ECLI:NL:GHDHA:2024:1655

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
11 juli 2024
Publicatiedatum
20 september 2024
Zaaknummer
BK-23/400
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag Bpm en waardevermindering door schade van een Volvo XC90

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 11 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) die aan de belanghebbende was opgelegd. De belanghebbende had een naheffingsaanslag van € 13.740 ontvangen, die door de Inspecteur was verminderd tot € 13.276 na bezwaar. De Rechtbank had het beroep van de belanghebbende gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de naheffingsaanslag verder verminderd. De belanghebbende stelde dat de Inspecteur te weinig waardevermindering wegens schade had meegenomen in de berekening van de naheffingsaanslag, terwijl de Inspecteur in incidenteel hoger beroep de historische nieuwprijs van de auto betwistte. De belanghebbende had de auto, een Volvo XC90, geregistreerd voor de Amerikaanse markt, wat leidde tot discussie over de waardevermindering door schade en de invloed van USA-specificaties op de handelsinkoopwaarde. Het Hof oordeelde dat de Inspecteur de juiste waardevermindering had toegepast en dat de belanghebbende niet voldoende bewijs had geleverd voor een hogere schadevergoeding. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en veroordeelde de Inspecteur in de proceskosten van de belanghebbende tot een bedrag van € 656,25.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
enkelvoudige kamer
nummer BK-23/400

Uitspraak van 11 juli 2024

in het geding tussen:

[X] , te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: S.M. Bothof)
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende en het incidentele hoger beroep van de Inspecteur tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 29 maart 2023, nummer SGR 21/6205.

Procesverloop

1.1.
Belanghebbende is een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) opgelegd van € 13.740 (de naheffingsaanslag). Bij gelijktijdig gegeven beschikking is een bedrag van € 92 aan belastingrente berekend (de beschikking belastingrente).
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag verminderd tot € 13.276 en de belastingrente dienovereenkomstig verminderd.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake van het beroep is van belanghebbende een griffierecht geheven van € 181. De beslissing van de Rechtbank luidt, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:
”De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag tot een berekend overeenkomstig de gegevens in overweging 18 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt de Staat tot vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 500;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181 aan eiser te vergoeden.”
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en incidenteel hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft op dat incidentele hoger beroep gereageerd. Van belanghebbende is € 274 aan griffierecht geheven.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 30 mei 2024. De gemachtigde en belanghebbende hebben aan de zitting deelgenomen via MS Teams, waarbij sprake is van een rechtstreekse beeld- en geluidverbinding met het Hof. De Inspecteur is fysiek verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een procesverbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.
Belanghebbende heeft aangifte bpm gedaan ter zake van de registratie van een Volvo XC90 (de auto). De auto is geproduceerd voor de Amerikaanse markt en beschikt niet over een Europese typegoedkeuring. De volgens de aangifte verschuldigde bpm bedraagt € 1.318 en is op aangifte voldaan.
2.2.
In de aangifte is uitgegaan van een CO2-uitstoot van de auto van 311 gram per
kilometer en een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van € 34.930. Als
waardevermindering wegens schade is een bedrag van € 33.377 in aanmerking genomen.
Dit bedrag betreft 100% van een door een taxateur van [naam taxateur 1] opgestelde schadecalculatie. De handelsinkoopwaarde in beschadigde staat is derhalve vastgesteld op € 1.553.
2.3.
De naheffingsaanslag bedraagt € 13.740. Hierbij is uitgegaan van een CO2-uitstoot
van de auto van 311 gram per kilometer en een historische nieuwprijs van € 99.245. De
handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat is aan de hand van de XRAY koerslijst bepaald
op € 29.599. Er is per abuis geen rekening gehouden met een waardevermindering wegens schade aan de auto. De Inspecteur heeft een extra leeftijdskorting toegekend van € 5.634. De in rekening gebrachte belastingrente bedraagt € 92.
2.4.
Dienst Domeinen Roerende Zaken (DRZ) heeft de waardevermindering wegens
schade aan de auto berekend op € 2.609, ofwel 78% van de door DRZ gecalculeerde schade
van € 3.335. De handelsinkoopwaarde in beschadigde staat is derhalve vastgesteld op € 26.990.
2.5.
Op de dag na de hertaxatie door DRZ heeft belanghebbende de auto voor de tweede keer laten taxeren, dit maal door [naam taxateur 2] . In het tweede taxatierapport is de schade berekend op € 34.303, waarvan 100% in aftrek is gebracht op de handelsinkoopwaarde.
2.6.
Bij de bestreden uitspraak op bezwaar is de naheffingsaanslag verminderd tot
€ 13.276. Daarbij is rekening gehouden met de door DRZ berekende waardevermindering
wegens schade. De belastingrente is verminderd tot € 88.
2.7.
DRZ heeft tijdens de bezwaarfase het volgende aan de Inspecteur gemeld:
"De taxateur van DRZ heeft het volgende genoteerd omtrent de keuring: Voertuig
heeft volgens de aangever waterschade, het voertuig kon daarom ook niet van de
aanhanger worden gereden. Het voertuig schijnt door de waterschade ook niet uit
de "P" stand te kunnen, is volgens zeggen op de aanhanger gezet dmv een
heftruck. Het voertuig heeft wel 23 miles toename vanaf keuring RDW en bezoek
DRZ.
Het voertuig kon volgens de belanghebbende niet van de aanhanger en het was
niet veilig om op een niet aangekoppelde aanhanger het voertuig te betreden.
Vandaar dat sommige onderdelen/componenten niet te controleren waren doordat
het voertuig niet van de aanhangwagen af kon.
Wat betreft de reparatie logica voor de engine wiring t/m gaspedaal is het niet
logisch dat deze delen dusdanig defect/beschadigd waren dat zij vervangen
dienden te worden het voertuig had een toename in de tellerstand van 23 Miles
(ruim 37 kilometer).
Als de engine wiring, regelunit injectie en het gaspedaal dusdanig defect waren dat
zij vervangen dienden te worden was een kilometertellerstand toename van ruim
37 kilometer niet mogelijk (door deze feiten en bevindingen was het onlogisch dat
ze vervangen dienden te worden, vandaar dat het afgewezen is op basis van
reparatie logica).
De kilometertellestand is waargenomen op het dashboard/tellerunit door het
openen van het linker portier. Er was geen veilige manier om het voertuig te
betreden of te starten."

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft als volgt geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:

Beoordeling van het geschil
9. Artikel 110 VWEU luidt, voor zover hier van belang:
“De lidstaten heffen op producten van de overige lidstaten, al dan niet rechtstreeks, geen
hogere binnenlandse belastingen van welke aard ook dan die welke, al dan niet rechtstreeks,
op gelijksoortige nationale producten worden geheven.”
10. Verweerder stelt zich op het standpunt dat artikel 110 VWEU in dit geval niet van
toepassing is, omdat de auto niet afkomstig is uit een andere lidstaat van de EU.
11. Het ligt daarom op de weg van eiser om feiten en omstandigheden te stellen op
grond waarvan kan worden aangenomen dat de auto een product van een andere lidstaat is
als bedoeld in artikel 110 VWEU. Niet in geschil is dat de auto is geproduceerd voor de
Amerikaanse markt en rechtstreeks uit de Verenigde Staten afkomstig is. De enkele stelling
dat als de auto in Europa is gefabriceerd het een Europees product is en blijft, is
onvoldoende om te concluderen dat de auto geacht moet worden uit een andere lidstaat van
de EU afkomstig te zijn. Dat betekent dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft
gesteld dat geen sprake is van een situatie waarop artikel 110 VWEU van toepassing is.
12. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank zich uitsluitend uitlaten over de vraag of
verweerder terecht slechts een schadebedrag van € 2.609 in aanmerking heeft genomen bij
het vaststellen van de naheffingsaanslag en of hij daarbij is uitgegaan van de juiste
historische nieuwprijs van de auto.
13. De bewijslast dat de waardevermindering door schade, in de omvang als door eiser
gesteld, in mindering komt bij de waardebepaling van een auto, rust op eiser. [1] Eiser heeft
daarvoor verwezen naar het taxatierapport van [naam taxateur 1] . Daarmee heeft hij de gestelde
waardevermindering niet aannemelijk gemaakt. De in dat taxatierapport opgenomen schade
is slechts gedeeltelijk door DRZ aangetroffen of aangemerkt als normale gebruikssporen. De
door eiser gestelde gevolgen van waterschade zijn in het taxatierapport van [naam taxateur 1] niet
gespecificeerd, zodat verweerder hieraan voorbij heeft kunnen gaan.
14. Eiser heeft verder aangevoerd dat binnen de lease-branche beleid is ontwikkeld over
het onderscheid tussen normale gebruikssporen en echte schade en dat een of meer van de
volgens dat beleid geldende schade zich voordoet bij de auto. Verweerder noch DRZ is
echter gebonden aan beleid dat binnen de branche zou zijn ontwikkeld. In de verwijzing
naar dat beleid ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding voor de conclusie dat DRZ te
weinig schade in aanmerking heeft genomen. Verweerder heeft terecht niet meer dan € 2.609
in aanmerking genomen als waardevermindering wegens schade.
15. Ook de bewijslast met betrekking tot de door hem gestelde in aanmerking te nemen
waardevermindering wegens het schadeverleden van de auto rust op eiser. In het
onderhavige geval is niet aannemelijk gemaakt dat de aard van de schade na de uitgevoerde
herstelwerkzaamheden een extra afwaardering rechtvaardigt. De rechtbank weegt hierbij
mee dat zowel de taxateur van [naam taxateur 1] als de taxateur van DRZ geen extra aftrek in
aanmerking heeft genomen vanwege een schadeverleden.
16. Bij de berekening van de verschuldigde Bpm dient niet te worden uitgegaan van de
CO2-uitstoot (en dus de bruto Bpm) van referentieauto’s, maar van de CO2-uitstoot (en dus
de bruto Bpm) van de auto zelf. [2] Vaststaat dat de CO2-uitstoot van de auto volgens de
aangifte 311 gram per kilometer bedraagt en dat ook de RDW van die uitstoot is uitgegaan.
De daarbij behorende bruto Bpm bedraagt € 69.393. Dat betekent dat de historische
nieuwprijs van de auto € 149.770 bedraagt. Nu bij uitspraak op bezwaar is uitgegaan van
een historische nieuwprijs van € 99.245 is teveel Bpm nageheven.
17. De rechtbank wijst het beroep van verweerder op interne compensatie af. Alhoewel
in het taxatierapport van [naam taxateur 1] forse schade is opgenomen, valt daaruit niet af te leiden dat
sprake is van zodanig essentiële gebreken dat materieel sprake is van een auto waarmee
geen gebruik mag worden gemaakt van de openbare weg.
18. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep gegrond te worden verklaard.
De naheffingsaanslag moet worden verminderd met inachtneming van € 63.393 aan bruto
Bpm, een historische nieuwprijs van € 149.770, een huidige inkoopwaarde van € 26.990 en
een extra leeftijdskorting.
19. Eiser heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding
van de redelijke termijn. Behoudens in geval van bijzondere omstandigheden wordt een
periode van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase in dit verband als redelijk
beschouwd. Hiervan komt een halfjaar toe aan de bezwaarfase.
20. Het bezwaarschrift is door verweerder ontvangen op 19 maart 2021, de uitspraak op
bezwaar is van 24 augustus 2021 en deze uitspraak van de rechtbank is gedaan op 29 maart
2023. Derhalve is tussen het bezwaar en de rechtbankuitspraak een periode van ruim 2 jaar
verstreken. Aan eiser komt daarom een schadevergoeding toe van € 500 (€ 500 per
overschrijding van (een gedeelte van) een halfjaar). De overschrijding dient geheel te
worden toegerekend aan de beroepsfase.
Proceskosten
21. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten en
stelt deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een
derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op in totaal € 1.674 (1 punt voor het
indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting met een waarde
per punt van € 837 en een wegingsfactor 1). Voor de bezwaarfase is reeds een vergoeding
toegekend.
[1] ECLI:NL:HR:2020:63, r.o. 2.3.3. en ECLI:NL:HR:2020:318, r.o. 3.3.2.
Omschrijving geschil in hoger beroep en incidenteel hoger beroep en conclusies van partijen
4.1.
In geschil is (i) of de Inspecteur de juiste waardevermindering in verband met schade in aanmerking heeft genomen, en (ii) of de handelsinkoopwaarde verder dient te worden verminderd in verband met USA-specificaties. In het incidentele hoger beroep van de Inspecteur is de historische nieuwprijs in geschil.
4.2.
Belanghebbende concludeert tot partiële vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak op bezwaar.
  • Primair verzoekt belanghebbende de naheffingsaanslag te vernietigen.
  • Subsidiair verzoekt belanghebbende de inkoopwaarde vast te stellen op € 25.435 (XRAY minus € 1.555 USA-specificaties), de bruto bpm vast te stellen op € 69.393 (311 gr/km), de historische nieuwprijs vast te stellen op € 149.770, de verschuldigde bpm vast te stellen op € 9.262 en de naheffingsaanslag te verminderen tot € 7.944.
Voorts verzoekt belanghebbende de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten.
4.3.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak op bezwaar.

Beoordeling van het hoger beroep en het incidentele hoger beroep

Historische nieuwprijs
5.1.
Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 22 december 2023, ECLI:NL:HR:2023:1703, dient, conform het oordeel van de Rechtbank, de uit de koerslijst voortvloeiende catalogusprijs te worden vermeerderd met het bedrag aan bpm dat voor het te registreren motorrijtuig verschuldigd zou zijn geweest op het tijdstip waarop het voor het eerst in gebruik werd genomen. Het incidentele hoger beroep van de Inspecteur faalt in zoverre. Het Hof zal, gelet op de standpunten van de Inspecteur, bij de beoordeling van de waardevermindering het incidentele hoger beroep van de Inspecteur aanhouden voor het geval deze beoordeling aanleiding geeft tot verhoging van de naheffingsaanslag ten opzichte van de uitspraak van de Rechtbank.
Waardevermindering in verband met schade en USA-specificaties
5.2.1.
Belanghebbende stelt dat DRZ te weinig schade in aanmerking heeft genomen en verwijst daarbij naar het taxatierapport. DRZ is niet deskundig en maakt gebruik van personeel dat niet deskundig en niet bevoegd is, aldus belanghebbende. Zo zijn de engine wiring t/m gaspedaal, kabelboom compleet, de gordel stoel derde rij, schakelaar radiobediening en kachelventilator t/m verwarmingsblok achter niet meegenomen. Ook is een airbag kapot. Er zit schimmel in de bekleding en de gordels en de kabelboom moet compleet worden vervangen. Belanghebbende wijst op de inkoopfactuur voor de kabelboom met een totaalbedrag van $ 3,677.13. Belanghebbende betwist dat de auto al deels was hersteld. DRZ heeft geen zin gehad om de auto goed te onderzoeken, aldus belanghebbende. Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende verklaard dat de tweede taxatie is verricht omdat de auto het op de dag van de hertaxatie door DRZ ineens niet meer deed. De Inspecteur stelt dat de taxatierapporten van belanghebbende materiële gebreken hebben. De inkoopfactuur ontbreekt. Het lijkt erop dat de auto deels is hersteld voordat de taxatierapporten werden opgemaakt, namelijk in de Verenigde Staten. De taxatierapporten geven dus niet de werkelijke toestand van de auto weer. De taxaties zijn in 30 minuten verricht, waarbij circa 30 foto’s zijn genomen die de gestelde schade niet tonen. De Inspecteur verwijst voorts naar de verklaring van DRZ (zie 2.7). Het was niet mogelijk om de auto goed te onderzoeken, aldus de Inspecteur.
5.2.2.
Het Hof bespreekt om te beginnen het ter zitting ingenomen standpunt van belanghebbende dat DRZ niet deskundig zou zijn. Er is geen enkele aanleiding voor de, door belanghebbende ingenomen en overigens geenszins geconcretiseerde, conclusie dat sprake is van – naar het Hof begrijpt uit de verklaring van belanghebbende – ondeskundigheid, vooringenomenheid, schending van het zorgvuldigheidsbeginsel en misbruik van bevoegdheden. Bij aangiften bpm waarin gebruik wordt gemaakt van een individuele taxatie, kunnen de indieners worden uitgenodigd het voertuig op een van de locaties van DRZ (Soesterberg, Hoogeveen of Bleiswijk) te tonen. Op deze locaties kan een schouw onder optimale omstandigheden worden uitgevoerd, door middel van gekwalificeerd personeel van DRZ, goede verlichting en de beschikbaarheid van alle benodigde apparatuur en programmatuur. Niet gebleken is dat de Belastingdienst DRZ beïnvloedt of instrueert over de wijze van taxeren (vgl. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 26 juni 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:5796 en Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 8 juni 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:1818). Voorts staat het de Inspecteur vrij een deskundige naar zijn keuze in te schakelen.
5.2.3.
De Rechtbank heeft op goede gronden beslist dat niet meer schade in aanmerking hoeft te worden genomen dan de Inspecteur al heeft gedaan. De in het taxatierapport genoemde schade is niet aangetroffen door DRZ. Dat DRZ geen goed onderzoek zou hebben gedaan, verwerpt het Hof. Uit de verklaring van DRZ, die het Hof zakelijk en aannemelijk voorkomt, blijkt dat dit niet mogelijk was omdat de auto op een aanhanger stond en hier niet vanaf kon worden gehaald. Gelet op de oorzaak dient het achterwege blijven van een deel van het onderzoek voor risico van belanghebbende te komen. Met de Rechtbank is het Hof van oordeel dat belanghebbende niet geslaagd is in het leveren van het van hem te verlangen bewijs. De foto’s in de taxatierapporten tonen de geclaimde schadeposten niet, dan wel zijn niet te herleiden naar de auto. Ook ontbreken facturen voor de te vervangen onderdelen en werkorders voor de uit te voeren reparaties. In het rapport van DRZ staat dat de gordel op de derde rij dient te worden vervangen en dat het interieur dient te worden gereinigd. Of deze onderdelen daadwerkelijk dienden te worden vervangen of dat reinigen voldoende is, is aan de hand van de taxatierapporten niet vast te stellen. De aanwezigheid van de overige door belanghebbende gestelde schadeposten kon DRZ niet vaststellen. Dit komt, zoals eerder overwogen, voor risico van belanghebbende. De gemachtigde heeft ter zitting erkend dat een voertuig met een defecte kabelboom niet kan rijden. Een dergelijk gebrek moet eerst worden verholpen voordat voor een voertuig aangifte kan worden gedaan, omdat het uitgangspunt is dat een auto op de weg moet kunnen rijden voordat de bpm kan worden vastgesteld. De kosten op de factuur voor de kabelboom, wat verder zij van deze factuur, komen daarom niet in mindering op de handelsinkoopwaarde. Ook een kapotte airbag staat aan deelname aan het verkeer in de weg. Dat de auto op de dag van de hertaxatie door DRZ volgens belanghebbende niet kon rijden, kan evenmin in aanmerking worden genomen. Belanghebbende is pas ter zitting bij het Hof met deze verklaring gekomen. Het is opvallend dat tussen het schadebedrag in beide taxatierapporten een verschil zit van nog geen € 1.000 op een bedrag van gemiddeld € 34.000, terwijl de auto volgens belanghebbende tijdens de tweede taxatie in een veel slechtere toestand verkeerde. Uit de taxatierapporten blijkt niet waarom de auto niet kon rijden. Een voor de hand liggende verklaring is een defecte kabelboom, maar indien dit inderdaad de oorzaak is, dient deze voor het bepalen van de handelsinkoopwaarde buiten beschouwing te blijven, zoals eerder overwogen. Voorts zijn beide taxatierapporten slecht te controleren, omdat de foto’s donker zijn. De gestelde schade is niet te zien. Het enkel opsommen van onderdelen, prijzen en arbeid is onvoldoende. Tot slot merkt het Hof op dat het standpunt dat 100% van de schade in aanmerking dient te worden genomen, evenmin aannemelijk is gemaakt. Het gaat om een auto van bijna vier jaar oud met bijna 136.000 km op de teller. Een dergelijke auto behoeft niet naar nieuwstaat te worden teruggebracht, omdat daarmee ook normale gebruikssporen verdwijnen die de referentieauto’s ook hebben.
5.3.
Belanghebbende voert aan dat de auto USA-specificaties heeft, zoals het on call-systeem, GPS, radio en mijlenteller. Deze onderdelen werken in de EU niet en moeten worden vervangen. Het Hof overweegt hierover het volgende. Dat de auto USA-specificaties heeft, betekent op zich niet dat de handelsinkoopwaarde benedenwaarts moet worden bijgesteld. In het taxatierapport is weliswaar geconstateerd dat de auto voor de Amerikaanse markt is gebouwd, maar daaraan wordt geen zichtbare en concrete consequentie verbonden. De USA-specificaties kunnen een bepaalde groep kopers aantrekken, zoals bijvoorbeeld expats, en zijn deels smaakgevoelig. Dat een mijlenteller een onoverkomelijk beletsel is, acht het Hof overdreven. Zoveel standaard snelheidsbegrenzingen heeft Nederland niet. Het is voor de gemiddelde volwassene voldoende om de belangrijkste snelheidsbegrenzingen omgerekend in mijlen uit het hoofd te leren. Anders kan het aantal mijlen worden vermenigvuldigd met 1,6; zo ingewikkeld is dat niet. Over GPS en radio is op internet informatie te vinden die suggereert dat het mogelijk is om een Amerikaanse auto te laten functioneren zonder dure ingrepen, maar met bepaalde software. Indien er al aanpassingen nodig zijn, heeft belanghebbende niet voldoende aannemelijk gemaakt wat precies de omvang is en wat het effect op de handelsinkoopwaarde is. Tot slot is niet aannemelijk gemaakt welke toegevoegde waarde het on call-systeem heeft. Dit systeem maakt het mogelijk om gegevens vanuit de boardcomputer te sturen naar een telefoon, die in de VS via een ander netwerk dan in Europa communiceert. Dat de auto niet op de moderne on call-app, het nieuwe systeem, kan worden aangesloten, is niet aannemelijk gemaakt. Facturen ter onderbouwing van de stelling van belanghebbende ontbreken. Dat de genoemde onderdelen, het complete dashboard en het beeldscherm, moeten worden vervangen, is dus niet aannemelijk gemaakt.
5.4.
Belanghebbende had aan de hand van de inkoopfactuur, de facturen voor de vervangen onderdelen en de verkoopfactuur en gegevens van Europese Volvo’s aannemelijk kunnen maken dat en welke invloed van de afwijkende specificaties uitgaat. Met enkel een op geen enkel concreet gegeven gebaseerde verklaring heeft belanghebbende onvoldoende ingebracht tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur. Belanghebbende is er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat de handelsinkoopwaarde verder dient te worden verminderd. Evenmin is aannemelijk geworden dat er aanleiding is om de handelsinkoopwaarde te verhogen. Beide hoger beroepen falen.
Conclusie naheffingsaanslag
5.5.
Het Hof ziet geen aanleiding om de naheffingsaanslag verder te verminderen.
Beschikking belastingrente
5.6.
Belanghebbende heeft tegen de beschikking belastingrente geen afzonderlijke grieven aangevoerd. Dat de belastingrente in strijd met de regelgeving zou zijn berekend, is gesteld noch gebleken.
Slotsom
5.7.
Het hoger beroep is ongegrond. Het incidentele hoger beroep van de Inspecteur is eveneens ongegrond.

Proceskosten

6.1.
Belanghebbende heeft geen gronden ingediend tegen de beslissing van de Rechtbank over de proceskosten. Het Hof laat deze beslissing in stand.
6.2.
Op grond van artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage worden de kosten wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor hoger beroep berekend op € 2.625 (1 punt voor de reactie op de zienswijze op het incidentele hoger beroep, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 875, wegingsfactor 1,5 wegens samenhang). Het Hof beschouwt deze en de tijdens dezelfde zitting behandelde zaken BK-SGR 23/399, BK-SGR 23/401 en BK-SGR 23/412 als samenhangende zaken, aangezien het incidentele hoger beroep van de Inspecteur over hetzelfde onderwerp gaat, namelijk de historische nieuwprijs. Gelet op de gewisselde stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, zou toekenning van de volle proceskostenvergoeding per zaak geen recht doen aan de zwaarte van de individuele zaak. Het Hof kent in iedere zaak daarom een proceskostenvergoeding toe van € 656,25.

Beslissing

Het Gerechtshof:
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 656,25.
Deze uitspraak is vastgesteld door A. van Dongen, in tegenwoordigheid van de griffier T.S.K.L. Tjon. De beslissing is op 11 juli 2024 in het openbaar uitgesproken.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.