In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 17 juli 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 23 november 2017. Belanghebbende, vertegenwoordigd door haar gemachtigden A.M.H. Hogervorst en A.F. van Hecke, heeft in hoger beroep betoogd dat de Inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Den Haag, ten onrechte een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2014 heeft opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 34.937. De Inspecteur had bij het vaststellen van de aanslag geen rekening gehouden met het negatieve resultaat uit overige werkzaamheden en had de uitgaven voor specifieke zorgkosten slechts tot een bedrag van € 1.453 in aanmerking genomen.
Het Hof heeft vastgesteld dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar specifieke zorgkosten hoger zijn dan het door de Inspecteur in aanmerking genomen bedrag. De rechtbank had eerder geoordeeld dat belanghebbende niet had aangetoond dat zij recht had op aftrek van de door haar opgevoerde zorgkosten, waaronder kosten voor hulpmiddelen, vervoer en extra uitgaven voor kleding en beddengoed. Het Hof heeft de argumenten van belanghebbende verworpen en geconcludeerd dat de Inspecteur de aanslag terecht heeft gehandhaafd. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en het hoger beroep van belanghebbende is ongegrond verklaard.