Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Uitspraak van 23 oktober 2024
[X] te [Z] , belanghebbende,
Procesverloop
Feiten
Oordeel van de Rechtbank
Indexering
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam, waarin de rechtbank het beroep gegrond verklaarde wegens schending van artikel 40 van de Wet WOZ. De Heffingsambtenaar had de waarde van een onroerende zaak vastgesteld op € 260.000 voor het kalenderjaar 2021. Belanghebbende, vertegenwoordigd door gemachtigde G. Gieben, had bezwaar gemaakt tegen deze beschikking en de daaropvolgende aanslag. De Rechtbank oordeelde dat de Heffingsambtenaar onvoldoende inzicht had gegeven in de gehanteerde indexeringspercentages, wat leidde tot de gegrondverklaring van het beroep. De rechtbank kende ook een vergoeding van immateriële schade toe aan belanghebbende wegens overschrijding van de redelijke termijn. In hoger beroep heeft het Gerechtshof Den Haag de uitspraak van de Rechtbank bevestigd, maar de Heffingsambtenaar heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de toekenning van immateriële schade. Het Hof oordeelde dat de overschrijding van de redelijke termijn niet irrelevant was, ook al had belanghebbende de vordering voor immateriële schade aan zijn gemachtigde overgedragen. Het Hof bevestigde de proceskostenvergoeding van de Rechtbank, maar oordeelde dat de vermindering van de proceskostenvergoeding terecht was, gezien de omstandigheden van de zaak. De uitspraak van de Rechtbank werd bevestigd, en de Heffingsambtenaar werd veroordeeld in de kosten van het incidentele hoger beroep.