarde van de auto € 116.931 bedraagt. Uitgaande van de door DRZ gehanteerde historische nieuwprijs van € 325.651, een bruto BPM van € 66.187 en het in aanmerking nemen van een (extra) leeftijdskorting bedraagt de naheffing volgens belanghebbende € 1.739. Nog daargelaten het antwoord op de vraag of, gelet op het tijdstip van het verzoek, die ‘switch’ hier in het licht van de eisen van een goede procesorde kan worden toegestaan, en nog daargelaten of de koerslijstmethode hier, gelet op HR 3 oktober 2025, ECLI:NL:HR:2025:1472, r.o. 4.2.4, kan worden geaccepteerd, kan die ‘switch’ belanghebbende niet baten. De handelsinkoopwaarde van € 116.931 volgt immers niet rechtstreeks uit de koerslijst Eurotax maar is het gevolg van het ‘bijplussen’ (onder ‘waardeverhogende zaken’) vanwege de opties. In overweging 4.1 hiervóór is echter geoordeeld dat het bewijs daarvoor niet is geleverd, zodat de handelsinkoopwaarde van € 116.931 niet bruikbaar is.
4.6.
De conclusie is derhalve dat de naheffingsaanslag – zoals verminderd in de uitspraak op bezwaar – niet tot een te hoog bedrag aan belanghebbende is opgelegd.
Kostenvergoeding bezwaar
4.7.
Belanghebbende heeft (voor het eerst) ter zitting van het Hof gesteld dat, gelet op HR 12 juli 2024, ECLI:NL:HR:2024:1060, de Inspecteur bij het toekennen van de kostenvergoeding voor bezwaar ten onrechte een puntwaarde van € 265 heeft gehanteerd.
4.8.
Belanghebbende heeft de door de Inspecteur in de uitspraak op bezwaar toegekende kostenvergoeding in beroep bij de Rechtbank niet bestreden. Haar grieven zagen louter op de naheffingsaanslag. Dit betekent dat de beslissing van de Inspecteur inzake de kostenvergoeding in bezwaar met diens uitspraak op bezwaar onherroepelijk is komen vast te staan. Alsdan kan die beslissing niet voor het eerst in hoger beroep tot voorwerp van het geschil worden gemaakt (vgl. HR 25 april 2025 ECLI:NL:HR:2025:673 en HR 21 maart 2025, ECLI:NL:HR:2025:419).
Vergoeding immateriële schade
4.9.
Belanghebbende heeft in deze zaak verzocht om toekenning van een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep. In hoger beroep is de redelijke termijn van twee jaar overschreden, en wel met minder dan zes maanden. Dit betekent dat belanghebbende recht heeft op een vergoeding van € 500, te vergoeden door de Staat.
Slotsom
4.10.
Uit het hiervoor overwogene volgt dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is. Wel heeft zij recht op een vergoeding van immateriële schade van € 500.

5.Griffierecht en proceskosten

5.1.
Omdat het hoger beroep op zichzelf beschouwd ongegrond is, wordt uitsluitend een vergoeding van proceskosten toegekend voor de proceshandelingen die samenhangen met het verzoek om vergoeding van immateriële schade. Bij de berekening van die vergoeding wordt een wegingsfactor 0,25 gehanteerd. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 454 (1 punt voor verzoekschrift, 1 punt voor zitting, wegingsfactor 0,25, waarde per punt € 907).
5.2.
Nu het hoger beroep ongegrond wordt verklaard, wordt geen griffierecht vergoed.

6.Beslissing

Het Hof:
  • verklaart het hoger beroep ongegrond;
  • veroordeelt de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) tot vergoeding van de door belanghebbende geleden immateriële schade tot een bedrag van € 500, en
  • veroordeelt de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 454.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. den Ouden, voorzitter, in tegenwoordigheid van dr. J.W.J. de Kort als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2025.
De griffier, De voorzitter,
(J.W.J. de Kort) (R. den Ouden)
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.