ECLI:NL:GHDHA:2025:1918

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
30 september 2025
Publicatiedatum
23 september 2025
Zaaknummer
200.334.163/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over betaling voor aanneming van werk en oneerlijke handelspraktijken

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen JenA Bouw B.V. over een rekening voor verrichte werkzaamheden in en rond haar huis. De kantonrechter had de vordering van JenA tot betaling toegewezen, maar [appellante] betwist dat zij het volledige bedrag moet betalen, omdat zij stelt dat er sprake was van oneerlijke en agressieve handelspraktijken door JenA. Het hof oordeelt dat [appellante] een redelijke prijs voor de verrichte werkzaamheden moet betalen, maar wijst een deel van de vordering alsnog af. Het hof concludeert dat de overeenkomst niet vernietigbaar is en dat [appellante] op basis van artikel 7:752 BW een redelijke prijs verschuldigd is. Het hof vernietigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt [appellante] tot betaling van € 13.370,00 aan JenA, vermeerderd met wettelijke rente. JenA moet het teveel betaalde bedrag aan [appellante] terugbetalen, vermeerderd met rente. De proceskosten worden ook aan JenA opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.334.163/01
Zaak- en rolnummer rechtbank : 10139127 CV EXPL 22-30790
Arrest van 30 september 2025
in de zaak van
[appellante],
wonend in [woonplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. T.J.K. van Santen, kantoorhoudend in Amsterdam,
tegen
JenA Bouw B.V.,
gevestigd inTiel,
geïntimeerde,
advocaat: mr. P.F.M. Gulickx, kantoorhoudend in Breda.
Het hof noemt partijen hierna [appellante] en JenA.

1.De zaak in het kort

1.1.
JenA heeft aan [appellante] een rekening verstuurd voor verrichte werkzaamheden in en rond haar huis. De kantonrechter heeft de vordering van JenA tot betaling toegewezen. [appellante] voert in dit hoger beroep aan dat zij niet, althans minder, hoeft te betalen, omdat sprake zou zijn geweest van oneerlijke en agressieve handelspraktijken door JenA.
1.2.
Het hof oordeelt dat [appellante] een redelijke prijs voor de verrichte werkzaamheden moet betalen en wijst een deel van de vordering alsnog af.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
- de dagvaarding van 25 september 2023 waarmee [appellante] in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam van 21 juli 2023;
- het arrest van dit hof van 23 januari 2024, waarin een mondelinge behandeling is gelast (deze is niet gehouden);
- H16 formulier van [appellante] met bijlagen 1 tot en met 6;
- de memorie van grieven, met productie 1 tot en met 8;
- de memorie van antwoord, met producties 1 tot en met 3;
- de akte van [appellante] ;
- de antwoordakte van JenA.
2.2.
Tot slot hebben partijen arrest gevraagd.

3.Feitelijke achtergrond

3.1.
JenA heeft in de periode 2019 – 2021 diverse werkzaamheden verricht in en rondom de woning van [appellante] , waaronder de herinrichting van de voor- en achtertuin. [appellante] heeft in totaal € 12.000,00 betaald voor de kosten voor de daarvoor door JenA gebruikte materialen.
3.2.
Bij brief van 17 december 2021 heeft JenA voor door haar gewerkte uren een bedrag van € 25.363,88, incl btw, bij [appellante] in rekening gebracht. [appellante] heeft dit bedrag, ondanks sommatie, niet betaald.
3.3.
In opdracht van [appellante] heeft DEKRA onderzoek gedaan naar de door JenA uitgevoerde werkzaamheden. DEKRA heeft op 28 februari 2024 een definitief rapport uitgebracht. Daarin heeft DEKRA, uitgaande van een uurtarief van € 35,00, de kosten voor de beoordeelde werkzaamheden van JenA met materiaal geraamd op € 23.465,00, incl btw, en zonder materiaal op € 13.370,00 (namelijk € 2.135,00 + € 1.750,00. + € 9.485,00).
DEKRA rapporteert verder dat er diverse gebreken kleven aan de uitgevoerde werkzaamheden en dat de herstelkosten daarvan worden geraamd op € 11.075,00 inclusief btw
.3.4. Bij brief van 28 februari 2024 heeft de advocaat van [appellante] aan JenA geschreven dat de tussen partijen gesloten overeenkomsten worden vernietigd.

4.Procedure bij de rechtbank

4.1.
JenA heeft [appellante] gedagvaard en gevorderd dat, samengevat, [appellante] wordt veroordeeld tot betaling aan haar van een bedrag van € 25.000,00, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.
4.2.
De kantonrechter heeft de vordering van JenA toegewezen en [appellante] in de proceskosten veroordeeld. De kantonrechter overwoog daarbij, kort samengevat, dat JenA voldoende onderbouwd had dat zij aanspraak had op betaling van het bedrag van € 25.365,88 en dat [appellante] dit standpunt op haar beurt onvoldoende gemotiveerd had betwist.

5.Vorderingen in hoger beroep

5.1.
[appellante] is in hoger beroep gekomen omdat zij het niet eens is met het vonnis. Zij heeft verschillende grieven tegen het vonnis aangevoerd. [appellante] vordert het vonnis van de kantonrechter te vernietigen en de vorderingen van JenA alsnog af te wijzen, JenA te veroordelen om aan haar terug te betalen al hetgeen zij op grond van het vonnis aan JenA (te veel) heeft voldaan, met de wettelijke rente over het terug te betalen bedrag en met veroordeling van JenA in de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep.
5.2.
JenA heeft verweer gevoerd en verzoekt het vonnis te bekrachtigen, met veroordeling van [appellante] in de proceskosten in hoger beroep.

6.6. Beoordeling in hoger beroepOvereenkomst niet vernietigbaar

6.1.
[appellante] voert (met de grieven 3 en 4) primair aan dat zij niets aan JenA verschuldigd is omdat zij de aannemingsovereenkomst, op grond waarvan JenA thans betaling vordert, bij brief van 28 februari 2024 buitengerechtelijk heeft vernietigd. [appellante] maakt op die grond aanspraak op terugbetaling van al hetgeen zijn op grond van het vonnis van de kantonrechter heeft moeten voldoen
6.2.
Indien de buitengerechtelijke vernietiging er toe leidt dat [appellante] een zekere waardevergoeding moet betalen voor het door JenA geleverde werk, meent [appellante] (subsidiair) dat zij maar € 1.583,34 verschuldigd is.
6.3.
De grieven 3 en 4 lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
6.4.
[appellante] legt aan haar beroep op vernietiging in de eerste plaats ten grondslag dat JenA niet heeft voldaan aan haar informatieverplichtingen, die voortvloeien uit artikel 6:230l, m en t BW. Daardoor is volgens haar sprake van een misleidende omissie als bedoeld in artikel 6:193d BW en een agressieve handelspraktijk als bedoeld in artikel 6:193h BW. Dit laatste geldt ook voor de wijze waarop JenA Bouw het openstaande bedrag meende te moeten incasseren. Zonder deze oneerlijke handelspraktijken van JenA, zou [appellante] de overeenkomst niet hebben gesloten. De overeenkomst is daarom volgens haar vernietigbaar op grond van artikel 6:193j lid 3 BW.
6.5.
Als gevolg van de buitengerechtelijke vernietiging dienen volgens [appellante] de wederzijds verrichte prestaties ongedaan gemaakt te worden en had JenA hoogstens recht op de waarde van de door haar geleverde prestatie. Volgens het rapport van DEKRA was sprake van ondermaats werk en bedroegen de kosten van herstel van de geconstateerde gebreken € 11.075,00, waarvan naar schatting € 9.000,00 aan uren. Dit leidt tot een waarde van
€ 4.750,00, waarop nog een sanctie van 66,6 % dient te worden toegepast, aldus [appellante] . [appellante] meent echter dat zij voor het gehele werk niets hoeft te betalen, omdat er anders in feite geen enkele sanctie zou zijn voor de oneerlijke handelspraktijken van JenA. [appellante] maakt daarom aanspraak op de terugbetaling van alle betalingen die zij aan JenA Bouw heeft gedaan (uren plus materiaal), alsmede alle kosten waartoe zij (ten onrechte) is veroordeeld en die zij inmiddels ook heeft voldaan.
6.6.
Dit betoog van [appellante] faalt. Het hof overweegt daarover het volgende.
6.7.
Tussen partijen is in de eerste plaats in geschil of de artikelen 6:230g BW ev van toepassing zijn op de werkzaamheden waarvan JenA betaling vordert. Vast staat dat sprake is van een overeenkomst tussen een handelaar en een consument, als bedoeld in artikel 6:230h, eerste lid, BW. Anders dan JenA aanvoert, zijn de uitzonderingen van artikel 6:230h, tweede lid onder f en g, BW in dit geval niet van toepassing. Van een overeenkomst over het doen ontstaan, het verkrijgen of het overdragen van onroerende zaken of rechten op onroerende zaken (sub f) of betreffende de constructie van nieuwe gebouwen, in de ingrijpende verbouwing van bestaande gebouwen dan wel van de verhuur van woonruimte (sub g) is geen sprake. De bouw van een tuinhuisje bij een bestaande woning kan, evenals een garage of een veranda, niet gezien worden als de constructie van een nieuw gebouw als hiervoor bedoeld (zie overweging 26 Richtlijn 2011/83/EU; MvT, Kamerstukken II 2012/13, 33520,3, p. 25). Dit betekent dat de artikelen 6:230g BW ev op de overeenkomsten tussen partijen van toepassing zijn.
6.8.
Tussen partijen is voorts niet in geschil dat de overeenkomst is gesloten buiten een verkoopruimte. JenA diende daarom te voldoen aan de informatieverplichtingen zoals vermeld in de artikelen 6:230 l, m en t BW.
6.9.
Volgens [appellante] is de overeenkomst op grond van artikel 6:193j lid 3 BW vernietigbaar omdat sprake is van een oneerlijke handelspraktijk als bedoeld in artikel 6:193b BW. De niet nakoming van de informatieverplichtingen van JenA vormt volgens haar in dit geval een misleidende omissie als bedoeld in artikel 6:193d BW.
6.10.
Van een misleidende omissie is op grond van artikel 6:193d BW sprake bij een handelspraktijk waarbij essentiële informatie welke de gemiddelde consument nodig heeft om een geïnformeerd besluit over een transactie te nemen, wordt weggelaten, waardoor de gemiddelde consument een besluit over een overeenkomst neemt of kan nemen, dat hij anders niet had genomen. Van een misleidende omissie is eveneens sprake indien essentiële informatie verborgen wordt gehouden of op onduidelijke, onbegrijpelijke, dubbelzinnige wijze dan wel laat verstrekt wordt, of het commerciële oogmerk, indien dit niet reeds duidelijk uit de context blijkt, niet laat blijken, waardoor de gemiddelde consument een besluit over een overeenkomst neemt of kan nemen, dat hij anders niet had genomen.
Bij de beoordeling of essentiële informatie is weggelaten of verborgen is gehouden worden de feitelijke context, de beperkingen van het communicatiemedium alsook de maatregelen die zijn genomen om de informatie langs andere wegen ter beschikking van de consument te stellen, in aanmerking genomen.
6.11.
[appellante] voert concreet aan dat zij de overeenkomst nooit zou hebben gesloten indien JenA vooraf duidelijk zou zijn geweest over:
- wat zij zou presteren,
- welke prijs zij daarvoor in rekening zou brengen,
- hoe lang zij over het werk zou gaan doen, en
- dat zij het werk in het weekeinde zou uitvoeren.
6.12.
Zoals [appellante] zelf terecht aanvoert, is voor de beoordeling van de vraag of sprake is van een misleidende omissie als bedoeld in artikel 6:193d BW echter niet relevant of [appellante] zelf de overeenkomst onder de gegeven omstandigheden niet zou hebben gesloten, maar wat een gemiddelde consument in zo’n geval had gedaan. Dat een gemiddelde consument in dit geval een ander besluit over de overeenkomst had genomen dan [appellante] in dit geval heeft gedaan, heeft zij echter onvoldoende onderbouwd. Het hof overweegt daarover het volgende.
6.13.
In dit geval zijn partijen het erover eens dat JenA in de loop der tijd steeds meer werkzaamheden ten behoeve van [appellante] is gaan uitvoeren. [appellante] heeft JenA vervolgens ook telkens in en om haar huis toegelaten die werkzaamheden te verrichten. Daarmee is de inhoud van de aanvankelijke overeenkomst telkens uitgebreid. Niet gesteld en niet gebleken is dat [appellante] heeft geprotesteerd tegen de wijze waarop JenA de werkzaamheden uitvoerde of tegen de tijdstippen waarop hij dat deed. Daaruit kan worden afgeleid dat [appellante] zich in beginsel kon vinden in de wijze waarop JenA uitvoering gaf aan de overeenkomsten. [appellante] erkent ook dat het door JenA gehanteerde uurtarief van
€ 35,00 incl btw een redelijk uurtarief is en dat partijen vooraf geen vaste prijs zijn overeengekomen. Zij heeft verder de door JenA gemaakte materiaalkosten telkens betaald.
6.14.
Al met al is dus een situatie ontstaan waarin JenA Bouw op regiebasis steeds meer werkzaamheden is gaan uitvoeren en dat [appellante] op de hoogte was van de werkwijze van JenA en daarmee heeft ingestemd. Niet in te zien valt welke essentiële informatie JenA Bouw heeft weggelaten of verborgen gehouden, waardoor een gemiddelde consument in een situatie als deze de overeenkomst anders niet zou hebben gesloten. Een gemiddelde consument zal immers begrijpen dat hij in zo’n situatie zal moeten betalen voor de in redelijkheid gemaakte uren, zoals ook in artikel 7:752, lid 1, BW is bepaald. Dat informatie vooraf over de duur van de uitvoering van de werkzaamheden of de tijdstippen waarop die zouden worden uitgevoerd er in dit verband toe zou hebben geleid dat een gemiddelde consument de overeenkomst niet zou hebben gesloten, heeft [appellante] in dit licht ook onvoldoende concreet toegelicht. Het hof volgt haar daarom niet in het verweer dat de overeenkomst met JenA om deze reden vernietigbaar is. Het hof ziet op de zelfde grond ook geen aanleiding om ambtshalve over te gaan tot gehele of gedeeltelijke vernietiging van de overeenkomst wegens schending van essentiële informatieverplichtingen door JenA.
6.15.
[appellante] voert ook aan dat sprake was van een agressieve handelspraktijk als bedoeld in artikel 6:193h BW. Dit artikel bepaalt dat een handelspraktijk in haar feitelijke context, al haar kenmerken en omstandigheden in aanmerking genomen, agressief is indien door intimidatie, dwang, waaronder het gebruik van lichamelijk geweld, of ongepaste beïnvloeding, de keuzevrijheid of de vrijheid van handelen van de gemiddelde consument met betrekking tot het product aanzienlijk wordt beperkt of kan worden beperkt waardoor de gemiddelde consument een besluit over een overeenkomst neemt of kan nemen, dat hij anders niet had genomen.
6.16.
Uit hetgeen [appellante] heeft aangevoerd, kan echter niet worden afgeleid dat in dit geval sprake is geweest van een handelspraktijk als hiervoor bedoeld. Zij heeft niet concreet gemaakt welke handelingen of gedragingen van JenA tot het sluiten van de overeenkomst hebben geleid en gezien kunnen worden als intimidatie, dwang of ongepaste beïnvloeding. De algemene verwijzing van [appellante] naar de wijze waarop JenA haar bejegende, die maakte dat zij niet durfde te protesteren tegen de werkwijze van JenA, is in dit verband onvoldoende. Daarbij speelt ook mee dat JenA gedurende een langere tijd telkens opnieuw door [appellante] werd ingeschakeld om werkzaamheden te verrichten en dat de problemen tussen haar JenA kennelijk pas ontstonden toen zij besloot geen verdere werkzaamheden meer te laten verrichten en de door JenA gestuurde (eind)factuur niet te betalen. De daarmee samenhangende gebeurtenissen vonden, wat daar ook van zij, pas plaats nadat de overeenkomst was uitgevoerd en kunnen dus niet van invloed zijn geweest op het sluiten van de overeenkomst als zodanig. Dit geldt ook voor de verwijzing van [appellante] naar de agressieve manier waarop JenA vervolgens meende het openstaande bedrag te moeten incasseren. Dat sprake is van een agressieve handelspraktijk als bedoeld in artikel 6:193h BW heeft [appellante] dus onvoldoende onderbouwd.
6.17.
[appellante] voert verder (met grief 4) aan dat sprake is van een oneerlijk kostenbeding in de overeenkomst, zowel ten aanzien van het door JenA gehanteerde uurtarief als de kosten van het gebruikte materiaal. Omdat [appellante] de bedingen bij brief van 28 februari 2024 buitengerechtelijk heeft vernietigd, is de hele overeenkomst volgens haar vervallen.
6.18.
Het hof volgt [appellante] ook niet in dit verweer. [appellante] stelt immers zelf dat zij helemaal geen uurtarief met JenA is overeengekomen, maar dat, indien een redelijke prijs voor de uitgevoerde werkzaamheden moet worden bepaald, wel van het door JenA gehanteerde uurtarief van € 35,00 kan worden uitgegaan. Dat het voor [appellante] op voorhand niet inzichtelijk was hoeveel JenA uiteindelijk in rekening zou brengen voor uren en materiaal, is inherent aan de afspraak om de werkzaamheden op regiebasis uit te voeren. [appellante] had er ook voor kunnen kiezen om een vaste aanneemsom overeen te komen of een richtprijs te vragen. Dat partijen niet op dit manier hebben samengewerkt, betekent, anders dan [appellante] stelt, echter niet dat JenA de mogelijkheid had om onbeperkt uren te declareren en kosten in rekening te brengen. [appellante] is immers op grond van artikel 7:752 lid 1 BW slechts een redelijke prijs verschuldigd, zowel voor de gewerkte uren als het gebruikte materiaal.
6.19.
De conclusie is dat de overeenkomst niet vernietigd of vernietigbaar is. De grieven 3 en 4 slagen dus niet.
Redelijke prijs
6.20.
Meer subsidiair voert [appellante] aan dat voor de werkzaamheden van JenA op grond van artikel 7:752 BW een redelijke prijs dient te worden vastgesteld. Het door DEKRA geraamde redelijke bedrag dient volgens [appellante] op grond van de Richtlijn Sanctiemodel essentiële informatieplichten met 50% verminderd te worden vanwege de schending door JenA van de op haar rustende informatieverplichtingen (artikelen 6:230m jo 6:203t BW en 6:230l BW). Dit betekent volgens [appellante] dat zij ten hoogste € 6.875,00 moet betalen (grief 5).
6.21.
Meest subsidiair voert [appellante] aan dat JenA, gelet op de raming van DEKRA, voor het totale werk slechts een bedrag van € 13.370,00 aan uren in rekening gebracht had mogen worden (grieven 1 en 2).
6.22.
Het hof overweegt als volgt.
6.23.
Aangezien beide partijen stellen dat voor de door JenA uitgevoerde werkzaamheden geen vaste prijs is overeengekomen, is [appellante] op grond van artikel 7:752 BW lid 1 BW een redelijke prijs verschuldigd. DEKRA heeft de prijs voor de werkzaamheden zonder materiaal en met een uurtarief van € 35,00 inclusief BTW geraamd op een bedrag van
€ 13.370,00 (€ 2.135,00 + € 1.750,00. + € 9.485,00). Het hof ziet geen aanleiding om van deze raming naar boven of onder af te wijken bij het bepalen van een redelijke prijs.
6.24.
Het hof verwerpt het standpunt van JenA dat het rapport van DEKRA niet onafhankelijk en objectief is opgemaakt en dat DEKRA niet deskundig zou zijn. Het onderzoek heeft weliswaar in opdracht van [appellante] plaatsgevonden, maar JenA is daarbij in voldoende mate betrokken geweest. Tijdens het bezoek van DEKRA op 12 januari 2024 was JenA vertegenwoordigd door haar advocaat. Beide partijen hebben op het conceptrapport van DEKRA gereageerd. In reactie op de opmerkingen van partijen bij het conceptrapport schrijft DEKRA:
“Ik heb mijn rapport definitief gemaakt n.a.v. de opmerkingen van wederpartij en de reactie daarop van cliënte. Het rapport is op onderdelen aangevuld en verduidelijkt. Mijn bevindingen, conclusies en kostenramingen zijn ongewijzigd gebleven. (…) Ik heb niet inhoudelijk gereageerd op de opmerkingen van wederpartij, omdat ik mij niet in die discussie kan en wil mengen. De reactie van cliënte hierop lijkt mij voldoende duidelijk”.Hieruit volgt dat de deskundige in de opmerkingen van JenA geen aanleiding heeft gezien om zijn bevindingen aan te passen.
JenA voert in dit verband nog aan dat DEKRA is uitgegaan van verkeerde veronderstellingen en dat JenA bijvoorbeeld, naar het hof begrijpt, voor de trapkast en de dakgoot bij het tuinhuisje meer werkzaamheden heeft verricht, waardoor de kosten van het werk nog hoger zijn dan het door de rechtbank toegewezen bedrag van € 25.000,00. JenA laat echter na dit nader te onderbouwen. Deze betwisting is daarom in het licht van de uitgebreide specificatie van de kostenraming van DEKRA onvoldoende. Het hof gaat daar om die reden aan voorbij.
6.25.
Verder verwerpt het hof ook het standpunt van JenA dat [appellante] niet tijdig heeft gereclameerd waardoor zij het gehele gevorderde bedrag verschuldigd zou zijn. Voor zover JenA hiermee een beroep doet op de klachtplicht van [appellante] of op rechtsverwerking overweegt het hof als volgt. De Hoge Raad heeft al in 2001 geoordeeld dat het opstellen en toezenden van een factuur niet als ‘prestatie’ in de zin van art. 6:89 BW kan worden aangemerkt. Ook kan niet worden gesteld dat slechts tegen de juistheid van een factuur bezwaar gemaakt kan worden binnen de door de schuldeiser gestelde betalingstermijn (ECLI:NL:HR:2001:AB1565). Om rechtsverwerking te kunnen aannemen is nodig dat [appellante] zich heeft gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het geldend maken van haar recht of bevoegdheid. Naar vaste rechtspraak is enkel tijdsverloop daarvoor onvoldoende. Er moet sprake zijn van bijzondere omstandigheden op grond waarvan bij JenA het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de [appellante] haar aanspraak niet meer geldend zal maken of waardoor de positie van JenA onredelijk verzwaard of benadeeld zou worden indien het recht of de bevoegdheid alsnog geldend wordt gemaakt. JenA heeft onvoldoende relevante omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat [appellante] haar rechten heeft verwerkt.
6.26.
Het hof ziet in hetgeen [appellante] heeft aangevoerd over de schending door JenA van de op haar rustende informatieverplichtingen ook geen aanleiding om op de door de deskundige geraamde redelijke prijs nog een korting toe te passen. Voor zover van een schending van essentiële informatieverplichtingen sprake is geweest, is die schending in de gegeven omstandigheden naar het oordeel van het hof niet van dien aard dat dit moet leiden tot vermindering van voornoemde redelijke prijs. Partijen hebben immers al voor de werkzaamheden waar het hier over gaat meermaals op de zelfde manier samen gewerkt. [appellante] kende dus de werkwijze van JenA en het moet voor haar duidelijk zijn geweest dat zij moest betalen voor de door JenA in redelijkheid gemaakte uren en gebruikte materialen. Door de betalingsverplichting van [appellante] vast te stellen op grond van de in artikel 7:752 lid 1 BW bedoelde prijs, is het evenwicht tussen partijen bovendien in voldoende mate hersteld.
6.27.
Dit betekent dat grief 5 faalt en dat de grieven 1 en 2 slagen.
Conclusie en proceskosten
6.28.
Omdat de grieven 1 en 2 slagen, zal het hof het bestreden vonnis vernietigen en [appellante] veroordelen tot betaling van € 13.370,00. JenA dient hetgeen [appellante] te veel aan haar heeft betaald, terug te betalen.
6.29.
Het hof zal JenA als de (overwegend) in het ongelijk gestelde partij in de kosten van beide instanties veroordelen.
6.30.
De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van [appellante] zullen worden vastgesteld op € 1.058,00 aan salaris advocaat/gemachtigde (2 punten x € 529,00).
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [appellante] zullen vastgesteld worden op:
  • Explootkosten € 132,42
  • Griffierechten € 783,00
  • Salaris advocaat € 2.356,50 (1,5 punt(en) x tarief € 1.571,00)
  • Nakosten € 178,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal: € 3.449,92.

7.Beslissing

Het hof:
7.1.
vernietigt het vonnis van de kantonrechter van 21 juli 2023 en, opnieuw rechtdoende:
7.2.
veroordeelt [appellante] om aan JenA te betalen het bedrag van € 13.370,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag zoals bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 3 oktober 2022 tot de dag van volledige betaling;
7.3.
wijst af hetgeen JenA meer of anders heeft gevorderd;
7.4.
veroordeelt JenA om aan [appellante] terug te betalen hetgeen zij op grond van het bestreden vonnis meer aan JenA heeft betaald dan waartoe zij thans is veroordeeld, vermeerderd met wettelijke rente over het aldus terug te betalen bedrag vanaf de datum van betaling tot aan de dag van volledige betaling;
7.5.
veroordeelt JenA in de proceskosten van de eerste aanleg van € 1.058,00 en het hoger beroep van € 3.449,92, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als JenA niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het arrest daarna wordt betekend, dan moet JenA € 92,00 extra betalen vermeerderd met de kosten van betekening;
7.6.
veroordeelt JenA in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
7.7.
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J. de Graaf, H.K.N. Vos en O.G.H. Milar en ondertekend en in het openbaar uitgesproken op 30 september 2025 door de rolraadsheer mr. J.E.H.M. Pinckaers in aanwezigheid van de griffier.