In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag, gaat het om een hoger beroep van [X] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag inzake een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto's en motorrijwielen (BPM) van € 979. De inspecteur had het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard, de naheffingsaanslag verminderd tot nihil en een teruggaaf verleend van € 979, met een rentevergoeding van € 5 en een proceskostenvergoeding van € 54,50. De rechtbank had de uitspraak van de inspecteur vernietigd voor wat betreft de heffingsrente en bepaald dat de inspecteur aan belanghebbende (heffings)rente moet vergoeden. Het Hof heeft in hoger beroep geoordeeld dat de inspecteur gehouden is een passende rente te vergoeden over het in strijd met EU-regels geheven BPM-bedrag. Het Hof heeft het rentepercentage vastgesteld op 4%, steeds de hoogste van de wettelijke rente en de invorderingsrente, en deze rente wordt vergoed over de periode waarin de kentekenhouder het BPM-bedrag kwijt was. De uitspraak van de rechtbank is gedeeltelijk vernietigd, en de inspecteur is veroordeeld tot betaling van de rente en proceskosten aan belanghebbende. De zaak is van belang vanwege de implicaties voor de rentevergoeding bij onterecht geheven belastingen en de toepassing van EU-recht in nationale belastingzaken.