ECLI:NL:GHDHA:2025:1806
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WOZ-waarden van onroerende zaken en griffierechten
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 10 september 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de WOZ-waarden van drie onroerende zaken, gelegen in Den Haag. De belanghebbende, een B.V., had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarden van € 4.000.000, € 760.000 en € 7.850.000 voor respectievelijk drie winkelpanden, en had deze bezwaren ongegrond verklaard. De Rechtbank had de beroepen van de belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de Heffingsambtenaar eveneens ongegrond verklaard. In hoger beroep stelde de belanghebbende dat de Heffingsambtenaar de toezendplicht had geschonden door onvoldoende onderbouwing van de huurwaardes en kapitalisatiefactor te verstrekken. Het Hof oordeelde dat de Heffingsambtenaar voldoende informatie had verstrekt en dat er geen sprake was van schending van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ. Tevens werd het verzoek van de belanghebbende om de griffierechten te herzien afgewezen, omdat de Rechtbank terecht had geoordeeld dat de beschikkingen geen samenhangende besluiten waren. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.