ECLI:NL:GHDHA:2025:1833

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
24 juli 2025
Publicatiedatum
12 september 2025
Zaaknummer
BK-24/925 en BK-24/926
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van de Rechtbank inzake belastingaanslagen en WOZ-beschikking

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 24 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de niet-ontvankelijk verklaring van de Rechtbank Den Haag. De belanghebbende, aangeduid als [X] B.V., had beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar van de Heffingsambtenaar van de gemeente Alphen aan den Rijn. De Rechtbank had de beroepen niet-ontvankelijk verklaard omdat de gemachtigde, D.A.N. Bartels, verzuimd had een machtiging en een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel van de belanghebbende mee te sturen. Ondanks herhaalde verzoeken van de Rechtbank om deze verzuimen te herstellen, heeft Bartels geen correct uittreksel overgelegd. Het Hof oordeelde dat de Rechtbank terecht tot de conclusie was gekomen dat de beroepen niet-ontvankelijk waren, omdat zonder het juiste uittreksel niet kon worden vastgesteld of Bartels bevoegd was om namens de belanghebbende beroep in te stellen. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenvergoeding toegekend, aangezien er geen aanleiding voor was.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-24/925 en BK-24/926

Uitspraak van 24 juli 2025

in het geding tussen:

[X] B.V. gevestigd te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: D.A.N. Bartels)
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Alphen aan den Rijn, de Heffingsambtenaar,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 7 oktober 2024, nummers SGR 23/4791 en SGR 23/4795.

Procesverloop

1.1.1.
De Heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde op 1 januari 2022 (de waardepeildatum) van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] te [woonplaats] (het object), voor het kalenderjaar 2023 vastgesteld op € 850.000 (de beschikking). Met de beschikking zijn op hetzelfde aanslagbiljet bekendgemaakt en verenigd de aan belanghebbende voor het jaar 2023 opgelegde aanslagen in de van gebruikers geheven onroerendezaakbelastingen en de rioolheffing van de gemeente Alphen aan den Rijn (de aanslagen).
1.1.2.
De Heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende voor het jaar 2023 een aanslag Bedrijveninvesteringszone-bijdrage (BIZ-bijdrage) opgelegd van € 1.000 (de aanslag BIZ-bijdrage).
1.2.
Belanghebbende heeft bij afzonderlijke geschriften bezwaar gemaakt tegen de beschikking, de aanslagen en de aanslag BIZ-bijdrage. Bij uitspraken op bezwaar heeft de Heffingsambtenaar de beschikking, de aanslagen en de aanslag BIZ-bijdrage gehandhaafd.
1.3.
D.A.N. Bartels (Bartels) heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Ter zake hiervan is een griffierecht geheven van € 365. De Rechtbank heeft de beroepen niet-ontvankelijk verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Ter zake hiervan is een griffierecht geheven van € 559. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft op 13 mei 2025, 28 mei 2025, 3 juni 2025, 4 juni 2025 en 11 juni 2025 nadere stukken ingediend.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van 17 juni 2025. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
1.6.
Na sluiting van het onderzoek heeft het Hof op 19 juni 2025 en 2 juli 2025 brieven van belanghebbende ontvangen met het verzoek tot heropening van het onderzoek. Hetgeen belanghebbende aanvoert, geeft het Hof echter geen aanleiding om tot heropening van het onderzoek over te gaan. De brieven zullen daarom niet tot de gedingstukken worden gerekend en buiten beschouwing worden gelaten.

Feiten

2.1.
Bartels heeft namens belanghebbende beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar van de Heffingsambtenaar van 16 juni 2023. Bartels heeft bij het indienen van de beroepen verzuimd een machtiging en een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel van belanghebbende mee te sturen.
2.2.
De Rechtbank heeft bij brief van 24 juli 2023 Bartels gevraagd deze verzuimen te herstellen. De brief luidt – voorzover van belang – als volgt:
“(…)
Uw beroepschrift voldoet niet aan de voorwaarden die aan een beroepschrift worden gesteld. Hieronder is aangekruist aan welke voorwaarden alsnog moet worden voldaan.
U moet:
(…)
X een schriftelijke machtiging toesturen waaruit blijkt op welke za(a)k(en) deze betrekking heeft en waaruit blijkt dat deze machtiging zich uitstrekt tot het verrichten van proceshandelingen en het aanwenden van rechtsmiddelen.
X een uittreksel uit het handelsregister (eventueel meerdere uittreksels van bovenliggende
rechtspersonen) toesturen waaruit blijkt wie als (uiteindelijk) bevoegd bestuurder gerechtigd is beroep in te stellen (niet ouder dan één jaar).
(…)
Ik verzoek u zo spoedig mogelijk en uiterlijk
binnen vier wekenna de datum van verzending van deze brief de hierboven aangekruiste informatie aan mij toe te sturen.
(…)
Voldoet u niet aan dit verzoek (…) dan kan de rechtbank uw beroep niet-ontvankelijk verklaren. Dat wil zeggen dat uw beroep niet inhoudelijk wordt beoordeeld en dat de procedure wordt beëindigd.
(…)”
2.3.
Bartels heeft bij brief van 3 augustus 2023, ingekomen bij de Rechtbank op 14 augustus 2023, een machtiging met datum 1 juni 2023 overgelegd, ondertekend door [A] , en een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel van [B B.V.] , maar geen uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel van belanghebbende.
2.4.
Omdat het door Bartels ingebrachte uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel niet op belanghebbende zag maar op een andere vennootschap, heeft de Rechtbank bij bericht van 5 september 2024 Bartels gevraagd dit verzuim te herstellen. Het bericht luidt – voor zover van belang – als volgt:
“Ik verzoek u om in bovengenoemde zaken een uittreksel uit het handelsregister (eventueel meerdere uittreksels van bovenliggende rechtspersonen) toe te sturen waaruit blijkt wie namens [belanghebbende] als (uiteindelijk) bevoegd bestuurder gerechtigd is beroep in te stellen (niet ouder dan één jaar). Het uittreksel uit het handelsregister dient
uiterlijk op
23 september 2024in het bezit te zijn van de rechtbank. U kunt het uittreksel op de zitting van 23 september 2024 aan de rechtbank overleggen.”
2.5.
Bartels heeft op 19 september 2024 een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel van [C B.V.] ingezonden. Bartels heeft op de zitting van de Rechtbank geen uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel van [belanghebbende] (belanghebbende) overgelegd.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Heffingsambtenaar als verweerder:
“Ontvankelijkheid beroepen
2. Iemand die namens een ander beroep instelt, moet op verzoek van de rechtbank een machtiging overleggen om aan te tonen dat hij namens die ander beroep mag instellen. Dit staat in artikel 8:24, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Als iemand beroep instelt namens een rechtspersoon, dan moet hij ook een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel overleggen, zodat de rechtbank kan vaststellen of een bestuurder bevoegd is om iemand namens de rechtspersoon te machtigen. Als dat niet gebeurt, kan de rechtbank het beroep op grond van artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk verklaren.
3. Bartels heeft namens eiseres beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar van verweerder van 16 juni 2023. Bartels heeft bij het indienen van de beroepen verzuimd een machtiging en een uittreksel van de Kamer van Koophandel mee te sturen. De griffier heeft bij aangetekend verzonden brief van 24 juli 2023 Bartels gevraagd om deze verzuimen binnen vier weken te herstellen. Daarbij is Bartels erop gewezen dat indien hij niet of niet tijdig de verzuimen herstelt de beroepen niet-ontvankelijk kunnen worden verklaard.
4. Bartels heeft bij brief van 3 augustus 2023 een machtiging met datum 1 juni 2023 overgelegd ondertekend door [A] en een uittreksel van de Kamer van Koophandel van [B B.V.] , maar geen uittreksel van de Kamer van Koophandel van [belanghebbende] .
5. Omdat het door Bartels ingebrachte uittreksel van de Kamer van Koophandel niet op eiseres zag maar op een andere belanghebbende, heeft de rechtbank bij brief van 5 september 2024 Bartels in de gelegenheid gesteld om uiterlijk op de zitting nog een juist uittreksel uit de Kamer van Koophandel te overleggen. Bartels heeft op 19 september 2024 een uittreksel uit de Kamer van Koophandel van [C B.V.] overgelegd. Bartels heeft op de zitting geen uittreksel van de Kamer van Koophandel van [belanghebbende] overgelegd.
6. De rechtbank is van oordeel dat in beginsel ook sprake is van een verzuim als namens een rechtspersoon beroep wordt ingesteld en het gevraagde uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel ontbreekt. Zonder dit uittreksel is immers het bewijs dat het beroepschrift door of namens de indiener is opgesteld niet geleverd. Dat geldt hier eens temeer omdat in de overgelegde machtiging niet staat vermeld dat deze namens [belanghebbende] is verstrekt en in welke verhouding ondertekenaar [A] staat tot [belanghebbende] , zodat zonder een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel onmogelijk is vast te stellen of Bartels gerechtigd was namens [belanghebbende] beroep in te stellen.[1]
7. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zijn de beroepen daarom niet-ontvankelijk verklaard. Aan een inhoudelijke beoordeling van de beroepen komt de rechtbank dan ook niet toe.
8. Omdat de beroepen niet-ontvankelijk zijn en er nog geen anderhalf jaar is verstreken na het instellen van de beroepen en het doen van deze uitspraak, hoeft de rechtbank geen uitspraak te doen op de verzoeken om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.[2]
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
(…)
[1] Zie bijvoorbeeld de uitspraken van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 5 januari 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:73 en het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 15 september 2004, ECLI:NL:CBB:2004:AR3590.
[2] vgl. Hoge Raad 2 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2712 en Hoge Raad 4 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:42.”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In geschil is of de Rechtbank de beroepen terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
4.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot een inhoudelijke behandeling van de beroepen door het Hof.
4.3.
De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

5.1.
Naar het oordeel van het Hof heeft de Rechtbank in de overwegingen 6 en 7 op goede gronden een juiste beslissing genomen. Het Hof maakt deze beslissing en de daartoe gebezigde gronden tot de zijne en voegt daar nog het volgende aan toe.
5.2.
Vast staat dat Bartels geen uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel van [belanghebbende] aan de Rechtbank heeft verstrekt, hoewel hij daartoe tweemaal in de gelegenheid is gesteld. Wel heeft hij tweemaal een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel van een andere vennootschap overgelegd. Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof niets anders gesteld dan dat hem deze vergissing, gelet op het grote aantal vennootschappen van dit concern waarvan hij de gemachtigde is, niet kan worden verweten. Het Hof is van oordeel dat zulks voor rekening en risico van belanghebbende dient te komen. Van de gemachtigde mag een grotere mate van zorgvuldigheid worden verwacht dan waarmee hij in de procedure voor de Rechtbank heeft gehandeld. Bartels is immers niet één, maar twee keer op het verzuim gewezen en reeds bij bericht van 24 juli 2023 op de eventuele gevolgen van het niet herstellen daarvan.
5.3.
Nu de beroepen terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard, komt het Hof, anders dan belanghebbende wenst, niet aan een inhoudelijke behandeling toe.
Slotsom
5.4.
Het hoger beroep is ongegrond.

Proceskosten

6. Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door T.A. de Hek, R.A. Bosman en M.J.M. van der Weijden, in tegenwoordigheid van de griffier E.J. Nederveen.
Griffier, Voorzitter,
E.J. Nederveen T.A. de Hek
De beslissing is op 24 juli 2025 in het openbaar uitgesproken.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert is een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.