ECLI:NL:GHDHA:2025:2401
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2019 met betrekking tot box 3 en het gelijkheidsbeginsel
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 16 oktober 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2019. De belanghebbende had een aanslag ontvangen die was berekend op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.879 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 88.342. De Inspecteur had het bezwaar van de belanghebbende tegen de aanslag afgewezen, waarna de belanghebbende beroep aantekende bij de Rechtbank Den Haag. De Rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar kende de belanghebbende wel een vergoeding van immateriële schade toe van € 500 wegens overschrijding van de redelijke termijn.
In hoger beroep stelde de belanghebbende dat de aanslag te hoog was vastgesteld en dat het fictieve rendement voor bank- en spaartegoeden ook op zijn staatsobligaties en VvE-aandeel moest worden toegepast. Het Hof oordeelde dat de aanslag niet te hoog was vastgesteld en dat de Inspecteur de aanslag terecht had gebaseerd op het Besluit rechtsherstel box 3. Het Hof bevestigde dat er geen sprake was van gelijke gevallen tussen banktegoeden en staatsobligaties, en dat de belastingplichtige niet zwaarder belast mocht worden dan houders van bank- en spaartegoeden. Het Hof concludeerde dat de aanslag correct was vastgesteld en dat het hoger beroep ongegrond was.
De uitspraak van het Hof bevestigde de eerdere beslissing van de Rechtbank, en beide partijen kregen de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. De uitspraak is openbaar gemaakt en geregistreerd in Mijn Rechtspraak.