In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 24 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking aanmaningskosten. De belanghebbende had een aanslag in de waterschapsbelastingen voor het belastingjaar 2021 ontvangen, maar had deze niet tijdig betaald. Na het uitblijven van betaling ontving hij een aanmaning met aanmaningskosten, die hij ook niet betaalde. De Invorderingsambtenaar heeft vervolgens een dwangbevel betekend, waarvoor ook kosten in rekening zijn gebracht. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze kosten, maar dit bezwaar werd door de Invorderingsambtenaar niet-ontvankelijk verklaard. De Rechtbank heeft het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep ging. Het Hof oordeelde dat de aanslag op de juiste wijze was bekendgemaakt via de digitale berichtenbox MijnOverheid en dat de aanmaningskosten en betekeningskosten terecht in rekening waren gebracht. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en wees verzoeken om schadevergoeding af, omdat er geen onrechtmatige daad was vastgesteld. De uitspraak benadrukt de verplichtingen van belastingplichtigen om tijdig te reageren op aanslagen en de gevolgen van het niet betalen van belastingen.