ECLI:NL:GHDHA:2025:1807
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens ontbreken recente machtiging
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 10 september 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep van een belastingzaak. De belanghebbende, vertegenwoordigd door [Y], had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag. De Heffingsambtenaar had de waarde van een onroerende zaak vastgesteld op € 563.000, maar na bezwaar was deze waarde verlaagd naar € 524.000. De Rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond.
Bij het indienen van het hoger beroep heeft het Hof geconstateerd dat er gerede twijfel bestond over de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [Y]. Het Hof heeft [Y] verzocht om een recente machtiging en een geldig identiteitsbewijs van de belanghebbende te overleggen, maar [Y] heeft hieraan geen gevolg gegeven. Het Hof heeft vastgesteld dat de eerder overgelegde machtiging niet meer voldeed aan de eisen, gezien het tijdsverloop en de omstandigheden van de zaak.
Uiteindelijk heeft het Hof geoordeeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is, omdat [Y] niet deugdelijk gemachtigd was om namens de belanghebbende op te treden. De beslissing van het Hof is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.