2.15.In de beroepsfase heeft belanghebbende ter specificatie van de investeringen voor de onderhavige jaren onderliggende stukken zoals onder meer facturen, “urenlogs”, overzichten van “Transaction History” overgelegd, en daarnaast onder meer overzichten van de gewerkte uren voor zijn onderneming en in loondienst, een document “Tijdlijn – ontwikkeling van mijn onderneming en de bijzondere incidentele omstandigheden” en een overzicht “Verliezen en kosten over de jaren heen” verstrekt.
3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:
14. Op grond van artikel 16, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan de inspecteur te weinig geheven belasting navorderen indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld. Een feit kan geen grond voor navordering opleveren als dit feit de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, tenzij de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is. Op verweerder rust de last aannemelijk te maken dat aan de vereisten van dit artikel is voldaan.
15. Een nieuw feit is een feit dat de inspecteur ten tijde van het opleggen van de (primitieve) aanslag niet bekend is of redelijkerwijs bekend hoefde te zijn. Bij het opleggen van de aanslag mag de inspecteur uitgaan van de juistheid van de gegevens die een belastingplichtige bij zijn aangifte heeft verstrekt. Tot een nader onderzoek is hij in beginsel niet gehouden. Wel is hij tot een nader onderzoek gehouden indien hij, na met een normale zorgvuldigheid kennis te hebben genomen van de inhoud van de aangifte, aan de juistheid van enig daarin opgenomen gegeven in redelijkheid behoort te twijfelen.[1]
16. Gesteld noch gebleken is dat de aangiften voor 2018 en 2019 gegevens bevatten waarvan de juistheid, na daarvan met normale zorgvuldigheid kennis te hebben genomen, in redelijkheid moest worden betwijfeld. De aangiften zijn niet zodanig ongebruikelijk dat onmiddellijk duidelijk moest zijn dat deze niet zonder onderzoek naar de juistheid ervan konden worden gevolgd. Nu de aangiften verder geen aanleiding gaven tot vragen, was er voor verweerder geen beletsel die aangiften zonder verder onderzoek te volgen.
17. Eerst na het boekenonderzoek is verweerder duidelijk geworden dat, mede gelet op de negatieve resultaten in de jaren vanaf 2011, voor de jaren vanaf 2018 objectief bezien geen voordeel viel te verwachten uit de werkzaamheden met betrekking tot de websites en apps. Er is daarom sprake van een nieuw feit voor de jaren 2018 en 2019. Of verweerder het negatieve resultaat ook terecht heeft gecorrigeerd, zal hierna worden beoordeeld.
18. Van een bron van inkomen is sprake als wordt deelgenomen aan het economisch verkeer met het doel om voordeel te behalen en het behalen van voordeel in redelijkheid ook kan worden verwacht. De vraag of in enig jaar sprake is van een objectieve voordeelsverwachting moet in beginsel worden beantwoord op basis van feiten en omstandigheden van dat jaar. Feiten en omstandigheden van andere jaren kunnen echter licht werpen op het antwoord op de vraag of in het betreffende jaar sprake is van een objectieve voordeelsverwachting en mogen daarom mede in aanmerking worden genomen.
19. Zoals hiervoor is weergegeven, is van 2011 tot en met 2021 sprake geweest van negatieve resultaten. Dan brengt een redelijke verdeling van de bewijslast mee dat eiser feiten en omstandigheden aannemelijk moet maken die de conclusie rechtvaardigen dat desalniettemin in de onderhavige jaren sprake was van een objectieve voordeelsverwachting. Eiser heeft in dit kader enkel gesteld dat hij tot op heden verlies heeft gemaakt door investeringen en externe omstandigheden. Daaruit volgt niet dat desondanks in de onderhavige jaren wel objectief voordeel viel te verwachten.
20. Nu sprake is van een jarenlang negatief resultaat en eiser geen feiten en omstandigheden heeft gesteld die de conclusie kunnen rechtvaardigen dat niettemin in de jaren 2018 tot en met 2021 objectief bezien sprake was van een redelijkerwijs te verwachten voordeel, is de rechtbank van oordeel dat de werkzaamheden van eiser op het gebied van websites en apps in de onderhavige jaren (2018 tot en met 2021) geen bron van inkomen vormen. De met de werkzaamheden behaalde negatieve resultaten kunnen daarom niet in aanmerking worden genomen. Verweerder heeft de aangegeven negatieve resultaten dan ook terecht gecorrigeerd.
21. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen van eiser tegen de (navorderings)aanslagen IB/PVV 2018 tot en met 2021 ongegrond verklaard.
26. Volgens eiser heeft verweerder onzorgvuldig gehandeld door bij de uitspraak op bezwaar geen rekening te houden met zijn brieven van 19 juli 2023 en 14 augustus 2023. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Tot de stukken van het geding behoort onder meer een brief van eiser met dagtekening 19 juli 2023, door verweerder ontvangen op 18 juli 2023. In de uitspraak op bezwaar schrijft verweerder dat hij een inhoudelijke reactie van eiser heeft ontvangen op 18 juli 2023. De rechtbank acht dan ook aannemelijk dat verweerder bij het doen van uitspraak op bezwaar met deze reactie van eiser rekening heeft gehouden. Dit geldt temeer nu verweerder ook al in zijn voornemen om het bezwaar af te wijzen van 28 juli 2023 ingaat op de punten die eiser naar voren brengt in zijn brief van 18 juli 2023. Met betrekking tot de brief van 14 augustus 2023 heeft verweerder ter zitting onweersproken gesteld dat hij deze niet heeft ontvangen. De rechtbank acht de kans groot dat verweerder ten tijde van die brief feitelijk reeds uitspraak op bezwaar had gedaan en dat de brief van 14 augustus 2023 en de uitspraak op bezwaar elkaar hebben gekruist. In ieder geval is niet aannemelijk geworden dat verweerder bewust geen rekening heeft gehouden met brieven van eiser. Van onzorgvuldig handelen door verweerder is dan ook geen sprake.
27. Gelet op wat hiervoor is overwogen, zijn de beroepen ongegrond verklaard.
28. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen