ECLI:NL:GHDHA:2024:2365
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake de waarde van een woning en de toepassing van artikel 40, lid 2, Wet WOZ
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 23 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de waarde van een woning en de toepassing van artikel 40, lid 2, van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De belanghebbende, eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van € 850.000, welke door de Heffingsambtenaar was vastgesteld. Na bezwaar werd de waarde verlaagd tot € 825.000 en werd een vergoeding voor de kosten van bezwaar van € 538 toegekend. De belanghebbende ging in beroep bij de Rechtbank Den Haag, die het beroep ongegrond verklaarde. De belanghebbende stelde dat de Rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de waarde van de woning niet meer in geschil was en dat hij geen procesbelang had. Het Hof oordeelde dat de belanghebbende geen belang had bij het hoger beroep, omdat de waarde van de woning niet langer in geschil was. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van procesbelang in belastingzaken en de toepassing van de Wet WOZ.