ECLI:NL:GHDHA:2025:2275

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
30 september 2025
Publicatiedatum
30 oktober 2025
Zaaknummer
BK-25/277
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de vastgestelde waarde van een woning en het ontbreken van een hoorzitting in de bezwaarfase

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, waarin de waarde van zijn woning voor de onroerendezaakbelasting is vastgesteld op € 1.140.000. De Heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag had deze waarde vastgesteld op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). Belanghebbende betwistte de hoogte van deze waarde en voerde aan dat hij benadeeld was doordat hij in de bezwaarfase niet is gehoord. De Rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar kende wel een dwangsom en vergoeding van griffierecht toe aan belanghebbende. In hoger beroep werd de vraag of de waarde van de woning te hoog was vastgesteld opnieuw aan de orde gesteld, evenals de vraag of de Rechtbank de hoorplicht had geschonden. Het Hof oordeelde dat de Heffingsambtenaar niet voldoende had aangetoond dat de waarde niet te hoog was vastgesteld en dat het ontbreken van de hoorzitting in de bezwaarfase niet zonder gevolgen kon blijven. Het Hof vernietigde de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissingen over de dwangsom en de vergoeding van griffierecht, en bepaalde dat de rechtsgevolgen van de uitspraak op bezwaar in stand blijven. Tevens werd de Heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan belanghebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-25/277

Uitspraak van 30 september 2025

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag, de Heffingsambtenaar,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 27 februari 2025, nummer SGR 24/5023.

Procesverloop

1.1.
De Heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde op 1 januari 2022 van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres 1] te [woonplaats] (de woning), voor het kalenderjaar 2023 vastgesteld op € 1.140.000 (de beschikking). Met de beschikking is in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan belanghebbende voor het jaar 2023 opgelegde aanslag in de onroerendezaakbelastingen (de aanslag).
1.2.
De Heffingsambtenaar heeft het tegen de beschikking en de aanslag gemaakte bezwaar bij uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 51. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, een door de Heffingsambtenaar te betalen dwangsom vastgesteld op € 1.442 en de Heffingsambtenaar opgedragen het griffierecht aan belanghebbende te vergoeden.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 143. De Heffingsambtenaar heeft een nader stuk ingediend, dat is aangeduid als verweerschrift.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 10 september 2025. Partijen zijn verschenen. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota overgelegd en in kopie verstrekt aan de Heffingsambtenaar. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de woning. Het betreft een tussen-herenhuis.
2.2.
Tot de gedingstukken behoort een door de Heffingsambtenaar overgelegde matrix (de matrix), opgemaakt door [naam] , taxateur, waarin de waarde van de woning voor het onderhavige belastingjaar is getaxeerd op € 1.140.000. In de matrix zijn verkooptransacties van drie naar de opvatting van de Heffingsambtenaar met de woning vergelijkbare woningen opgenomen, te weten [adres 2] , [adres 3] en [adres 4] , alle gelegen te [woonplaats] en alle verkocht in de tweede helft van 2021 (de vergelijkingsobjecten).
2.3.
Ten aanzien van de woning vermeldt de matrix de volgende oppervlaktegegevens:
Omschrijving Oppervlakte in m2
Kelder 13
Woning 76
Grond bij woning 156
Woning 76
Woning 44
Aanbouw woning 23
De in de matrix opgevoerde oppervlakte van de grond bij de woning is dus 156 m2 en de gebruiksoppervlakten van alle genoemde onderdelen van de woning tellen op tot 232 m2.
2.4.
De publiek toegankelijk informatie op wozwaardeloket.nl vermeldt voor dit jaar ten aanzien van de woning een gebruiksoppervlakte van 283 m2.
2.5.
De zitting bij de Rechtbank heeft plaatsgevonden op 16 januari 2025.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft, voor zover van belang in hoger beroep, geoordeeld:
“3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar met de matrix en wat hij overigens heeft aangevoerd, aannemelijk gemaakt dat de waarde van de woning niet op een te hoog bedrag is vastgesteld. De rechtbank acht de door de heffingsambtenaar gehanteerde vergelijkingsobjecten goed vergelijkbaar met de woning. De objecten zijn allen tussen-herenhuizen gelegen in de wijk [Wijk] , gebouwd in een vergelijkbare bouwperiode en zij beschikken over een vergelijkbare gebruiksoppervlakte. De heffingsambtenaar heeft daarnaast voldoende rekening gehouden met de onderlinge verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten, waaronder het kwaliteitsniveau, het uitstralingsniveau en de oppervlakte.
4. Hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd, doet aan het hier boven gegeven oordeel niet af. Belanghebbende voert aan dat, mede gelet op gegevens uit het WOZ-waardeloket, de heffingsambtenaar bij de waardebepaling ten onrechte is uitgegaan van een oppervlakte van 283 m2. Dit betoog slaagt niet. De gegevens uit het WOZ-waardeloket liggen immers niet ten grondslag aan het bestreden besluit. De heffingsambtenaar heeft zich gebaseerd op het in de bezwaarfase verzonden taxatieverslag, waaruit bij optelling van de daarin opgenomen oppervlakten blijkt dat is uitgegaan van een oppervlakte van 232 m2, hetgeen de juiste oppervlakte is. Ook in de in de beroepsfase overgelegde matrix is uitgegaan van een oppervlakte van 232 m2. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee voldoende aannemelijk gemaakt dat van een juiste oppervlakte is uitgegaan.
5. Belanghebbende stelt dat hij in de bezwaarfase ten onrechte niet door de heffingsambtenaar is gehoord. De rechtbank stelt voorop dat het horen als bedoeld in artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in verbinding met artikel 25 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, een essentieel onderdeel is van de bezwaarschriftprocedure. Ter zitting is door de heffingsambtenaar erkend dat belanghebbende in de bezwaarfase niet is gehoord. Hieruit volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 7:2, eerste lid, van de Awb. De rechtbank ziet echter aanleiding om dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren, omdat aannemelijk is dat belanghebbende hierdoor niet is benadeeld. Hij heeft zijn standpunt immers in de beroepsprocedure alsnog schriftelijk en mondeling ter zitting bij de rechtbank kunnen toelichten. Zijn beroepsgronden leiden niet tot vernietiging van het bestreden besluit. Het is om die reden niet aannemelijk dat, indien belanghebbende wel in bezwaar zou zijn gehoord, de heffingsambtenaar een ander besluit zou hebben genomen.
(…)
7. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep ongegrond te worden verklaard. Omdat aan het bestreden besluit wel een zorgvuldigheidsgebrek kleeft, zal de rechtbank de heffingsambtenaar opdragen het griffierecht aan belanghebbende te vergoeden. De rechtbank zal daarnaast de door de heffingsambtenaar te betalen dwangsom vaststellen.”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In hoger beroep is in geschil of de waarde van de woning op een te hoog bedrag is vastgesteld. Tevens is in geschil of de Rechtbank de uitspraak juist heeft gemotiveerd, of belanghebbende in beroep voldoende gelegenheid heeft gekregen om te reageren op stukken van de Heffingsambtenaar, of de taxateur onpartijdig, onafhankelijk en deskundig is en of belanghebbende niet is benadeeld door het achterwege blijven van een hoorzitting in de bezwaarfase.
4.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, wijziging van de beschikking aldus dat de waarde van de woning wordt vastgesteld op € 1.000.000 en dienovereenkomstige vermindering van de aanslag.
4.3.
De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

Motivering door de Rechtbank
5.1.
Belanghebbende stelt dat de Rechtbank in haar motivering ten onrechte eerst beoordeelt of de Heffingsambtenaar de vastgestelde waarde aannemelijk heeft gemaakt en pas daarna de argumenten van belanghebbende weegt. Deze stelling faalt. De bewijslast met betrekking tot deze waarde rust op de Heffingsambtenaar, waarmee als eerste de vraag beantwoord moet worden of hetgeen de Heffingsambtenaar heeft aangedragen aannemelijk maakt dat de waarde niet te hoog is vastgesteld (zie uitgebreider 5.5.3 en 5.5.4). De Rechtbank heeft conform deze bewijslastverdeling, waarbij de argumenten van belanghebbende zijn gewogen, geoordeeld dat de Heffingsambtenaar aan zijn bewijslast heeft voldaan. Er is dus geen aanleiding tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank op deze grond.
Gelegenheid tot reactie op stukken
5.2.1.
Belanghebbende stelt dat hij in beroep zeer laat de matrix ontving, welke bij hem veel vragen opriep. Hij stelt dat hij zich daardoor niet (rekenkundig) heeft kunnen voorbereiden op de zitting bij de Rechtbank.
5.2.2.
Uit de gedingstukken ter zake van het beroep bij de Rechtbank leidt het Hof af dat de klacht met betrekking tot de (rekenkundige) voorbereiding slechts ziet op de oppervlakte van de woning. Het Hof is van oordeel dat de optelsom van de oppervlakten zoals genoemd in 2.2 weinig voorbereiding met zich meebrengt. Nu het als verweerschrift aangeduide stuk van ruim twee weken voor de zitting dateert, heeft belanghebbende voldoende tijd gehad om kennis te nemen van, en ter zitting te reageren op, de als bijlage opgenomen matrix (zie ook de tiendagentermijn van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). Dat de oppervlakte afwijkt van hetgeen is vermeld op wozwaardeloket.nl en dit bij belanghebbende vragen oproept, is uitvoerig aan de orde gesteld in deze pleitnota en ter zitting bij de Rechtbank besproken. De stelling dat de Rechtbank geen gelegenheid heeft gegeven om te reageren op de stukken van verweerder, mist daarmee feitelijke grondslag.
Is de taxateur onpartijdig, onafhankelijk en deskundig?
5.3.
Belanghebbende stelt dat niet kan worden vastgesteld of de taxateur onpartijdig, onafhankelijk en deskundig is. Deze klacht kan niet slagen, omdat in het belastingrecht de vrije bewijsleer geldt. Partijen mogen in beginsel op alle mogelijke manieren het bewijs leveren van feiten die hun standpunten onderbouwen. De belastingrechter beoordeelt of aan de bewijslast is voldaan, wat in dit geval betekent dat de Heffingsambtenaar aannemelijk moet maken dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Een taxateur is daartoe niet per definitie noodzakelijk; het gaat er slechts om of de Heffingsambtenaar de door hem gestelde feiten aannemelijk heeft gemaakt. Het Hof zal daarom in 5.5 hierna beoordelen of de Heffingsambtenaar aan zijn bewijslast heeft voldaan.
Achterwege blijven van het hoorgesprek
5.4.1.
Belanghebbende stelt dat de Rechtbank ten onrechte geen gevolgen verbindt aan het achterwege blijven van het hoorgesprek, door dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 Awb. De Rechtbank heeft geoordeeld dat niet aannemelijk is dat, indien belanghebbende wel in bezwaar zou zijn gehoord, de heffingsambtenaar een ander besluit zou hebben genomen.
5.4.2.
Het Hof constateert dat de Heffingsambtenaar en belanghebbende de gehele procedure van mening verschillen omtrent de feiten (in dit geval de oppervlakte van de woning) en omtrent de invloed daarvan bij de vaststelling van de waarde van de woning. Daarnaast constateert het Hof dat de Heffingsambtenaar niet aan belanghebbendes grieven tegemoet is gekomen. In een zodanig geval kan niet worden gezegd dat belanghebbende niet is benadeeld door het achterwege blijven van een hoorzitting. Dat brengt mee dat de uitspraak op het bezwaar niet in stand kan worden gelaten met toepassing van artikel 6:22 Awb. De Rechtbank had wegens de schending van de hoorplicht de uitspraak op bezwaar moeten vernietigen onder de bepaling dat de rechtsgevolgen van die uitspraak in stand blijven, en had in verband daarmee in beginsel een vergoeding van proceskosten moeten toekennen. Het Hof zal dienovereenkomstig beslissen.
Waarde van de woning
5.5.1.
Met betrekking tot de vastgestelde waarde van de woning wijst belanghebbende op het verschil in de oppervlakte zoals deze staat vermeld in de openbare bron wozwaardeloket.nl en de oppervlakte die door de Heffingsambtenaar is gehanteerd. Belanghebbende betoogt dat dit verschil in oppervlakte doet vermoeden dat de door de Heffingsambtenaar gebruikte gegevens voor het vaststellen van de waarde onjuist zijn en dat dit vermoeden niet is ontzenuwd. Belanghebbende stelt verder dat de woning het beste kan worden vergeleken met de woning aan de [adres 5] te [woonplaats] , die op 22 december 2020 is verkocht voor € 995.000. Belanghebbende stelt dat deze woning als vergelijkingsobject is gebruikt voor de vaststelling van de waarde van de woning voor het jaar 2022. Tot slot stelt belanghebbende dat het opmerkelijk is dat de waarde van zijn woning ten opzichte van de waarden van de vergelijkingsobjecten die zijn gebruikt voor het jaar 2022 lager was, maar dat de waarde ten opzichte van die vergelijkingsobjecten voor het onderhavige jaar hoger is, wat volgens belanghebbende het beeld versterkt dat de vastgestelde waarde niet betrouwbaar is.
5.5.2.
De Heffingsambtenaar stelt dat wozwaardeloket.nl de oppervlakte weergeeft zoals deze is opgenomen in de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (de BAG). Volgens de Heffingsambtenaar is een geplande uitbreiding van de kelder destijds ten onrechte al in de BAG opgenomen omdat een bouwvergunning was verleend. De Heffingsambtenaar stelt dat hij daarom niet is uitgegaan van de in de BAG vermelde oppervlakte van 283 m2, maar van 232 m2. De Heffingsambtenaar verwijst daarbij naar de specificatie van de oppervlakte in de matrix. Met betrekking tot de woning aan de [adres 5] te [woonplaats] merkt de Heffingsambtenaar op dat deze inderdaad in de waardering voor het jaar 2022 is gebruikt, maar dat ieder jaar op zichzelf staat en daarom voor 2023 andere vergelijkingsobjecten zijn geselecteerd. Daarnaast heeft de Heffingsambtenaar ter zitting toegelicht dat voor het jaar 2022 bij de waardering van de woning en de vergelijkingsobjecten (waaronder destijds de [adres 5] ) nog geen KOUDV-factoren werden gebruikt. Vanaf het jaar 2023 worden deze wel gebruikt.
5.5.3.
De waarde van de woning wordt ingevolge artikel 17, lid 2, Wet WOZ bepaald op de waarde die daaraan dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom van de woning zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de woning in de staat waarin deze zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever “de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding” (Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 43-44).
5.5.4.
De Heffingsambtenaar dient aannemelijk te maken dat de door hem voorgestane waarde niet te hoog is. Het Hof zal beoordelen of de Heffingsambtenaar heeft voldaan aan deze bewijslast, mede in het licht van wat belanghebbende heeft aangevoerd.
5.5.5.
Uit de door de Heffingsambtenaar overgelegde matrix volgt dat de waarde van de woning is bepaald met behulp van een methode van systematische vergelijking met woningen waarvan marktgegevens beschikbaar zijn. In de matrix is de waarde bepaald op
€ 1.140.000, waarbij is verwezen naar de opbrengst behaald bij verkoop van de vergelijkingsobjecten. Niet vereist is dat de vergelijkingsobjecten identiek zijn aan de woning. Vereist is dat de vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar zijn, mits de Heffingsambtenaar bij de bepaling van de waarde voldoende rekening heeft gehouden met de onderlinge verschillen. Naar het oordeel van het Hof zijn de vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar met de woning, zodat de verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten als richtsnoer kunnen dienen bij het bepalen van de waarde van de woning. Gesteld noch gebleken is dat verschillen tussen de vergelijkingsobjecten en de woning – voor wat betreft onder meer bouwjaar, oppervlakte, kwaliteit, onderhoudstoestand, uitstraling en voorzieningen – van een zodanige omvang zijn dat deze vergelijkingsobjecten niet goed bruikbaar zijn. De drie vergelijkingsobjecten zijn in dezelfde buurt gelegen als de woning en ook overigens goed vergelijkbaar met de woning. Met de voornoemde verschillen heeft de Heffingsambtenaar voldoende rekening gehouden, zodat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld.
5.5.6.
Hetgeen belanghebbende heeft gesteld, doet niet aan dit oordeel af.
5.5.7.
Ten eerste mist de stelling van belanghebbende ten aanzien van het hanteren van een onjuiste oppervlakte feitelijke grondslag. De Heffingsambtenaar heeft toegelicht dat hij de oppervlaktegegevens uit de BAG niet heeft gebruikt, juist omdat hij ervan op de hoogte was dat deze niet correct waren. Belanghebbende heeft ter zitting bovendien desgevraagd erkend dat de in de matrix vermelde oppervlakte juist is.
5.5.8.
Ook voor het overige ziet het Hof geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat de Heffingsambtenaar van onjuiste gegevens is uitgegaan, ook niet in het licht van de gestelde waardeschommelingen. Dat er schommelingen zijn in de waardering van de woning ten opzichte van vergelijkingsobjecten die zijn gebruikt voorandere jaren, is niet relevant, aangezien het Hof in deze procedure alleen kan oordelen over de beschikking en de aanslag voor het jaar 2023. Dat de Heffingsambtenaar voor het jaar 2022 andere vergelijkingsobjecten heeft gebruikt dan voor het onderhavige jaar, is eigen aan de systematiek waarbij de woning voor ieder jaar afzonderlijk wordt gewaardeerd, en doet niet af aan het oordeel in 5.5.5. Dit geldt temeer nu de gemeente met ingang van het jaar 2023 een wezenlijk andere waarderingssystematiek hanteert – onder andere door de introductie van KOUDV-factoren – dan in eerdere jaren.
5.5.9.
Met betrekking tot het volgens belanghebbende vergelijkbare object [adres 5] te [woonplaats] geldt dat de Heffingsambtenaar niet gehouden is dit object in de waardering te betrekken. Per jaar zal steeds moeten worden bekeken welke vergelijkingsobjecten het meest geschikt zijn, waarbij van groot belang is of de verkoopdatum van de vergelijkingsobjecten dicht bij de waardepeildatum is gelegen. In dat kader heeft de Heffingsambtenaar terecht gekozen voor bruikbare vergelijkingsobjecten die zijn verkocht in de tweede helft van 2021 en daarmee dichter bij de waardepeildatum 1 januari 2022 liggen dan de verkoopdatum van het object [adres 5] , dat blijkens de gedingstukken is verkocht op 22 december 2020.
Slotsom
5.6.
Het hoger beroep is gegrond (zie 5.4).

Proceskosten en griffierecht

6.1.
Het Hof ziet aanleiding de Heffingsambtenaar te veroordelen tot vergoeding van de kosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof. Het Hof stelt deze vergoeding, op de voet van artikel 8:75 Awb in verbinding met artikel 1, letter d, en artikel 2, lid 1, letter d, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), op een bedrag aan reiskosten voor het bijwonen van de zittingen bij zowel de Rechtbank als het Hof van € 8,48. Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1 Bpb heeft gemaakt.
6.2.
Verder dient aan belanghebbende het voor de behandeling in hoger beroep gestorte griffierecht te worden vergoed.

Beslissing

Het Gerechtshof:
  • vernietigt de uitspraak van het de Rechtbank, behoudens de beslissingen ten aanzien van de dwangsom en de vergoeding van het griffierecht;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar en bepaalt dat de rechtsgevolgen van die uitspraak in stand blijven;
  • bepaalt dat de Heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht voor de behandeling van het hoger beroep van € 143 vergoedt;
  • veroordeelt de Heffingsambtenaar in de kosten van het geding bij de Rechtbank en het Hof, vastgesteld op € 8,48.
Deze uitspraak is vastgesteld door E.P.A. Brakeboer, R.A. Bosman en S.E. Bandsma, in tegenwoordigheid van de griffier T. van Hout.
De griffier, de voorzitter,
T. van Hout E.P.A. Brakeboer
De beslissing is op 30 september 2025 in het openbaar uitgesproken.
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert wordt een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.