ECLI:NL:GHDHA:2024:2240
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over de WOZ-waarde van een woning en schending van toezendverplichting
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 16 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de WOZ-waarde van een woning, vastgesteld door de Heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland. De belanghebbende, eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van € 1.147.000 voor het kalenderjaar 2022. De Heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond, waarna de belanghebbende beroep aantekende bij de Rechtbank Den Haag. De Rechtbank oordeelde dat de waarde niet te hoog was vastgesteld en dat de Heffingsambtenaar in de proceskosten moest worden veroordeeld. De belanghebbende ging in hoger beroep, waarbij hij stelde dat de Rechtbank ten onrechte de schending van de toezendverplichting had gepasseerd en dat de proceskostenvergoeding te laag was vastgesteld.
Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en oordeelde dat de schending van de toezendverplichting, hoewel aanwezig, niet had geleid tot benadeling van de belanghebbende. De rechtbank had terecht de proceskostenvergoeding vastgesteld op basis van de eenvoud van de zaak, met een wegingsfactor van 0,25. Het Hof concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de eerdere uitspraak, waarbij de Heffingsambtenaar niet in de proceskosten werd veroordeeld.