In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van appellanten in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag. Appellanten, waaronder Stichting Radar Inc. en Amnesty International, hebben hoger beroep ingesteld tegen de Staat der Nederlanden, naar aanleiding van klachten over etnische profilering door de Koninklijke Marechaussee (Kmar) tijdens controles op de Nederlandse grens. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de appellanten ontvankelijk waren in hun vorderingen, en had Amnesty International aangewezen als exclusieve belangenbehartiger. Het hof heeft de vraag behandeld of deze aanwijzing in hoger beroep opnieuw moest worden gedaan en of de ontvankelijkheid van de appellanten opnieuw moest worden getoetst. Het hof oordeelt dat de Belangenorganisaties ook in hoger beroep ontvankelijk zijn in hun vorderingen en dat de aanwijzing van Amnesty International als exclusieve belangenbehartiger gehandhaafd blijft. Het hof concludeert dat de appellanten voldoende eigen belang hebben bij hun vorderingen en dat de termijn van drie maanden, zoals genoemd in de wet, in hoger beroep niet van toepassing is. De beslissing over de kosten van het incident wordt aangehouden tot de einduitspraak.