ECLI:NL:GHDHA:2016:3325

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
15 november 2016
Publicatiedatum
7 november 2016
Zaaknummer
200.194.777/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens ernstig verwijtbaar handelen van werknemer

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 15 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontbinding van de arbeidsovereenkomst van [appellant], die in dienst was bij Koninklijke PostNL B.V. [appellant] was in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Rotterdam, waarin was geoordeeld dat hij ernstig verwijtbaar had gehandeld. De zaak draait om beschuldigingen van het ongeoorloofd meenemen van poststukken en onregelmatigheden met betrekking tot een loterij die hij organiseerde. De kantonrechter had geoordeeld dat [appellant] zich op 15 oktober 2015 34 poststukken had toegeëigend, wat binnen PostNL als een ernstige overtreding wordt beschouwd. Het hof heeft vastgesteld dat [appellant] niet voldoende heeft aangetoond dat hij handelde op instructie van zijn leidinggevende en dat zijn handelen de verdenking opriep dat hij de post wilde toe-eigenen. Daarnaast heeft het hof geoordeeld dat de onregelmatigheden met de loterij, waarbij [appellant] als penningmeester fungeerde, ook ernstig verwijtbaar waren. Het hof heeft de bestreden beschikking van de kantonrechter bekrachtigd en [appellant] veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht

Zaaknummer : 200.194.777/01
Zaaknummer rechtbank : 4849097 VZ VERZ 16-3154

beschikking van 15 november 2016

inzake

[appellant],

wonend te Krimpen aan de Lek,
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. R.F. van Leeuwen te Rotterdam,
tegen

Koninklijke PostNL B.V.,

gevestigd te Den Haag,
geïntimeerde,
hierna te noemen: PostNL,
advocaat: mr. A.E. Vos te Utrecht.

Het verloop van het geding

1.1
[appellant] is in hoger beroep gekomen van een door de rechtbank Rotterdam, team kanton Rotterdam (hierna: de kantonrechter) tussen partijen gegeven beschikking van 11 april 2016. Het beroepschrift, met bijlagen, is op 6 juli 2016 bij het hof binnengekomen. [appellant] heeft daarbij zeven grieven tegen de bestreden beschikking aangevoerd en toegelicht.
1.2
PostNL heeft bij verweerschrift de grieven bestreden en producties overgelegd.
1.3
Vervolgens heeft er op 3 oktober 2016 een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Partijen hebben bij die gelegenheid de zaak doen bepleiten door hun advocaten aan de hand van overgelegde pleitnotities. Het van de zitting opgemaakte proces-verbaal bevindt zich bij de stukken.
1.4
Ten slotte is de uitspraak bepaald op heden.

Beoordeling van het hoger beroep

2.1
De kantonrechter heeft in de bestreden beschikking onder 2.1 tot en met 2.13 een aantal feiten vastgesteld. Daartegen zijn geen grieven gericht of bezwaren ingebracht, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
2.2
Het gaat in deze zaak om het volgende.
( i) [appellant], geboren op 4 juni 1972, is met ingang van 1 mei 1998 in dienst getreden bij PostNL. Hij vervulde laatstelijk de functie van Procesmanager Collectie & Sorteren bij het sorteercentrum te Rotterdam voor 40 uur per week, tegen een loon van € 5.015,17 bruto per maand, exclusief vakantietoeslag.
( ii) PostNL heeft (in ieder geval) in 2014 klachten ontvangen van de geadresseerde [geadresseerde] over post die beschadigd en/of opengemaakt was. [geadresseerde] beschouwt zichzelf als medium dat onder andere de uitkomst van loterijen voorspelt. Zijn klanten, die veelal in het buitenland wonen, betalen voor zijn diensten door toezending per post van bankbiljetten en cheques. Binnen het postsorteercentrum waar [appellant] werkzaam is, is eind 2014/begin 2015 een onderzoek uitgevoerd naar onregelmatigheden met de post voor [geadresseerde]. Dat onderzoek heeft niets opgeleverd.
( iii) PostNL heeft in 2015 wederom klachten ontvangen van [geadresseerde]. Naar aanleiding daarvan heeft de heer [security specialist] (security specialist bij PostNL, hierna: [security specialist]) op 7 mei 2015 de volgende e-mail naar [appellant] gezonden:
“Hoi [appellant],
(…)
Ik krijg nu ook signalen dat er (weer) opengescheurde enveloppen zijn voor [geadresseerde] (…) Schiedam (enveloppen uit Frankrijk afkomstig) en [geadresseerde] (…) Zundert (enveloppen uit Duitsland afkomstig.
Deze enveloppen komen uit bij Postalux in België en daarna naar de klant.
Ik probeer meer concrete informatie te krijgen maar die heb ik nog niet.
We weten dat er ook bij het btl problemen zijn met dit soort enveloppen maar gezien het verleden is ook Rt een mogelijkheid.
Kan jij in ieder geval al extra aandacht aan e.e.a. geven (mogelijk ook via je ptl’s:hof: productieteamleiders
) en zodra ik meer concrete informatie heb kom ik weer bij je op de lijn.
(…)”
( iv) Op 30 september 2015 heeft een medewerker van PostNL [appellant] ’s nachts met een rolcontainer met postbakken bestemd voor Spring (het zusterbedrijf van PostNL dat verantwoordelijk is voor het vervoer van buitenlandse post) richting de personenlift zien lopen. Hij heeft dit aan een van de procescoördinatoren, de heer Drop, doorgegeven. Drop is daarop op de derde verdieping, waar zich de kantoren bevinden, gaan kijken en heeft gezien dat [appellant] daar door de post in de postbakken aan het vlooien was. Drop heeft dit gemeld aan de direct leidinggevende van [appellant], de heer [leidinggevende]. [leidinggevende] heeft de afdeling Security ingeschakeld, die een onderzoek is gestart.
( v) De afdeling Security heeft vervolgens een aantal camera’s op de derde verdieping opgehangen waarmee het doen en laten van [appellant] kon worden geregistreerd. Op de camerabeelden was te zien dat [appellant] met grote regelmaat rond 3 uur ’s nachts rolcontainers met bakken met poststukken meenam naar de derde verdieping. In de nacht van 14 op 15 oktober 2015 hebben medewerkers van Security geconstateerd dat zich in een dichtgeritste rugzak in het afgesloten kluisje van [appellant] 34 poststukken bestemd voor [geadresseerde] bevonden. [appellant] is direct op non-actief gesteld.
( vi) Op 27 oktober 2015 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [appellant] en medewerkers van de afdeling Security over het meenemen van rolcontainers naar de derde verdieping en over de 34 poststukken die in zijn rugzak waren aangetroffen.
( vii) Op 9 november 2015 heeft nogmaals een gesprek met [appellant] plaatsgevonden.
2.3
PostNL heeft in deze procedure verzocht de arbeidsovereenkomst van [appellant] op korte termijn te ontbinden op grond van artikel 7:669 lid 3 sub e en sub g BW en te bepalen dat er sprake is van ernstig verwijtbaar handelen.
2.3.1
Ten eerste heeft PostNL aan het verzoek ten grondslag gelegd dat [appellant] zich op 15 oktober 2015 34 poststukken van [geadresseerde] heeft toegeëigend. Bekend is dat zich in de enveloppen geld of cheques konden bevinden. Het wegnemen of zich toe-eigenen van post wordt binnen PostNL als “doodzonde” beschouwd. [appellant] is hiermee bekend. Los van de 34 brieven, die [appellant] zich op 15 oktober jl. heeft toegeëigend, bestaat de ernstige verdenking dat hij zich in de afgelopen maanden veel meer brieven heeft toegeëigend. Uit verklaringen van medewerkers blijkt namelijk dat [appellant] al ruim een jaar bijna elke nachtdienst een uur spoorloos was. [appellant] heeft weliswaar verklaard dat hij in deze periode bezig was met het controleren van de brieven aan [geadresseerde] om te controleren of de post niet is opengemaakt, maar [appellant] had daarvoor geen toestemming van zijn leidinggevende.
2.3.2
Ten tweede heeft PostNL aan haar verzoek het volgende ten grondslag gelegd. [appellant] heeft enkele jaren als penningmeester gefungeerd bij een tussen medewerkers van PostNL georganiseerde loterij. De deelnemende medewerkers stortten maandelijks automatisch een bedrag op een bankrekening die (uitsluitend) door [appellant] werd beheerd; [appellant] had als enige een pas van de bankrekening. Van het binnengekomen bedrag ging 55% naar een goed doel (een ideële organisatie waarmee PostNL nauw samenwerkt) en 45% naar de winnaar van de maandelijkse loterij. Gebleken is dat [appellant] sinds oktober 2013 geen bedragen meer heeft overgemaakt naar het goede doel en dat hij de organisatie van de loterij aan een oud-collega ([oud-collega]) overliet. Ook is gebleken dat hij af en toe contante opnames heeft gedaan waarmee [oud-collega] het prijzengeld kon uitkeren. Uit de administratie die PostNL in beslag heeft genomen, blijkt echter dat hij per saldo een bedrag van € 920,- te veel heeft opgenomen. Dat geld is verdwenen.
2.4
[appellant] heeft een en ander bestreden. Hij heeft, bij wijze van tegenverzoek, de kantonrechter verzocht te bepalen dat hij weer wordt toegelaten tot zijn gebruikelijke werkzaamheden en dat PostNL, op straffe van een dwangsom, een rectificatie plaatst in de volgende editie van het personeelsmagazine. Subsidiair heeft [appellant] verzocht om toekenning van een transitievergoeding ten bedrage van € 47.102,- bruto en een billijke vergoeding als bedoeld in artikel 7:671 BW ten bedrage van € 35.000,-.
2.5
De kantonrechter heeft bepaald dat [appellant] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en heeft de arbeidsovereenkomst ontbonden met ingang van 1 mei 2016. De verzoeken van [appellant] zijn afgewezen.
2.6
In hoger beroep heeft [appellant] verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en – primair – PostNL te veroordelen tot herstel van de dienstbetrekking, doorbetaling van salaris vanaf 1 mei 2016, wedertewerkstelling en het plaatsen van een rectificatie. Subsidiair heeft [appellant] verzocht PostNL te veroordelen tot het betalen van een billijke vergoeding en een transitievergoeding. PostNL heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van de bestreden beschikking.
2.7
Grief 1heeft betrekking op het verwijt omtrent de poststukken voor [geadresseerde]. [appellant] voert aan dat de kantonrechter zijn handelwijze ten onrechte als ernstig verwijtbaar heeft gekwalificeerd. Volgens [appellant] heeft de heer [security specialist] hem in de e-mail van 7 mei 2015 de instructie gegeven een controle uit te voeren op de post van [geadresseerde]. [appellant] heeft deze instructie met grote zorgvuldigheid en naar beste kunnen uitgevoerd. Als hij verkeerd heeft gehandeld, is dat te wijten aan de onduidelijkheid van de instructie. [appellant] heeft de controle op dezelfde manier uitgevoerd als eerdere controles. [appellant] nam de rolcontainers mee naar boven en sorteerde de post op lichte beschadigingen en op aanwijzingen dat een envelop was geopend en weer was dichtgeplakt. Verdachte stukken hield hij apart om deze op een later moment nader te inspecteren. [appellant] deed dat, naar hij betoogt, niet direct, omdat de rolcontainer zo snel mogelijk weer terug moest naar de werkvloer om ervoor te zorgen dat de post spoedig het proces weer in kon.
2.8
Het hof overweegt met betrekking tot het voorgaande als volgt. [appellant] heeft niet bestreden de stelling van PostNL dat het (in beginsel) een “doodzonde” is om brieven uit het postsorteerproces te halen en in een eigen rugzak te stoppen. Een dergelijke handelwijze roept de verdenking op dat de desbetreffende medewerker de intentie heeft zich de post te willen toe-eigenen. [appellant] heeft door zijn handelwijze deze verdenking over zich afgeroepen. Hij stelt weliswaar dat hij handelde op instructie van [security specialist], maar uit de e-mail van [security specialist] kan redelijkerwijs niet worden afgeleid dat [appellant] de instructie kreeg rolcontainers met post voor [geadresseerde] uit het postsorteerproces te halen en deze – al dan niet steekproefsgewijs – aan een controle te onderwerpen, laat staan dat [appellant] uit deze e-mail redelijkerwijs kon afleiden dat hij poststukken voor [geadresseerde] in zijn rugzak mocht doen en die in zijn kluisje mocht neerleggen.
2.9
[appellant] beroept zich er voorts op dat een dergelijke wijze van controleren al eerder had plaatsgevonden (bij post van [geadresseerde]), maar PostNL heeft dit ontkend. De getuigenverklaring die [security specialist] ten overstaan van de kantonrechter heeft afgelegd, ondersteunt deze betwisting. [security specialist] heeft verklaard:
“In september 2014 was er op de afdeling International geconstateerd dat brieven gericht aan onder andere [geadresseerde] opengemaakt waren en soms dan ook weer dichtgeplakt. Ook de klant had daarover geklaagd.
Ik ben toen naar Rotterdam gegaan en heb gesproken met de manager van de afdeling International en met dhr. [appellant].
U vraagt mij of ik ook met andere procesmanagers van het sorteercentrum heb gesproken. Dat was niet het geval. Ik sprak met [appellant] omdat hij toevallig op die dag aanwezig was.
De post waar de klachten over waren betreft post die vanuit het buitenland binnenkomt op de afdeling International en van daar naar het sorteercentrum gaat waar dhr. [appellant] één van de leidinggevenden is.
Ik heb toen aan die manager van International en aan [appellant] voorbeelden van opengemaakte en weer dichtgeplakte brieven laten zien. Ik heb toen ook gevraagd om mij te laten zien waar die brieven op het sorteercentrum gesorteerd worden en in welke sorteervakken die brieven er dan weer uit kwamen.
Het was niet de bedoeling dat [appellant] vervolgens zelf onderzoek zou gaan verrichten. Ik betwist dan ook ten stelligste dat ik hem toen geïnstrueerd heb de bakken na te kijken en mij aan te geven hoeveel bakken hij nakeek.
Vervolgens heb ik gekeken of ik via de camera’s die daar hangen controle kon hebben op die plekken.
Vervolgens heb ik nog wat aanpassingen gedaan voor wat betreft de plaatsen waar die camera’s op gericht waren, maar er is toen niets uitgekomen.
Daarna was het een poosje stil vanuit de klant en ook International had die klachten niet. Vervolgens kwamen er weer signalen vanuit de klant. Die had geklaagd bij de manager van de International unit. Dat was de reden waarom ik in de mail van 7 mei 2015 aan [appellant] vroeg om wat extra aandacht op de werkvloer te hebben, meer in de trant van: “Zie ik iets bijzonders.”
Ik heb daarbij niet de manager ingeschakeld. Dat zou pas gebeuren als [appellant] had aangegeven dat er daar op die werkvloer door hem daadwerkelijk problemen werden geconstateerd. Met problemen bedoel ik opengescheurde of dichtgeplakte enveloppen. Heel incidenteel wordt naar aanleiding van klachten of ontdekkingen bepaalde post één op één gecontroleerd, maar dat gebeurt dan altijd in overleg met de manager, in casu [leidinggevende].
Op de vraag van mr. Van Leeuwen waarom ik geen afgebakende opdracht heb gegeven, is mijn reactie dat ik niet meer gevraagd heb dan globaal te kijken.
De wijze waarop [appellant] de bakken nu heeft gecontroleerd, gebeurt hoogst zelden en dan alleen na overleg met de manager.”
2.1
In zijn verklaring spreekt [security specialist] weliswaar van heel incidentele gevallen waarin post één op één wordt gecontroleerd op een wijze die – naar het hof begrijpt – enigszins vergelijkbaar is met de werkwijze die [appellant] (naar hij stelt) heeft gebruikt, maar dat kan [appellant] niet baten. [security specialist] heeft immers ook verklaard dat een dergelijke controle altijd in overleg met [leidinggevende] zou plaatsvinden. De stelling van [appellant] dat hij de post van [geadresseerde] aan een intensieve controle mocht onderwerpen omdat dat binnen PostNL vaker op die manier gebeurde, wordt dan ook verworpen. De slotsom is dat [appellant] naar het oordeel van het hof geen steekhoudende verklaring voor zijn handelwijze heeft gegeven. Vaststaat dat hij post uit het postsorteerproces heeft weggenomen en in zijn afgesloten (privé-)rugzak heeft opgeborgen in zijn eigen kluisje. Het hof is van oordeel dat hij aldus ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Grief 1 is dus ongegrond.
2.11
[appellant] heeft nog aangeboden zijn collega [collega] als getuige te horen. [collega] kan volgens [appellant] verklaren over een eerdere opdracht van Security tot een intensieve controle van post, zoals [appellant] ter zake van de post voor [geadresseerde] heeft gedaan. Daarnaast heeft [appellant] een algemeen (tegen)bewijsaanbod gedaan. Het hof gaat aan deze bewijsaanbiedingen voorbij omdat [appellant] niet voldoende concreet heeft bestreden dat intensieve controles altijd in overleg met de leidinggevende van [appellant], zijnde de heer [leidinggevende], zouden plaatsvinden en dat [leidinggevende] in dit geval niet op de hoogte was van de handelwijze van [appellant].
2.12
Ten overvloede zal het hof ook de tweede grief van [appellant] behandelen. Deze grief richt zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat [appellant] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld in zijn hoedanigheid van penningmeester van de tussen collega’s onderling georganiseerde loterij.
2.13
Het hof verwerpt de stelling van [appellant] dat de loterij niets met het werk te maken had. [appellant] heeft onvoldoende gemotiveerd bestreden de stelling van PostNL dat de bijdragen voor de loterij iedere maand via de salarisadministratie van PostNL werden overgemaakt naar de door hem beheerde bankrekening. Ook heeft hij niet bestreden dat het goede doel waarvoor de loterij bestemd was, onderdeel uitmaakt van het World Food Program, waaraan PostNL, als logistiek bedrijf, zeer actief bijdraagt om haar kennis en materieel in te kunnen zeten om de hongersnood in de wereld te helpen oplossen. PostNL heeft daarnaast – onbestreden – gesteld dat de onregelmatigheden met de loterij ertoe hebben geleid dat deelnemende werknemers hun ongenoegen aan PostNL kenbaar maakten. Het hof is dan ook van oordeel dat de loterij zo nauw verweven was met de organisatie van PostNL, dat eventueel verwijtbaar handelen van [appellant] op dit punt een grond kan opleveren voor de ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
2.14
[appellant] heeft voorts gesteld dat het door PostNL gestelde tekort op de bankrekening zou zijn te verklaren doordat PostNL het uit te keren prijzengeld op een onlogische manier afrondde. Tot en met maart 2013 zou er volgens PostNL een bedrag van € 1.985,- aan prijzengeld moeten zijn uitgekeerd, maar [appellant] komt tot een bedrag van € 2.100,-. Naar het oordeel van het hof ziet [appellant] eraan voorbij dat in de visie van PostNL in de periode tot en met september 2013 nog geen sprake was van oneigenlijke opnames, maar dat dit pas daarna plaatsvond. Gesteld noch gebleken is dat afrondingskwesties het na september 2013 geconstateerde tekort van € 920,- kunnen verklaren.
2.15
Voor het overige heeft [appellant] voor de door PostNL aangetroffen onregelmatigheden geen andere verklaring gegeven dan dat hij van PostNL niet de kans heeft gekregen een goede eindafrekening van de loterij op te stellen. Het hof gaat ook aan deze stellingen voorbij. Ook in hoger beroep heeft [appellant] geen verklaring gegeven voor het feit dat er een bedrag van € 920,- te veel is opgenomen van de bankrekening waar hij als enige toegang toe had. Hij heeft evenmin kunnen uitleggen waarom hij in 2014 nog in staat was contant geld van de bankrekening van de loterij op te nemen dat hij (deels) gebruikte om [oud-collega], die de organisatie van de loterij van hem had overgenomen, het door haar voorgeschoten prijzengeld terug te betalen, hoewel hij – naar hij ter mondelinge behandeling in hoger beroep heeft verklaard – toen niet meer over een pinpas beschikte. Met de kantonrechter is het hof van oordeel dat [appellant] aldus ook ter zake van de loterij ernstig verwijtbaar heeft gehandeld.
2.15
[appellant] heeft nog aangeboden [oud-collega] als getuige te horen over de gang van zaken tijdens de lotingen, het overgebleven contante geld en over de bankpas. Het hof zal dit bewijsaanbod passeren omdat [appellant] niet heeft toegelicht welke concrete stelling hij te bewijzen aanbiedt. Het algemene (tegen)bewijsaanbod wordt gebaseerd omdat [appellant] de relevante stellingen van PostNL ter zake van de loterij onvoldoende concreet heeft weersproken.
2.16
Het hof komt tot de conclusie dat de kantonrechter terecht heeft geoordeeld dat [appellant] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Bij die stand van zaken behoeven de grieven III tot en met VII geen behandeling. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Beslissing

Het hof:
- bekrachtigt de bestreden beschikking;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van PostNL tot aan deze uitspraak bepaald op € 718,- aan verschotten en € 1.788,- voor salaris van de advocaat;
- verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A. Joustra, S.R. Mellema en C.J. Frikkee en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 november 2016 in aanwezigheid van de griffier.