Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Zaaknummer rechtbank : C/09/605589/KG ZA 21-16
1.De zaak in het kort
flagrant denial of justicedreigt en dat uitlevering daarom moet worden verboden.
2.Procesverloop in hoger beroep
- de dagvaarding van 14 april 2021, waarmee [appellant] in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de rechtbank Den Haag van 24 maart 2021;
- de memorie van grieven van [appellant], met bijlagen, waarin tevens een voorwaardelijke incidentele vordering was opgenomen;
- de memorie van antwoord van de Staat in het incident;
- een e-mailbericht van [appellant] van 18 augustus 2021 waarin hij laat weten de incidentele vordering in te trekken;
- de memorie van antwoord van de Staat, met bijlagen;
- de bijlagen 79 tot en met 84 die [appellant] ter gelegenheid van de hierna te noemen mondelinge behandeling heeft overgelegd.
3.Feitelijke achtergrond
- (3.1.2.) In reactie op het verweer dat twee voormalige (civielrechtelijke) advocaten van [appellant] nu deel uitmaken van het team van de speciaal aanklager die belast is met het strafrechtelijke onderzoek tegen voormalig president [A] en dat deze advocaten ook betrokken zijn bij de vervolging van [appellant] en daarbij gebruik kunnen maken van de kennis die zij hebben verkregen in hun hoedanigheid van zijn advocaat: [appellant] zal dit verweer kunnen voorleggen aan de Zuid-Koreaanse strafrechter die daarover met inachtneming van artikel 6 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM) zal moeten oordelen. Niet is komen vast te staan dat [appellant] door zijn uitlevering zal worden blootgesteld aan het risico van een flagrante inbreuk op zijn recht op een eerlijk proces en evenmin dat hem na zijn uitlevering ter zake van die inbreuk niet een rechtsmiddel als bedoeld in artikel 13 EVRM respectievelijk artikel 2 lid 3 aanhef en onder a van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (IVBPR) toekomt.
- (3.1.3.) Dit laatste geldt ook wat betreft het verweer dat in Zuid-Korea niet het recht bestaat op toegang tot een advocaat voorafgaand en ten tijde van politieverhoren.
- (3.2.) Ten aanzien van het verweer dat sprake is van een politieke vervolging, dit gelet op het politieke proces tegen onder anderen de afgetreden president [A] en de rol die [appellant] in dat verband wordt toegedicht: de feiten waarvoor uitlevering wordt gevraagd zijn geen politieke delicten en hebben evenmin een overwegend politiek karakter. Dat er mogelijk sprake is van een politieke vervolging, is een andere zaak die zich buiten het bereik van de uitleveringsrechter bevindt.
- (3.3.) Verder wat betreft dat verweer dat sprake is van een politieke vervolging en dat aan de onafhankelijkheid van het openbaar ministerie en de rechtspraak kan worden getwijfeld, zodat het recht van [appellant] op een eerlijk proces in het geding kan komen: het is niet aan de uitleveringsrechter om zich daarover een oordeel te vormen maar in het advies aan de Minister zal hier wel op worden ingegaan.
"voor zover door BZ kan worden beoordeeld geen aanleiding is om te veronderstellen dat de mensenrechten van [appellant] worden geschonden bij een eventuele uitlevering.”
- (4.3.-4.4.) De Minister heeft advies gevraagd aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken. In het advies van dat Ministerie is opgenomen dat Zuid-Korea een in overwegende mate onafhankelijk rechtstelsel kent. Een verdachte heeft de mogelijkheid een uitspraak door een hogere instantie te laten toetsen, eerst in hoger beroep bij het gerechtshof en daarna in cassatie bij de Hoge Raad. Elke persoon die wordt gearresteerd of gedetineerd heeft het recht om de hulp van een raadsman in te roepen. Naast de bovenstaande rechten zullen begin 2021 de verdedigingsrechten in het Zuid-Koreaanse strafprocesrecht nader worden uitgebreid met de inwerkingtreding van een amendement van de 'Criminal Procedure Act'.
- (4.5.) Het beeld van het onafhankelijke rechtsstelsel in Zuid-Korea wordt ook bevestigd door de INGO World Justice Project (WJP) in zijn Jaarlijkse Rule of Law Index in 2020. Zuid-Korea neemt de zeventiende plek in op een lijst van de 128 landen en scoort daarmee hoger dan bijvoorbeeld Frankrijk, Spanje en de Verenigde Staten. Zuid-Korea scoort hoog op:
- (4.6.) De U.S. State Department heeft geconcludeerd dat het recht op een eerlijk proces voldoende is gewaarborgd in Zuid-Korea, dat er wetten zijn tegen willekeurige arrestatie of vervolging en dat
- (4.8.) Of in een concreet geval een eerlijk proces zal plaatsvinden, is aan de strafrechter in Zuid-Korea. Dat geldt ook voor het verweer dat [appellant] geen eerlijk proces zal hebben omdat zijn voormalig advocaten nu als medewerkers van het Openbaar Ministerie bij de zaak betrokken zijn. Het is niet mogelijk om op de beoordeling van de strafrechter vooruit te lopen omdat eerst nog moet worden vastgesteld dat de advocaten inderdaad betrokken zijn bij de vervolging van [appellant] en of dat in het concrete geval heeft geleid tot een ernstige inbreuk op het recht van een eerlijk proces die niet of onvoldoende is gecompenseerd.
- (4.9.) Het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft geconcludeerd dat er, voor zover kan worden beoordeeld, geen aanleiding is om te veronderstellen dat de mensenrechten van [appellant] bij een uitlevering zullen worden geschonden.
- (4.10.) Bovendien heeft Zuid-Korea in het aanvullende uitleveringsverzoek van 17 juni 2019 een garantie gegeven [volgt een citaat: zie alinea 3.3. hierboven, hof]
- (4.11.) De vraag of sprake is van een politieke vervolging kan niet los gezien worden van de beoordeling van het rechtsstelsel van Zuid-Korea. De uitlevering wordt niet verzocht om politieke delicten dus moet worden nagegaan of de motieven achter de vervolging politiek zijn.
- (4.12.) Zuid-Korea wordt gezien als een land met een in overwegende mate onafhankelijk vechtstelsel. De onafhankelijkheid van een rechtsstelsel vermindert de kans dat de regering invloed zal (trachten te) hebben op de vervolging van de opgeëiste persoon. Dit wordt tevens bevestigd door de Rule of Law Index van 2020: zo scoort Zuid-Korea hoog op “no improper government influence".
- (4.13.) Er is contact opgenomen met de Riksadvocaten van Denemarken, die betrokken waren bij de uitlevering van [X] in 2017. [X] heeft meegewerkt aan de uitlevering en is met de verkorte procedure uitgeleverd. Zij heeft dus ook niet aangevoerd dat sprake is van een politieke vervolging.
- (4.16.) Gezien de conclusie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, de beoordeling van het rechtstelsel van Zuid-Korea door de U.S. State Department en NGO's en de ontvangen garanties, wordt het uitleveringsverzoek toegewezen. Op basis van de stukken is geen sprake van een dreigende schending van artikel 6 of 13 EVRM en niet is komen vast te staan dat het gaat om een politieke vervolging.
“will have the right to a fair trial, will have access to a counsel of his own choosing, will have the right to confer confidentially with his counsel while in detention, and will not be interrogated without his counsel being present unless Mr. [appellant] agrees to do so.”
4.Procedure bij de rechtbank
5.Vordering in hoger beroep
6.Beoordeling in hoger beroep
- i) de rechterlijke instanties in Zuid-Korea structurele gebreken vertonen, bestaande uit de zogeheten ‘wraakpolitiek’ (de wens van de zittende regering om leden van de vorige regering te vervolgen en te bestraffen), de politisering van het openbaar ministerie en de politisering van de rechterlijke macht;
- ii) deze gebreken zich ook voordoen bij het gerecht/de gerechten dat/die over de zaak van [appellant] zal/zullen beslissen (inclusief de Hoge Raad van Zuid-Korea), waarmee ook het recht op een
- iii) er concrete aanwijzingen zijn dat specifiek in de zaak van [appellant] een schending dreigt van zijn recht op een eerlijk proces, te weten a) de politieke druk om juist in de zaak van [appellant] een veroordelend vonnis te krijgen, dan wel om meer te weten te komen over de “verborgen schatten” van [D], b) de betrokkenheid van de voormalige advocaten van [appellant] bij zijn vervolging, c) de oneigenlijke vervolging van [appellant] (gefabriceerde feiten), d) de media-aandacht c.q. de (blinde) volkswoede en e) de gebrekkige toegang van [appellant] tot een advocaat.
de rechters in specifiek zíjn zaakzullen gaan doen. Aldus is onvoldoende aannemelijk geworden dat de rechters die over de zaak van [appellant] zullen oordelen eventuele schendingen van een eerlijk proces door het openbaar ministerie niet zullen corrigeren of compenseren, of dat een schending door een rechter niet door de rechter in hoger beroep of door de Hoge Raad zal worden gecorrigeerd of gecompenseerd. Het hof wil op zich wel aannemen dat de strafzaak van [appellant] (enige) politieke aspecten heeft en met belangstelling zal worden gevolgd door bepaalde politici en bepaalde media. Het is ook mogelijk dat er politieke ambtsdragers en/of aanklagers zijn die hopen dat [appellant] iets zal gaan verklaren over de vermoede verborgen tegoeden van [D]. Dit alles betekent echter nog niet dat daarmee is voldaan aan de hierboven genoemde stringente toets (zie alinea 6.1. sub (iii) en (iv)) en dat uitlevering dus verboden moet worden.
“ongetwijfeld een accuraat beeld geven van de rechtspraktijk bij het overgrote merendeel van de strafzaken, maar (…) niets (zeggen) over juist die zeer beperkte zaken die in de publieke opinie gevoelig liggen en die (voormalig) sympathisanten van de [A]-regering betreffen” [6] . Dat specifiek in zijn zaak een flagrante schending van artikel 6 EVRM dreigt, omdat hij wordt gezien als vertrouweling van [A] en [D], heeft [appellant] echter onvoldoende onderbouwd. Een afdoende onderbouwing kan in elk geval niet worden gevonden in het door hem ingebrachte deskundigenrapport. Het hof heeft net als de Staat geen reden om te twijfelen aan de deskundigheid van de opsteller van dat rapport [7] ten aanzien van Zuid-Korea, maar het rapport bevat onvoldoende concrete aanknopingspunten om te kunnen concluderen dat in de zaak van [appellant] aan de eerder genoemde strenge toets is voldaan. Zoals hierboven al is overwogen moet op grond van het vertrouwensbeginsel – versterkt door de gegeven garanties – immers als uitgangspunt worden genomen dat [appellant] in staat zal zijn om zijn argumenten voor het standpunt dat sprake is van schending van mensenrechten voor te leggen aan de Zuid-Koreaanse strafrechter en dat deze daarover zal oordelen met inachtneming van het bepaalde in artikel 6 EVRM en artikel 14 IVBPR. Daarbij geldt bovendien dat de vraag of inbreuk is gemaakt op het recht op een eerlijk proces in de regel eerst kan worden beantwoord na de uitspraak van de strafrechter in de verzoekende Staat, omdat pas dan kan worden vastgesteld of de mensenrechtenschending niet (meer) vatbaar was voor herstel of compensatie (zie alinea 6.1. sub (iii)).
flagrant denial of justicein de zaak van [appellant]. [appellant] heeft een aantal gevallen genoemd waarin individuele rechters zijn vervolgd of in controverses betrokken zijn geraakt, maar wat daar ook van zij, daaruit volgt nog niet dat de rechters die over [appellant] zullen oordelen hem geen eerlijk proces zullen geven. Algemene conclusies met betrekking tot de staat van de Zuid-Koreaanse rechterlijke macht kunnen uit de door [appellant] genoemde gevallen in ieder geval niet worden getrokken.
“will have the right to a fair trial, will have access to a counsel of his own choosing, will have the right to confer confidentially with his counsel while in detention, and will not be interrogated without his counsel being present unless Mr. [appellant] agrees to do so.”. Dat [appellant] af kan zien van zijn recht op aanwezigheid van een advocaat is niet ongewoon. Het hof volgt [appellant] dan ook niet in zijn stelling dat de zinsnede
“unless Mr. [appellant] agrees to do so” de mogelijkheid biedt om [appellant] onder druk te zetten om afstand te zoen van zijn recht en dat de garantie daarom geen waarde heeft. Dat [appellant] geen advocaat kan betalen is niet onderbouwd.
effective remedy. Het hoger beroep van [appellant] slaagt dus niet. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen, nog daargelaten dat daarvoor in kort geding geen plaats is. Het hof zal het vonnis bekrachtigen en [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep, inclusief de kosten van het incident en de nakosten en te vermeerderen met rente, een en ander zoals door de Staat gevorderd. De Staat stelt terecht dat [appellant] de kosten van het incident moet betalen. De Staat had hiervoor immers al kosten gemaakt voordat [appellant] het incident introk. Zoals door de Staat is gevorderd zal de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.