ECLI:NL:GHDHA:2019:3711

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
12 november 2019
Publicatiedatum
12 februari 2020
Zaaknummer
BK-19/00243
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag BPM en de kwalificatie van een auto als nieuw of gebruikt

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 12 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de kwalificatie van een auto als nieuw of gebruikt in het kader van de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM). De belanghebbende, een B.V., had een naheffingsaanslag BPM ontvangen van de Inspecteur van de Belastingdienst, omdat de auto volgens de Inspecteur als nieuw moest worden aangemerkt. De Rechtbank had echter geoordeeld dat de auto als gebruikt moest worden beschouwd en de naheffingsaanslag vernietigd. In hoger beroep heeft het Hof de zaak opnieuw beoordeeld aan de hand van jurisprudentie van de Hoge Raad. Het Hof concludeerde dat een auto met een kilometerstand van minder dan 1.000 km als nieuw wordt aangemerkt, tenzij er andere gebruikssporen zijn die dit tegenspreken. De belanghebbende voerde aan dat de auto ten tijde van de registratie 758 km op de teller had staan en dat deze in Roemenië was geregistreerd en daar op een tentoonstelling had gestaan. Het Hof oordeelde echter dat de belanghebbende niet had aangetoond dat de auto gebruikssporen vertoonde die de kwalificatie als gebruikt rechtvaardigden. Het Hof vernietigde de uitspraak van de Rechtbank en verklaarde het beroep van de Inspecteur gegrond, waardoor de naheffingsaanslag terecht was opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-19/00243

uitspraak d.d. 12 november 2019

in het geding tussen:

[X] B.V., gevestigd te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: [A] ),
en

de Inspecteur van de Belastingdienst, Kantoor Utrecht, de Inspecteur,

(vertegenwoordigd door [B] ),
op het hoger beroep van de Inspecteur tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 28 februari 2019, nummer SGR 18/5029.

Procesverloop

1.1.
Belanghebbende heeft ter zake van de registratie in het Nederlandse kentekenregister van een personenauto van het merk […] (de auto), op 19 oktober 2017 op aangifte voor de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) € 4.288 voldaan.
1.2.
De Inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de BPM van € 1.703 opgelegd en bij beschikking een boete van € 170 vastgesteld. Daarbij is voorts bij beschikking € 10 aan belastingrente in rekening gebracht.
1.3.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag gehandhaafd en de beschikkingen inzake boete en rente vernietigd.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Inspecteur beroep bij de Rechtbank ingesteld. Een griffierecht van € 338 is geheven.
1.5.
De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de naheffingsaanslag herroepen en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van de uitspraak op bezwaar, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 512 en de Inspecteur opgedragen aan belanghebbende het griffierecht van € 338 te vergoeden.
1.6.
De Inspecteur is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.7.
De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 1 oktober 2019 in Den Haag. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal gemaakt.

Vaststaande feiten

2.1.
De Rechtbank heeft in haar uitspraak de volgende feiten vastgesteld:
“[Belanghebbende] heeft voor de registratie van een […] (de auto) afkomstig uit Duitsland op aangifte een bedrag van € 4.288 aan Belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) voldaan. Daarbij is [belanghebbende] er vanuit gegaan dat het een gebruikte auto is. Zij heeft de verschuldigde Bpm berekend aan de hand van een koerslijst AutotelexPro. De auto is in 2017 met een zogenoemde ‘tageszulassung’ door [belanghebbende] in Duitsland gekocht met acht kilometer op de kilometerteller, op het moment van registratie had de auto 758 kilometer op de kilometerteller.”
2.2.
De Inspecteur heeft een naheffingsaanslag opgelegd zich op het standpunt stellende dat sprake is van een nieuwe auto.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft het volgende overwogen:
“3. [Belanghebbende] stelt zich op het standpunt dat de auto volgens de jurisprudentie als gebruikt dient te worden aangemerkt omdat er 758 kilometer op de kilometerteller staat ten tijde van de registratie, de auto op 16 augustus 2017 reeds in Roemenië is geregistreerd en daar op een tentoonstelling stond waarbij het publiek veelvuldig in- en uitstapte en dat uit de overeenkomst met de handelaar blijkt dat de auto als gebruikt is gekocht. Dit volgt uit de zogenoemde ‘tageszulassung’, de lagere koopprijs en de kortere garantieperiode. In Nederland zou een dergelijke auto ook als gebruikt verkocht worden.
4. Voor de in artikel 10, lid 1, van de Wet belasting van personenauto’s en
motorrijwielen 1992 (Wet BPM) bedoelde vermindering voor gebruikte personenauto’s is beslissend in welke staat (nieuw of gebruikt) de personenauto verkeert op het tijdstip van de registratie van die personenauto in het kentekenregister. Onder een nieuwe personenauto moet worden verstaan een auto die na de vervaardiging ervan niet of nauwelijks in gebruik is geweest. Een personenauto die niet als nieuw in deze zin kan worden aangemerkt, moet als een gebruikte personenauto in de zin van de Wet BPM worden aangemerkt. Indien in geschil is of het desbetreffende motorrijtuig ten tijde van het belastbare feit in gebruikte staat verkeert, rusten de stelplicht en de bewijslast ter zake op de eiser die zich op de vermindering van Bpm beroept (Hoge Raad 21 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1695).
5. Niet in geschil is dat er op het moment van registratie 758 kilometer op de
kilometerteller van de auto stond. Daarmee is geen sprake van een zodanig gering aantal
kilometers dat gesteld kan worden dat de auto na de vervaardiging ervan niet of nauwelijks in gebruik is geweest. [De Inspecteur] heeft hiertegen aangevoerd dat aan de kilometerstand voorbij moet worden gegaan, omdat deze enkel het gevolg is geweest van het vervoer van de auto van de plaats van aankoop naar Nederland. Uit rechtsoverweging 2.3.5. van het hiervoor vermelde arrest van de Hoge Raad volgt echter dat het voor de beoordeling van de staat van het motorrijtuig ten tijde van de registratie in het kentekenregister niet ter zake doet met welke intentie de belastingplichtige de auto in het buitenland heeft gekocht en aldaar heeft gebruikt.
6. Het voorgaande betekent dat [de Inspecteur] er ten onrechte van is uitgegaan dat de
auto ten tijde van de registratie nieuw was. [De Inspecteur] heeft verder niet gesteld dat de aangifte ook om andere redenen onjuist is geweest, zodat de naheffingsaanslag geheel vernietigd dient te worden.
7. Gezien het voorstaande is het beroep gegrond verklaard.”

Geschil, standpunten en conclusies

4.1.
In geschil is of de auto ten tijde van de registratie als een gebruikte personenauto moet worden aangemerkt dan wel als een nieuwe auto.
4.2.
Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat de auto voor de heffing van BPM als een gebruikte personenauto moet worden aangemerkt, omdat er 758 kilometer op de kilometerteller staat ten tijde van de registratie, de auto op 16 augustus 2017 reeds in Roemenië is geregistreerd en daar op een tentoonstelling stond waarbij het publiek veelvuldig in- en uitstapte en dat uit de overeenkomst met de handelaar blijkt dat de auto als gebruikt is gekocht. Zij heeft daarom het bedrag, dat zij op aangifte heeft voldaan, berekend door de in artikel 10, leden 1 en 2, van de Wet belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (Wet BPM) bedoelde vermindering toe te passen op het bij de auto behorende bedrag aan BPM, bedoeld in artikel 9, lid 1, van de Wet BPM.
4.3.
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat het om een nieuwe auto gaat.
4.4.
Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4.5.
De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en bevestiging van de uitspraak op bezwaar.

Beoordeling van het geschil

5.1.
Het Hof stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak onder een nieuwe personenauto wordt verstaan een auto die na de vervaardiging ervan niet of nauwelijks in gebruik is geweest (vgl. HR 14 september 2012, nr. 12/00848, ECLI:NL:HR:2012:BX7199, BNB 2012/280, HR 29 januari 2016, nr. 14/01502, ECLI:NL:HR:2016:119, BNB 2016/69, HR 27 januari 2017, nrs. 16/02949 en 16/03401, ECLI:NL:HR:2017:78 en ECLI:NL:HR:2017:79, BNB 2017/68 en 69 en laatstelijk HR 21 september 2018, nr. 17/02947, ECLI:NL:HR:2018:1695, BNB 2019/1). In laatstgenoemd arrest heeft de Hoge Raad geoordeeld:
“2.3.3. (…) dat voor het antwoord op de vraag of de in artikel 10, lid 1, van de Wet bedoelde vermindering kan worden toegepast, beslissend is in welke staat (nieuw of gebruikt) een personenauto, motorrijwiel of bestelauto verkeert op het tijdstip waarop het belastbare feit voor de bpm plaatsvindt. Dat is het tijdstip van de registratie van dat motorrijtuig in het kentekenregister. Indien dat motorrijtuig niet is geregistreerd in het kentekenregister en daarmee in Nederland gebruik is gemaakt van de weg door een in Nederland wonende natuurlijke persoon of gevestigd lichaam aan wie dat motorrijtuig feitelijk ter beschikking staat, is het tijdstip van het belastbare feit de aanvang van dat gebruik.”
De door de Hoge Raad geformuleerde maatstaf (= de staat van het motorrijtuig op het tijdstip van registratie) heeft een objectief karakter. Het objectieve karakter van deze maatstaf brengt met zich dat de intentie waarmee het gebruik van een motorrijtuig heeft plaatsgevonden niet relevant is voor de beoordeling of het desbetreffende motorrijtuig al dan niet gebruikt is in de zin van artikel 10, lid 1 van de Wet BPM.
5.2.
In meergenoemd arrest HR 21 september 2018, nr. 17/02947, heeft de Hoge Raad in overweging 2.4.2 geoordeeld dat met de desbetreffende personenauto een zodanig aantal kilometers in het buitenland was gereden (circa 3.000) dat deze niet kon worden aangemerkt als een auto die na de vervaardiging ervan niet of nauwelijks in gebruik is geweest. Hieruit volgt dat een motorrijtuig, enkel vanwege het aantal kilometers dat er mee is gereden in het buitenland, reeds als ‘gebruikt’ kan worden aangemerkt. Dit roept de vraag op bij welk in het buitenland gereden kilometrage naar maatschappelijke opvattingen geen sprake meer is van een nieuwe auto. Naar het oordeel van het Gerechtshof Amsterdam ligt deze grens bij 1.000 (buitenlandse) kilometers (15 januari 2019, nr. 18/00016, ECLI:NL:GHAMS:
2019:89). Op het moment dat deze kilometerstand is bereikt, zal de modale autokoper een auto niet meer als nieuw aanvaarden en is daarom naar maatschappelijke opvattingen geen sprake meer van een nieuwe auto. Een auto met een lagere kilometerstand dient in beginsel als nieuw te worden aangemerkt, tenzij andere gebruikssporen dan de kilometerstand er toe leiden dat de auto als ‘gebruikt’ moet worden aangemerkt. Het dient dan te gaan om zodanige gebruikssporen dat een modale autokoper niet (meer) bereid is om de auto als nieuw te aanvaarden. Het Hof onderkent dat de door het Gerechtshof Amsterdam gestelde grens van 1.000 km arbitrair is, doch daarbij prevaleert het praktische belang van een eenduidige grens. Het Hof sluit daarom aan bij de door het Gerechtshof Amsterdam gestelde grens van 1.000 km.
5.3.
Indien in geschil is of het desbetreffende motorrijtuig ten tijde van het belastbare feit in gebruikte staat verkeert, rusten de stelplicht en de bewijslast ter zake op de belanghebbende die zich op de vermindering van BPM beroept (HR 21 september 2018, nr. 17/02947, r.o. 2.3.4). Belanghebbende heeft aangevoerd dat de kilometerstand ten tijde van de registratie 758 bedroeg, hetgeen op zichzelf beschouwd, zoals overwogen onder 5.2, onvoldoende is om de auto als ‘gebruikt’ aan te merken.
5.4.
Indien en voor zover belanghebbende bedoelt te stellen dat de onderwerpelijke auto gebruikssporen vertoonde ten gevolge van gebruik voor een tentoonstelling in Roemenië geldt het volgende. De Inspecteur heeft uitdrukkelijk gesteld dat geen bewijs is overgelegd dat het voertuig in Roemenië op een tentoonstelling heeft gestaan, laat staan wat de gevolgen daarvan zijn geweest. Belanghebbende heeft desgevraagd ter zake geen bewijs kunnen overleggen. Belanghebbende heeft gesteld dat de omstandigheid dat de auto geregistreerd heeft gestaan in Roemenië het vermoeden meebrengt, dat sprake is van gebruik in Roemenië. Dit brengt evenwel, wat er ook zij van deze stelling, niet mee dat belanghebbende heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast dat de auto ten tijde van de registratie in zodanige staat verkeerde dat deze als ‘gebruikt’ in de zin van artikel 10 van de Wet BPM kwalificeerde.
Slotsom
5.5.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen is de naheffingsaanslag terecht opgelegd en is het hoger beroep gegrond.

Proceskosten

6. Het Hof acht geen termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende in verband met het hoger beroep gemaakte kosten.

Beslissing

Het Gerechtshof;
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, en
  • verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is vastgesteld door E.M. Vrouwenvelder, H.A.J. Kroon en H. van den Heuvel in tegenwoordigheid van de griffier E.J. Nederveen. De beslissing is op 12 november 2019 in het openbaar uitgesproken.
Wegens verhindering van de voorzitter is de uitspraak ondertekend door mr. Kroon.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.