Uitspraak
1.[appellant1]
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
2.De kern van de zaak
3.Het oordeel van het hof
“De huurovereenkomst is inmiddels van rechtswege niet meer geldig. Deze is twee maanden na het overlijden beëindigd.”Uit de volgende brief van Portaal, van 28 september 2022, volgt dat zij eind augustus contact heeft gehad met [appellanten] Portaal constateert dat niet binnen zes maanden na overlijden van [naam1] via de rechter aanspraak is gemaakt op de huurovereenkomst. Zij is bereid om [appellanten] tot 25 januari 2023 de gelegenheid te geven de woning te ontruimen en hoort uiterlijk 10 oktober 2022 schriftelijk wel of zij daarmee instemmen. Zo niet, dan zal Portaal een procedure beginnen. Deze termijn wordt bij brief van 19 oktober 2022 verlengd tot uiterlijk 28 oktober 2022.
“Binnen 6 maanden na het overlijden, hadden jullie als medebewoners naar de rechter kunnen gaan nu Portaal het verzoek om medehuurderschap/voortzetten huurovereenkomst na overlijden, had afgewezen. Dit is niet gebeurd. Naar onze mening kan van het verlenen van medehuurderschap in dit geval ook geen sprake zijn.”
wederzijdsebehoefte aan hulp en verzorging is. Welke behoefte er aan de kant van [appellant2 ] was wordt namelijk niet uitgelegd. Gelet op het leeftijdsverschil tussen [appellant2 ] (geboren in 1993) en zijn opa (geboren in 1934) zou een dergelijke toelichting, zeker wat betreft het element toekomst, op haar plaats zijn geweest. De reden van het verblijf van [appellant2 ] in de woning lijkt, zoals hij zelf ook heeft verklaard, vooral ingegeven door de behoefte aan een dak boven zijn hoofd. Dat [appellant2 ] om die reden bij zijn opa is gaan wonen is begrijpelijk maar daarmee is niet gegeven dat sprake is van een duurzame gemeenschappelijke huishouding. Het hof oordeelt, alles bij elkaar genomen, dat [appellanten] niet heeft voldaan aan de verzwaarde stelplicht en dus niet voldoende heeft onderbouwd aangetoond dat sprake is van een duurzame gemeenschappelijke huishouding.