2.1.De Rechtbank heeft de hierna vermelde feiten vastgesteld.
“1. [Belanghebbende] heeft de Nederlandse nationaliteit en woonde in 2013 in Nederland. [Belanghebbende] werkte als Rijnvarende in loondienst op het binnenvaartschip [D] (het schip). Voor het schip is een certificaat afgegeven als bedoeld in artikel 22 van de Herziene Rijnvaartakte. Uit de tot de gedingstukken behorende exploitatievergunning blijkt dat Scheepvaartbedrijf [E] V.O.F. gevestigd te [F] (NL), exploitant is van het schip. Eigenaar van het schip is [G] , woonachtig te [F] .
2. Het schip is in 2013 voorzien van het Rijnvarendencertificaat als bedoeld in artikel
22 van de herziene Rijnvaartakte.
3. In de periode 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013 was [belanghebbende] in
dienstbetrekking bij [H] Limited te [I] , Cyprus ( [H] ).
4. De Sociale Verzekeringsbank (SVB) heeft bij besluit van 24 juni 2014 een
A1-verklaring afgegeven waarin staat vermeld dat [belanghebbende] werkte als Rijnvarende op binnenlandse schepen. Die verklaring strekt ertoe dat ten aanzien van het dienstverband tussen [belanghebbende] en [H] de Nederlandse sociale zekerheidswetgeving van toepassing is voor de periode 1 januari 2013 tot en met 31 december 2014 (de A1-verklaring). Dit besluit is gebaseerd op Verordening (EG) nr. 883/2004. Tegen dit besluit is door [belanghebbende] bij brief van
31 juli 2014 bezwaar gemaakt, welk bezwaar door de SVB bij uitspraak op bezwaar van
15 december 2014 ongegrond is verklaard. [Belanghebbende] heeft beroep ingesteld tegen de ongegrondverklaring van het bezwaar. Bij uitspraak van 30 maart 2016, ECLI:NL:RBNNE:2016:1423 heeft de rechtbank Noord-Nederland het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de SVB opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. 5. [ Belanghebbende] heeft tweemaal, op respectievelijk 19 juni 2015 en 23 juli 2015, zijn aangifte
ib/pvv voor het jaar 2013 ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van
€ 18.747. In de op 23 juli 2015 ingediende aangifte heeft [belanghebbende] aangegeven aanspraak te maken op vrijstelling van premieheffing volksverzekeringen.
6. Met dagtekening 26 mei 2016 heeft [de Inspecteur] de aanslag conform de aangifte
opgelegd naar een inkomen van € 18.747. Daarbij is echter geen vrijstelling verleend van
premieheffing volksverzekeringen.”