In deze zaak gaat het om een geschil tussen ir. [X] en de inspecteur van de Belastingdienst over de vraag of belanghebbende een verlies uit onderneming in aanmerking mag nemen en of hij recht heeft op persoonsgebonden aftrek voor uitgaven voor levensonderhoud van zijn kinderen. De zaak betreft de aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 2010, waarbij de inspecteur een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 58.608 had vastgesteld. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, wat leidde tot een vermindering van het belastbaar inkomen tot € 54.348 door de rechtbank. In hoger beroep is de vraag aan de orde of de werkzaamheden van belanghebbende met betrekking tot een bessenplantopstand als bron van inkomen kunnen worden aangemerkt. Het Hof oordeelt dat de werkzaamheden geen objectieve voordeelsverwachting opleveren, gezien de negatieve resultaten in de jaren voorafgaand aan 2010. Daarnaast is in geschil of belanghebbende recht heeft op persoonsgebonden aftrek voor uitgaven voor levensonderhoud van zijn zoon. Het Hof concludeert dat de zoon, gezien zijn Wajong-uitkering en spaartegoed, in staat was zelf in zijn levensonderhoud te voorzien, waardoor belanghebbende zich niet gedrongen kon voelen tot het doen van uitgaven voor zijn zoon. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.