ECLI:NL:GHDHA:2024:1308

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
3 juli 2024
Publicatiedatum
23 juli 2024
Zaaknummer
BK-23/896
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over naheffingsaanslag parkeerbelasting gemeente Dordrecht na verstrijken maximale parkeerduur

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam, waarin een naheffingsaanslag parkeerbelasting van de gemeente Dordrecht werd opgelegd. De belanghebbende, die geparkeerd stond in een gebied waar alleen tegen betaling van parkeerbelasting of met een geldige parkeervergunning mocht worden geparkeerd, betwist de hoogte van de naheffingsaanslag. De naheffingsaanslag bedroeg € 66,80, bestaande uit € 1,50 aan parkeerbelasting en € 65,30 aan kosten. De Heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond, waarna belanghebbende in beroep ging. De Rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij het Gerechtshof Den Haag.

Het Hof oordeelt dat de naheffingsaanslag onterecht was opgelegd voor een periode van één uur, aangezien de lokale regelgeving een maximale parkeerduur van 40 minuten voorschrijft. De Heffingsambtenaar had de naheffingsaanslag moeten berekenen op basis van deze maximale parkeerduur, wat resulteert in een lagere naheffingsaanslag van € 66,30. Het Hof vernietigt de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak op bezwaar, en veroordeelt de Heffingsambtenaar tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de belanghebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-23/896

Uitspraak van 3 juli 2024

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: I.N.D.J. Rissema)
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Dordrecht, de Heffingsambtenaar,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam (de Rechtbank) van 23 augustus 2023, nummer ROT 22/3623.

Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting van de gemeente Dordrecht opgelegd ten bedrage van € 66,80, bestaande uit € 1,50 aan parkeerbelasting en € 65,30 aan kosten ter zake van de naheffingsaanslag.
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Heffingsambtenaar het bezwaar tegen de naheffingsaanslag ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake hiervan is een griffierecht geheven van € 50. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Ter zake hiervan is een griffierecht geheven van € 136. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft een nader stuk, met dagtekening 18 maart 2024, ingediend.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 10 april 2024. Partijen zijn verschenen. De onderhavige zaak is gezamenlijk behandeld met de zaken BK-23/897 en BK-23/1145. Hetgeen in de ene zaak is aangevoerd wordt geacht te zijn aangevoerd in de andere zaken, tenzij hetgeen is aangevoerd uitsluitend betrekking heeft op die ene zaak. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Lokale regelgeving

2.1.
Artikel 225 van de Gemeentewet geeft de bevoegdheid aan gemeenten om in het kader van parkeerregulering parkeerbelasting te heffen. Artikel 225, lid 8, Gemeentewet bepaalt dat het tarief van de parkeerbelasting afhankelijk kan worden gesteld van de parkeerduur, de parkeertijd, de ingenomen oppervlakte en de ligging van de terreinen of weggedeelten.
2.2.
Uit artikel 234, lid 3, Gemeentewet volgt dat een naheffingsaanslag wordt berekend over een parkeerduur van een uur, tenzij aannemelijk is dat het voertuig langer dan een uur zonder betaling geparkeerd heeft gestaan.
2.3.
De raad van de gemeente Dordrecht heeft in zijn openbare vergadering van 15 december 2020 de Verordening op de heffing en de invordering van parkeerbelastingen Dordrecht (de Verordening parkeerbelastingen Dordrecht) vastgesteld. De Verordening parkeerbelastingen Dordrecht is op 4 januari 2021 gepubliceerd in het Gemeenteblad 2021, nummer 3634 en in werking getreden op 1 januari 2021.
2.4.
De Verordening parkeerbelastingen Dordrecht luidt, voor zover in hoger beroep van belang:

“Artikel 1 Definities

1. Voor de toepassing van deze verordening en de hierop gebaseerde besluiten en (beleids)regels wordt verstaan onder:
(…)
parkeren: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een motorvoertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden;
(…)

Artikel 2 Belastbaar feit

Onder de naam “parkeerbelastingen” worden de volgende belastingen geheven:
1. een belasting ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij, dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door het college te bepalen plaats, tijdstip en wijze;
2. een belasting ter zake van een van gemeentewege verleende vergunning voor het parkeren van een voertuig op de in die vergunning aangewezen plaats en wijze.
(…)

Artikel 4 Maatstaf van heffing, belastingtarief en belastingtijdvak

De maatstaf van heffing, het belastingtarief en het belastingtijdvak zijn vermeld in de bij deze verordening behorende en daarvan deel uitmakende Tarieventabel (bijlage I) en Gebiedsaanduiding Tariefzones (bijlage II).
(…)
Artikel 8 Bevoegdheid tot aanwijzing parkeerplaatsen
De aanwijzing van de plaats waar, het tijdstip en de wijze waarop tegen betaling van de belasting bedoeld in artikel 2, eerste lid, mag worden geparkeerd, geschiedt in alle gevallen bij besluit van het college.
(…)

Bijlage 1 Tarieventabel

(…)
A.
Tarief van belasting als bedoeld in artikel 2, eerste lid
A1.
Het tarief voor parkeren op parkeerapparatuurplaatsen bedraagt per uur in:
Tariefzone 1A:
(…)
€3,00
(…)
A7.
Het tarief voor het parkeren op
parkeerapparatuurplaatsen met een maximale parkeerduur van telkens 40 minuten bedraagt per 40 minuten in tariefzones 1A, 1B, 2 en 3:
€1,00
(…)
De onder A1, A2, A3 en A5 vermelde tarieven per uur en het onder A6 vermelde tarief per 40 minuten worden naar rato berekend indien een gedeelte van een uur wordt geparkeerd.
(…)”
2.5.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dordrecht heeft bij besluit van 23 juni 2020 de terreinen, weggedeelten en tijdstippen voor betaald parkeren vastgesteld (Besluit aanwijzing plaatsen en tijdstippen parkeerbelasting Dordrecht; het Aanwijzingsbesluit). Het Aanwijzingsbesluit is op 10 juli 2020 gepubliceerd in het Gemeenteblad 2020, nummer 173426 en in werking getreden op 1 september 2020.
2.6.
In het Aanwijzingsbesluit is, voor zover in hoger beroep relevant, het volgende opgenomen:

“Artikel 2 Plaatsen en tijdstippen

(…)
4. Van maandag tot en met zaterdag van 09.00 uur tot 22.00 uur en op zondag van 12.00 uur tot 17.00 uur is parkeerkeerbelasting als bedoeld in artikel 2, eerste lid van de verordening parkeerbelastingen Dordrecht verschuldigd voor het parkeren van een voertuig binnen het gebied dat omsloten wordt door de [straat 1] , [straat 2] , [straat 3] en [straat 4] (Zie bijlage A, Mengvormparkeren en vergunninghoudersparkeren), met uitzondering van:
- de parkeerplaatsen in de genoemde grensstraten;
- de parkeerplaatsen als bedoeld in de leden 6 tot en met 11 van dit artikel
(…)
7. Van maandag tot en met zaterdag van 09.00 uur tot 18.00 uur is de parkeerbelasting als bedoeld in artikel 2, eerste lid van de Verordening parkeerbelastingen Dordrecht verschuldigd voor het parkeren van een voertuig op de parkeerplaatsen op de volgende weggedeelten:
- de parkeerplaatsen aan de westzijde van de [straat 2] , ter hoogte van de pandnummers [huisnummers] ;
(…)
9. Betaling van de op grond van het zesde en zevende lid verschuldigde parkeerbelasting als bedoeld in artikel 2, eerste lid van de Verordening parkeerbelastingen Dordrecht is gemaximeerd tot telkens 40 minuten.
(…)”

Feiten

3.1.
Op 9 november 2021 omstreeks 17:04 uur stond de auto van belanghebbende met kenteken [kenteken] (de auto) geparkeerd ongeveer ter hoogte van de [straat 2] [huisnummer] in [woonplaats] (de parkeerlocatie). De parkeerlocatie is door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dordrecht aangewezen als een plaats waar op die datum en dat tijdstip slechts mag worden geparkeerd door middel van een geldige parkeervergunning of tegen betaling van parkeerbelasting.
3.2.
Tijdens een controle op hiervoor genoemd tijdstip is door de parkeercontroleur geconstateerd dat de auto zonder geldige parkeervergunning stond geparkeerd zonder dat parkeerbelasting was voldaan. Naar aanleiding hiervan is de naheffingsaanslag opgelegd.
3.3.
Het proces-verbaal van de naheffingsaanslag bevat, onder meer, foto’s van de geplaatste bebording op de parkeerlocatie. De bebording vermeldt:
“ma t/m za 9-22 h
zo 12-17 h
alleen kortparkeren
ma t/m za 18-22 h [icoon telefoon,
Hof] [zone]
za 12-17 h
vergunninghouders
sector A toegestaan”
3.4.
Als bijlage bij het nader stuk van 18 maart 2024 heeft belanghebbende onder meer een niet-gedateerde schermafbeelding van een parkeerapplicatie gevoegd. De schermafbeelding vermeldt:
“[icoon parkeren,
Hof] [zone]
[woonplaats] – Zone [zone]
(…)
Tarieven
Ma-Za 09:00-18:00; Max parkeerduur: 40 minuten; € 1,80 per uur; U rekent in deze stad af per minuut.
(…)”
3.5.
Ter zitting heeft belanghebbende een foto van het scherm van het parkeerapparaat overgelegd. Het parkeerapparaat geeft op 9 april 2024 het volgende weer:

Betaald parkeren
Maandag t/m zaterdag 09:00 – 22:00 uur
Zondag 12:00 – 17:00 uur
Kortparkeertarief€ 1,20 per 40 minuten
(ma-za 09:00 – 18:00 uur)
buiten deze tijden
€ 3,80 per uur
Maximale parkeertijd40 minuten
(ma-za 09:00 – 18:00 uur)
(…)”

Oordeel van de Rechtbank

4. De Rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep van belang, geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Heffingsambtenaar als verweerder:
“3. Eiseres stelt dat het nageheven bedrag onjuist is. Eiseres stond geparkeerd op een deel van de [straat 2] waar kort parkeren geldt. Volgens de Verordening op de heffing en de invordering van parkeerbelastingen Dordrecht 2021 mag hier ten hoogste veertig minuten worden geparkeerd en het tarief voor veertig minuten is € 1,-. Volgens eiseres kon op grond van artikel 20 van de Algemene Wet Rijksbelastingen (AWR) voor ten hoogte veertig minuten worden nageheven in plaats van voor één uur.
3.1.
Verweerder voert aan dat op grond van artikel 234, derde lid, van de Gemeentewet de na te heffen parkeerbelasting wordt berekend over een parkeerduur van een uur, tenzij aannemelijk is dat een voertuig langer dan een uur zonder betaling heeft geparkeerd. Ter bevestiging hiervan verwijst verweerder naar het arrest van de Hoge Raad van 18 januari 2019 (ECLI:NL:HR:2019:56).
3.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Artikel 234, derde lid, van de Gemeentewet bepaalt dat een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting wordt berekend over een parkeerduur van een uur, tenzij aannemelijk is dat het voertuig langer dan een uur zonder betaling geparkeerd heeft gestaan. De tekst van deze bepaling duidt erop dat in een geval als het onderhavige forfaitair wordt nageheven op basis van een parkeerduur van een uur. Daarmee is erin voorzien dat de naheffing niet behoeft te worden beperkt tot de te weinig betaalde belasting zoals in artikel 20, eerste lid, van de AWR.
3.3.
Uit de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 234, derde lid, van de Gemeentewet is af te leiden dat de gemeentelijke wetgever de keuze is gelaten om te bepalen dat, uit een oogpunt van doelmatigheid, forfaitair op basis van een parkeerduur van een uur wordt nageheven, dan wel te bepalen dat wordt nageheven op basis van de werkelijke parkeerduur die is verstreken bij de constatering dat zonder betaling is geparkeerd.
3.4.
De keuze voor een forfaitaire wijze van naheffen op basis van een parkeerduur van een uur hoeft niet expliciet te geschieden. In de Verordening is een dergelijke expliciete keuze niet opgenomen. Voldoende is dat uit de Verordening en de daarvan deel uitmakende tarieventabel kenbaar is dat de naheffing op forfaitaire wijze plaatsvindt, berekend op basis van een parkeerduur van een uur (ECLI:NL:GHAMS:2023:1014). In de tarieventabel onder A1 is kenbaar gemaakt dat voor parkeren op parkeerapparatuurplaatsen wordt gerekend met tarieven van een uur. De beroepsgrond slaagt niet.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

5.1.
In hoger beroep is in geschil of de naheffingsaanslag parkeerbelasting naar het juiste bedrag is opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de Heffingsambtenaar bevestigend.
5.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot vermindering van de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 66,30. Voorts verzoekt belanghebbende om vergoeding van de proceskosten en de betaalde griffierechten en tot vergoeding van de wettelijke rente over deze bedragen, indien deze niet binnen vier weken na openbaarmaking van de uitspraak zijn betaald.
5.3.
De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

6.1.1.
Niet in geschil is dat de auto op het moment van de parkeercontrole stond geparkeerd in een gebied waar, op het moment van parkeren, alleen tegen betaling van parkeerbelasting of met een geldige parkeervergunning mocht worden geparkeerd. Ter zitting hebben partijen bevestigd dat de auto geparkeerd stond op een van de parkeerplaatsen aan de westzijde van de [straat 2] , ter hoogte van de pandnummers [huisnummers] (zie 2.6).
6.1.2.
Evenmin is in geschil dat belanghebbende de verschuldigde parkeerbelasting niet heeft voldaan, niet over een geactiveerde parkeervergunning beschikte en dus terecht een naheffingsaanslag is opgelegd.
6.2.
Belanghebbende stelt dat de Heffingsambtenaar ten onrechte forfaitair parkeerbelasting naar de duur van een uur (€ 1,50) heeft nageheven. Volgens belanghebbende volgt uit de Verordening parkeerbelastingen Dordrecht, de bebording en het parkeerapparaat ter plaatse dat op de parkeerlocatie een maximale parkeerduur geldt van 40 minuten, waarvoor een parkeertarief van € 1,00 in rekening wordt gebracht. Onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 11 maart 2022 (ECLI:NL:HR:2022:346, BNB 2022/78) stelt belanghebbende dat de Heffingsambtenaar de naheffingsaanslag daarom had moeten berekenen over een parkeerduur van 40 minuten en dus slechts € 1,00 aan parkeerbelasting had mogen naheffen.
6.3.
De Heffingsambtenaar betwist dat sprake is van een maximale parkeerduur, in die zin dat het geldende parkeerregime op de parkeerlocatie inhoudt dat er onbeperkt mag worden geparkeerd, maar dat ‘telkens’ voor maximaal 40 minuten aan de betalingsverplichting kan worden voldaan. Na afloop van die periode dient een belastingplichtige, indien die dan nog op de parkeerlocatie staat geparkeerd, weer opnieuw aan zijn of haar betalingsverplichting te voldoen. Volgens de Heffingsambtenaar volgt dit ook uit de op de parkeerlocatie aanwezige bebording en parkeerapparatuur. Het arrest van de Hoge Raad is daarom in de onderhavige zaak niet van toepassing. De naheffingsaanslag, berekend over de tijdsperiode van één uur (€ 1,50), is daarom tot het juiste bedrag opgelegd.
6.4.1.
Het Hof oordeelt als volgt. Niet in geschil is dat artikel 2, lid 7, Aanwijzingsbesluit op de parkeerlocatie van toepassing is (zie 2.6). Gelet op artikel 4 van de Verordening parkeerbelastingen Dordrecht (zie 2.4), onderdeel A7 van de Tarieventabel, artikel 2, lid 7 en lid 9, Aanwijzingsbesluit (zie 2.6), de ter plaatse aanwezige bebording (zie 3.3), waarop vermeld staat “alleen kortparkeren”, de parkeerapplicatie (zie 3.4), waarin staat “Max parkeerduur: 40 minuten” en het parkeerapparaat (zie 3.5), waarop staat “Maximale parkeertijd 40 minuten”, is het Hof van oordeel dat op de parkeerlocatie sprake is van een maximale parkeerduur van 40 minuten. De Heffingsambtenaar heeft de op de ter zitting overgelegde foto van het parkeerapparaat weergegeven informatie niet betwist en hij heeft evenmin betwist dat deze informatie de situatie op het tijdstip waarop belanghebbende stond geparkeerd weergeeft.
6.4.2.
Daarvan uitgaande bestond voor belanghebbende de verplichting om voor de eerste 40 minuten parkeren op de parkeerlocatie parkeerbelasting op aangifte te voldoen en was zij niet gehouden om ook voor de tijd daarna parkeerbelasting op aangifte te voldoen. Over de tijd na de maximale parkeerduur van 40 minuten kan niet worden nageheven, omdat artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen de mogelijkheid tot naheffing beperkt tot de belasting die op aangifte behoort te worden voldaan maar niet is betaald (vgl. HR 11 maart 2022, ECLI:NL:HR:2022:346, BNB 2022/78).
Slotsom
6.5.
Het hoger beroep is gegrond. Dit leidt tot de conclusie dat de naheffingsaanslag moet worden verminderd tot € 66,30.

Proceskosten en griffierecht

7.1.
Het Hof ziet aanleiding de Heffingsambtenaar te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten in bezwaar, beroep en hoger beroep. Het Hof stelt deze kosten conform artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 2.060 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand (bezwaar: 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting, bedrag per punt van € 310 en een wegingsfactor 0,5; beroep: 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, bedrag per punt € 875 en een wegingsfactor 0,5; hoger beroep: 1 punt voor het indienen van het hogerberoepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, bedrag per punt € 875 en een wegingsfactor 0,5).
7.2.
Voorts dient aan belanghebbende het voor de behandeling in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 186 te worden vergoed.

Beslissing

Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag tot € 66,30;
- veroordeelt de Heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 2.060;
- gelast de Heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van in totaal € 186 aan deze te vergoeden; en
- bepaalt dat de termijn voor de vergoeding van de wettelijke rente gaat lopen vanaf vier weken na de datum van deze uitspraak.
Deze uitspraak is vastgesteld door M.J.M. van der Weijden, Chr.Th.P.M. Zandhuis en W.H.A. Kannekens, in tegenwoordigheid van de griffier A.T.J. Schnitzeler. De beslissing is op 3 juli 2024 in het openbaar uitgesproken.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.