2.5.De Heffingsambtenaar heeft bij het verweerschrift in eerste aanleg een taxatierapportage van het object gevoegd met daarin de marktcijfers van de objecten: [adres 2] , [adres 3] , [adres 4] en [adres 4] .
3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Heffingsambtenaar als verweerder:
“5. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van een onroerende zaak bepaald op de waarde die daaraan dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding".[1]
6. De rechtbank merkt eerst op dat verweerder ervoor heeft gekozen om de waarde van de onroerende zaak in de beroepsfase anders te onderbouwen dan in de bezwaarfase. Het staat verweerder vrij om in beroep voor een andere onderbouwing te kiezen. De rechtbank gaat daarom, wat hier verder ook van zij, voorbij aan de stellingen van eiseres over (het vasthouden aan) de in bezwaar gehanteerde huurwaarde en kapitalisatiefactor.
7. Verweerder dient aannemelijk te maken dat hij de waarde van de onroerende zaak niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Met de taxatierapportage en wat hij overigens heeft aangevoerd, is hij hierin geslaagd. Verweerder heeft in beroep een huurwaarde van € 82 per m² en een kapitalisatiefactor van 10,6 gehanteerd. Ter onderbouwing dat een huurwaarde van € 82 niet te hoog is, heeft verweerder in de matrix huurtransacties opgenomen van vier kantoorpanden die in dezelfde straat liggen als de onroerende zaak. De rechtbank acht deze objecten voldoende vergelijkbaar met de onroerende zaak. De huurwaarden per m² van deze vier objecten liggen allemaal hoger (€ 90 - € 163) dan de huurwaarde per m² van de onroerende zaak, ondanks dat drie van de vier objecten een stuk groter zijn dan de onderhavige onroerende zaak. Verweerder heeft de kapitalisatiefactor berekend aan de hand van het rekenmodel van de VNG. In de taxatierapportage zit een afschrift van de zogeheten bottom-up berekening waaruit een kapitalisatiefactor van 10,6 volgt. Verweerder heeft hiermee in voldoende mate onderbouwd dat de gehanteerde kapitalisatiefactor niet te hoog is.
8. Hetgeen eiseres heeft aangevoerd, doet hier niet aan af. Ter zitting heeft eiseres gesteld dat de huurwaarde van de onroerende zaak onvoldoende onderbouwd is omdat niet inzichtelijk is hoe de huurprijs van het vergelijkingsobject [adres 4] tot stand is gekomen en dat evenmin duidelijk is hoe verweerder met het grote verschil in oppervlak tussen [adres 4] en de onroerende zaak, rekening heeft gehouden. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Verweerder heeft terecht gesteld dat de huurwaarde van de onroerende zaak in ieder geval niet te hoog is, gelet op de afnemende meeropbrengst en het gegeven dat [adres 4] veel groter is. Immers, rekening houdend met de afnemende meeropbrengst zou de huurwaarde per m² van de onroerende zaak juist hoger moeten liggen dan de huurwaarden per m² van de grotere vergelijkingsobjecten zoals [adres 4] . De rechtbank merkt ten overvloede op dat zij niet begrijpt waarom eiseres deze stelling pas voor het eerst ter zitting naar voren heeft gebracht nu het verweerschrift met de taxatierapportage en de (nieuwe) onderbouwing in de beroepsfase al op 31 maart 2022 aan haar is toegestuurd.
Eiseres heeft ter zitting verder nog gesteld dat verweerder in strijd met artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd, waaronder de indexatie van de verkoopprijs van de vergelijkingsobjecten naar de waardepeildatum en andere nadere gegevens van de vergelijkingsobjecten. Deze stelling acht de rechtbank tardief nu eiseres dit eerst ter zitting naar voren heeft gebracht. De rechtbank gaat daarom aan deze stelling voorbij.
9. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond verklaard.
[1] Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 44.”
Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen