ECLI:NL:GHDHA:2021:644

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 april 2021
Publicatiedatum
12 april 2021
Zaaknummer
200.282.497
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buitengerechtelijke ontbinding van huurovereenkomst na burgemeesterssluiting; toetsingskader bij gebruik voor bedrijfsmatige prostitutie

In deze zaak heeft Stichting Woonplus Schiedam (hierna: Woonplus) in hoger beroep beroep ingesteld tegen een uitspraak van de kantonrechter die haar vordering tot ontruiming van een woning door de huurder, [geïntimeerde], had afgewezen. Woonplus had de huurovereenkomst buitengerechtelijk ontbonden omdat de woning zonder vergunning voor bedrijfsmatige prostitutie werd gebruikt. De burgemeester van Schiedam had op 27 maart 2020 een sluitingsbevel gegeven voor de woning, wat leidde tot de ontbinding van de huurovereenkomst door Woonplus. De kantonrechter had in zijn uitspraak geoordeeld dat de belangenafweging niet in het voordeel van Woonplus was, omdat de prostitutie slechts enkele dagen had geduurd en er geen overlast was aangetoond.

In hoger beroep heeft het hof de grieven van Woonplus gegrond verklaard. Het hof oordeelde dat de kantonrechter een verkeerd toetsingskader had toegepast en dat Woonplus bevoegd was om de huurovereenkomst buitengerechtelijk te ontbinden op basis van artikel 7:231 lid 2 BW. Het hof concludeerde dat het aannemelijk was dat de bodemrechter zou oordelen dat de huurovereenkomst rechtsgeldig was ontbonden en dat [geïntimeerde] zonder recht of titel in de woning verbleef. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd en de ontruimingsvordering van Woonplus toegewezen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.282.497/01
Rolnummer rechtbank : 8610470 VV EXPL 20-250
Arrest in kort geding van 13 april 2021
in de zaak van
de
Stichting Woonplus Schiedam,
gevestigd te Schiedam,
appellante,
hierna te noemen: Woonplus,
advocaat: mr. P.F.M. Broos te Utrecht,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. C. Car te ‘s-Gravenhage.

1.Het verloop van deze kortgeding procedure

1.1
Woonplus vorderde bij de kantonrechter in kort geding dat [geïntimeerde] de woning die hij van Woonplus huurt, ontruimt. De kantonrechter heeft die vordering afgewezen. Woonplus is het met die uitspraak niet eens en is daarom in hoger beroep gegaan. Het gerechtshof doet in dat hoger beroep deze uitspraak.
1.2
Hoe de procedure is verlopen blijkt uit:
  • het dossier van de procedure voor de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam dat leidde tot het tussen partijen gewezen vonnis in kort geding van 24 juli 2020 en
  • de dagvaarding in hoger beroep, tevens verzoek om behandeling als spoedappèl, waarin Woonplus vijf grieven tegen het vonnis heeft geformuleerd.
De behandeling als spoedappèl is afgewezen.
[geïntimeerde] heeft geen memorie van antwoord ingediend. Er is geen pleidooi gevraagd. Woonplus heeft om een arrest verzocht (dat is deze uitspraak).

2.Vaststaande feiten

2. De volgende feiten zijn bij beide partijen bekend en daarover hebben zij geen discussie.
2.1
[geïntimeerde] huurt sinds 2007 een woning van Woonplus (hierna te noemen: de woning). In de huurovereenkomst staat dat de woning uitsluitend is bestemd voor gebruik als woonruimte ten behoeve van [geïntimeerde] (en leden van zijn gezin).
2.2
Op 13 maart 2020 hebben twee toezichthouders een controle uitgevoerd waarbij zij in de woning een Spaanstalige prostituee aantroffen en een afwerkkamer. De toezichthouders hebben nader onderzoek gedaan. Zij hebben hierover aan de Gemeente gerapporteerd.
2.3
Bij besluit van 27 maart 2020 heeft de burgemeester van Schiedam bevel gegeven om de woning voor zes maanden te sluiten (inclusief twee weken spoedsluiting: tot 14 september 2020). De reden voor deze sluiting was dat de woning zonder vergunning voor bedrijfsmatige prostitutie werd gebruikt (als “illegale seksinrichting”). [geïntimeerde] heeft de bestuursrechter verzocht om het besluit te schorsen. Dit verzoek is op 17 april 2020 afgewezen.
2.4
Op 3 april 2020 heeft Woonplus aan [geïntimeerde] geschreven dat zij de huurovereenkomst met onmiddellijke ingang buitengerechtelijk ontbindt vanwege het sluitingsbevel van de burgemeester. [geïntimeerde] heeft niet ingestemd met de ontbinding. Hij heeft aan Woonplus laten weten dat hij aanspraak blijft maken op de woning.

3.Vordering, grondslagen en vonnis van de kantonrechter

3.1
Woonplus vordert in dit kort geding veroordeling van [geïntimeerde] om de woning binnen zeven dagen te ontruimen en te verlaten onder afgifte van de sleutels, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten en nakosten.
3.2
Woonplus heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd:
- ( primair) dat zij huurovereenkomst rechtsgeldig heeft ontbonden, zodat [geïntimeerde] de woning zonder recht of titel in gebruik houdt, en
- ( subsidiair, als zij de huurovereenkomst niet rechtsgeldig heeft ontbonden) dat [geïntimeerde] tekortschiet in de nakoming van de huurovereenkomst, zodat de rechter de huurovereenkomst zal ontbinden en het gerechtvaardigd is daarop vooruit te lopen.
3.3
[geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.4
De kantonrechter heeft de vordering afgewezen. Hij heeft daartoe, als toetsingskader in kort geding voor zowel de primaire als de subsidiaire grondslag, ingeschat hoe groot de kans is dat de bodemrechter het belang van Woonplus bij [geïntimeerde] vertrek uit de woning, groter acht dan het belang van [geïntimeerde] bij behoud van de woning. De kantonrechter was er niet van overtuigd dat de bodemrechter de buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst in stand zal laten en de tekortkoming dusdanig zal achten dat deze de ontbinding rechtvaardigt. De kantonrechter overwoog daartoe dat de prostitutie slechts enkele dagen heeft geduurd, niet tot gebleken overlast in de buurt heeft geleid en voor deze woning in de kiem is gesmoord en ook dat [geïntimeerde] met de sluiting genoeg is gestraft. Voor een bijkomende straf bestaat naar het oordeel van de kantonrechter in dit kort geding geen aanleiding, alle belangen tegen elkaar afwegend, waaronder het duidelijke belang van [geïntimeerde] om zijn woning te behouden.

4.De grieven in hoger beroep

4.1
Woonplus heeft meerdere klachten over de uitspraak van de kantonrechter. Volgens haar heeft de kantonrechter een verkeerd wettelijk toetsingskader toegepast (grief I) en ook op verkeerde wijze (grief III) en heeft de kantonrechter ten onrechte overwogen dat de prostitutie slechts enkele dagen duurde (grief II). Volgens Woonplus kan er geen twijfel zijn dat de bodemrechter de buitengerechtelijke ontbinding in stand zal laten (grief IV) en is er ook geen twijfel over ontbinding op grond van tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst [1] (grief V). Woonplus wil dat het hof in dit kort geding de door haar bij de kantonrechter ingestelde ontruimingsvordering alsnog toewijst, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.
4.2
[geïntimeerde] heeft in hoger beroep geen verweer gevoerd. Het hof zal de grieven van Woonplus hierna gezamenlijk bespreken. Daarbij zal het hof ook acht slaan op alles wat [geïntimeerde] bij de kantonrechter heeft aangevoerd. [2] De door Woonplus in hoger beroep ingebrachte nieuwe feiten gelden als onbetwist, omdat [geïntimeerde] de kansen om deze te weerspreken voorbij heeft laten gaan.

5.Beoordeling door het hof

5.1
De grieven van Woonplus over het toetsingskader en de wijze van toepassing daarvan zijn gegrond. De kantonrechter heeft ten onrechte niet de maatstaf aangelegd die geldt bij de beoordeling van een buitengerechtelijke ontbinding op grond van artikel 7:231 lid 2 BW. Hij heeft de belangenafweging ten onrechte gemaakt zoals in het vonnis weergegeven (grief I), daarbij onjuist meegewogen dat de prostitutie slechts enkele dagen duurde (grief II) en ten onrechte beoordeeld of de straf voor [geïntimeerde] genoeg is (grief III). Het hof legt dit hieronder uit.
Toetsingskader
5.2
In deze zaak gaat het om een woning die op bevel van de burgemeester zes maanden is gesloten. De burgemeester heeft dat bevel gegeven op grond van artikel 3:11a van de Algemene Politie Verordening, onder andere om daarmee herhaling van de verstoring van de openbare orde en verdere aantasting van het woon- en leefklimaat te voorkomen. Een dergelijk sluitingsbevel is een sluiting op grond van artikel 174a van de Gemeentewet nadat door gedragingen in het gehuurde de openbare orde is verstoord.
5.3
Artikel 7:231 lid 2 geeft de verhuurder de bevoegdheid om de huurovereenkomst te ontbinden met een schriftelijke verklaring (dus zonder rechterlijke tussenkomst), wanneer door gedrag in het gehuurde de openbare orde is verstoord en de burgemeester daarom het gehuurde op grond van artikel 174a van de Gemeentewet heeft gesloten. Voor deze buitengerechtelijke ontbinding is het niet nodig dat [geïntimeerde] een tekortkoming kan worden verweten of passend moet worden gestraft. Voldoende is dat de openbare orde is verstoord en de burgemeester de woning daarom heeft gesloten om herhaling te voorkomen.
5.4
Het voorgaande betekent dat Woonplus bevoegd was om de huurovereenkomst met [geïntimeerde] buitengerechtelijk te ontbinden, zoals zij bij brief van 3 april 2020 heeft gedaan. Voor de beoordeling van de primaire vordering van Woonplus dient de rechter dan alleen de vraag te beantwoorden of Woonplus haar bevoegdheid mocht gebruiken. Dat betekent dat de rechter niet de “tenzij-clausule” van art. 6:265 lid 1 BW moet toepassen, maar de toets van artikel 6:248 lid 2 BW: is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat Woonplus gebruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid tot ontbinding. Omdat een ontruiming een inbreuk op het woonrecht vormt, dient de genomen maatregel proportioneel te zijn. Daarbij zijn alle omstandigheden van het geval van belang. De stelplicht en bewijslast van de relevante omstandigheden rusten op [geïntimeerde].
5.5
Ontruiming van de woning kan ingrijpend zijn. In kort geding is een daartoe strekkende voorziening alleen verantwoord als met voldoende mate van zekerheid aannemelijk is dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat de huurovereenkomst rechtsgeldig is ontbonden en (dus) dat de huurder zonder recht of titel in de woning verblijft.
Omstandigheden in deze zaak
5.6
[geïntimeerde] heeft de woning gehuurd om er (zelf) te wonen, maar gebruikte de woning in de periode voordat burgemeester die sloot, voor bedrijfsmatige prostitutie (dus als illegale seksinrichting) en niet of nauwelijks voor bewoning door hemzelf. Het hof komt voorshands tot dit oordeel op basis van de volgende punten.
-a- In de woning was bij de controle op 13 maart 2020 omstreeks 23:00 uur alleen een vrouw aanwezig die zich prostitueerde.
-b- Derden, namelijk de toezichthouders, kwamen met deze vrouw in contact via een internet-advertentie voor het aanbieden van seksuele handelingen met een ander tegen een vergoeding. Nadat de toezichthouders waren ingegaan op de aanbieding, werden zij op 13 maart 2020 naar de woning verwezen, waar zij met deze vrouw in contact kwamen.
-c- De toezichthouders troffen de woning zeer warm aan. Er bevonden zich diverse pornografische materialen in de woonkamer en de slaapkamer naast de badkamer was ingericht als afwerkkamer (verduistering, tweepersoonsbed met daarop diverse seksspeeltjes, diverse condooms en doekjes op het nachtkastje). Dit wijst er op dat de woning op dat moment was ingericht voor prostitutie. Een kamer die zichtbaar voor bewoning werd gebruikt, was er niet (in de andere slaapkamer was het bed onopgemaakt).
-d- De vrouw in de woning heeft aan de toezichthouders verklaard dat zij in de prostitutie werkt om geld te verdienen, dat zij de internet-advertentie niet zelf beheert en de helft van haar inkomsten afdraagt aan een haar onbekende persoon. Zij verklaarde dat zij een week eerder via Madrid in Nederland is gekomen en dat zij naar de woning is gebracht door mensen die zij niet kent. Zij verklaarde dat zij de Nederlandse taal niet spreekt en prostitutiewerk doet omdat zij terug wil naar haar land.
-e- De vrouw noemt [geïntimeerde] niet als medebewoner. Zij gebruikte de woning voor prostitutiewerk. Zij was er niet als gezinslid, vriendin of logee van [geïntimeerde]. [geïntimeerde] heeft weliswaar aangevoerd dat zij “een Spaanse kennis van [geïntimeerde]” was, maar enige persoonlijke relatie tussen [geïntimeerde] en de vrouw is in dit dossier niet naar voren gekomen (anders dan een relatie in het kader van mensenhandel). [geïntimeerde] was ook niet aanwezig toen de controle plaatsvond en er waren geen (andere) tekenen van bewoning door [geïntimeerde]. Pas toen de woning op 13 maart 2020 om 00:30 uur werd gesloten, kwam [geïntimeerde] ter plaatse.
-f- In de telefoon van [geïntimeerde] stonden WhatsApp gesprekken met ‘[naam]’, welke gesprekken gingen over betaling en transport van een meisje.
-g- Een omwonende heeft verklaard dat er veel aanloop naar de woning was op verschillende tijdstippen.
-h- De internet-advertentie naar aanleiding waarvan de toezichthouders in de woning kwamen is actief geweest tussen 4 april 2019 en 13 maart 2020.
5.7
Woonplus heeft een gerechtvaardigd belang bij gebruik van haar ontbindingsbevoegdheid, omdat zij niet hoeft te dulden dat [geïntimeerde] haar woning kan (laten) gebruiken voor bedrijfsmatige prostitutie. Het door [geïntimeerde] gestelde woonbelang maakt het naar voorlopig oordeel van het hof niet onaanvaardbaar dat Woonplus van haar ontbindingsbevoegdheid gebruik maakt. Gelet op de omstandigheden hiervoor onder 5.6 genoemd, acht het hof het onvoldoende aannemelijk dat [geïntimeerde] voor woonruimte daadwerkelijk op deze woning was aangewezen en dat hij niet elders woonde of kan gaan wonen. [geïntimeerde] heeft er ten bewijze van zijn woonverblijf in de woning op gewezen dat hij daar spullen is gaan ophalen, maar dit is voor het hof te weinig om woonverblijf aan te nemen, te meer nu hij na de sluiting op 13 maart 2020 pas op 3 april 2020 (via zijn advocaat) vroeg om langs te mogen gaan voor schone kleren en een restant medicijnen. Dat [geïntimeerde] (ruim) 52 jaar oud is, aan diabetes mellitus type 2 lijdt en zware medicijnen slikt, betekent niet dat hij voor onderdak is aangewezen op de woning van Woonplus. Weliswaar heeft [geïntimeerde] aangevoerd dat hij sinds de sluiting buiten zwerft en vanwege de corona-beperkingen bij niemand welkom is, maar hij heeft geen feiten of omstandigheden gesteld op grond waarvan het hof kan aannemen dat niet van hem gevergd kan worden (of dat het voor hem onmogelijk is) om elders een woning of kamer te huren. Bovendien liet [geïntimeerde] in de periode tot de sluiting de woning (in elk geval de woonkamer en afwerk(slaap)kamer) gebruiken voor het prostitutiebedrijf en zijn er geen omstandigheden naar voren gekomen die kunnen leidden tot de conclusie dat [geïntimeerde] niet wist of kon weten dat zijn woning daarvoor werd ingezet. Ook als hij de woning alleen maar aan een kennis beschikbaar stelde en niet zelf prostitutiewerkzaamheden coördineerde, zoals hij stelt, blijft staan dat hij zijn woning tijdens de huurovereenkomst voor bedrijfsmatige prostitutie heeft laten gebruiken.
Conclusie en slot
5.9
Al het voorgaande leidt het hof tot de conclusie dat het voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar of disproportioneel is dat Woonplus gebruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid tot buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst. Dat betekent dat de bodemrechter hoogstwaarschijnlijk zal oordelen dat de huurovereenkomst op 3 april 2020 buitengerechtelijk is ontbonden en dat [geïntimeerde] zonder recht of titel in de woning verblijft. De grieven van Woonplus zijn gegrond.
5.1
Omdat de huurovereenkomst buitengerechtelijk is ontbonden, komt het hof niet toe aan de vraag of [geïntimeerde] zodanig tekort is gekomen in de nakoming van de huurovereenkomst dat dat de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt. [3]
5.11
Wanneer [geïntimeerde] geen recht heeft om in de woning te verblijven is (daarmee) het spoedeisend belang van Woonplus bij haar ontruimingsvordering gegeven. Bij dagvaarding in spoedappel heeft Woonplus de spoedeisendheid benadrukt. Het hof gaat er van uit dat Woonplus er nog steeds onverminderd spoedeisend belang bij heeft dat de door haar gevorderde ontruiming op korte termijn kan plaatsvinden, omdat de woning dan kan worden toegewezen aan een woningzoekende die daarvoor in aanmerking komt.
5.12
Omdat de grieven van Woonplus slagen, zal het hof het vonnis vernietigen en opnieuw beslissen. Daarbij wijst het hof de ontruimingsvordering van Woonplus toe. Woonplus heeft als sluitstuk van haar ontruimingsvordering gevorderd dat zij een machtiging krijgt om de ontruiming zo nodig zelf te doen uitvoeren. Deze machtiging geeft het hof hier nu niet, omdat de wet bepaalt dat de deurwaarder degene is die een gedwongen ontruiming uitvoert. [4] Het is niet de bedoeling dat medewerkers van Woonplus dit zelf doen.
5.13
[geïntimeerde] is de grotendeels in het ongelijk gestelde partij. Het hof zal hem daarom veroordelen in de proceskosten, zowel die van de procedure bij de kantonrechter (de eerste aanleg) als die van het hoger beroep. Deze kosten begroot het hof tot op heden aan de zijde van Woonplus voor de eerste aanleg op € 102,96 voor de dagvaarding, € 124,- voor het griffierecht en € 721,- voor het salaris van de gemachtigde en in hoger beroep op € 102,96 voor het uitbrengen van de spoedappeldagvaarding, € 760,- voor het griffierecht en € 1.114,- voor het salaris van de advocaat. Het hof zal daarbij de nakosten met rente toewijzen en begroten zoals Woonplus dat heeft gevorderd.
Beslissing in kort geding
Het hof:
- vernietigt het bestreden vonnis in kort geding van de kantonrechter te Rotterdam van 24 juli 2020;
en opnieuw rechtdoende:
- veroordeelt [geïntimeerde] om binnen zeven dagen na betekening van dit arrest de woning aan de [adres] te [plaatsnaam] te ontruimen en te verlaten met al degenen die zich daar van zijnentwege bevinden en al hetgeen zich daarin van zijnentwege bevindt, alsmede de woning, onder overgifte van alle sleutels van het gehuurde, geheel ter vrije beschikking aan Woonplus te stellen;
- veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten, aan de zijde van Woonplus begroot voor het geding bij de kantonrechter op € 947,96, voor het hoger beroep op € 1.976,96 en voor de nakosten op € 131,- aan nasalaris voor de advocaat, nog te verhogen met € 77,39 indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving in der minne aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, en bepaalt dat het bedrag voor de nakosten binnen 14 dagen na de dag van de uitspraak dan wel, wat betreft het bedrag van € 77,39, na de datum van betekening, moet zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van genoemde termijn van 14 dagen;
- wijst af het meer of anders gevorderde;
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. G. Dulek-Schermers, M.P.J. Ruijpers en F. van der Hoek en ondertekend en in het openbaar uitgesproken door mr. J.E.H.M. Pinckaers, rolraadsheer, op 13 april 2021 in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Artikel 6:265 BW
2.Op grond van de devolutieve werking van het appel
3.de subsidiair aangevoerde tweede grondslag (artikel 6:265 BW)
4.Artikel 556 Rv