In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam, waarin een naheffingsaanslag parkeerbelasting van de gemeente Dordrecht werd opgelegd. De belanghebbende, die geparkeerd stond in een gebied waar alleen tegen betaling van parkeerbelasting of met een geldige parkeervergunning mocht worden geparkeerd, betwist de hoogte van de naheffingsaanslag. De naheffingsaanslag bedroeg € 66,80, bestaande uit € 1,50 aan parkeerbelasting en € 65,30 aan kosten. De Heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond, waarna belanghebbende in beroep ging. De Rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij het Gerechtshof Den Haag.
Het Hof oordeelt dat de naheffingsaanslag onterecht was opgelegd voor een periode van één uur, aangezien de lokale regelgeving een maximale parkeerduur van 40 minuten voorschrijft. De Heffingsambtenaar had de naheffingsaanslag moeten berekenen op basis van deze maximale parkeerduur, wat resulteert in een lagere naheffingsaanslag van € 66,30. Het Hof vernietigt de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak op bezwaar, en veroordeelt de Heffingsambtenaar tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de belanghebbende.