ECLI:NL:GHDHA:2025:2667

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
16 december 2025
Publicatiedatum
15 december 2025
Zaaknummer
200.345.103/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenleaseovereenkomsten en vergunningplichtige advisering door tussenpersoon

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag is behandeld, gaat het om een hoger beroep van Dexia Nederland B.V. tegen een eerdere uitspraak van de kantonrechter in Rotterdam. De kern van de zaak betreft twee effectenleaseovereenkomsten die tot stand zijn gekomen tussen Dexia en de geïntimeerde, waarbij de rol van een tussenpersoon centraal staat. De vraag is of deze tussenpersoon, die niet over de vereiste vergunning beschikte, advies heeft gegeven aan de geïntimeerde en of Dexia hiervan op de hoogte was of had moeten zijn. Dexia vorderde dat de kantonrechter zou verklaren dat zij aan al haar verplichtingen onder de overeenkomsten had voldaan, maar de kantonrechter heeft deze vordering voorwaardelijk toegewezen, wat Dexia in hoger beroep aanvecht. Het hof oordeelt dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld door de tussenpersoon in te schakelen zonder te controleren of deze over de juiste vergunning beschikte. Het hof bekrachtigt de eerdere uitspraak van de kantonrechter, waarbij Dexia is veroordeeld tot schadevergoeding aan de geïntimeerde. De proceskosten worden ook aan Dexia opgelegd, aangezien zij als in het ongelijk gestelde partij wordt beschouwd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.345.103/01
Zaaknummer rechtbank: : 10176250 EL 22-128
Arrest van 16 december 2025
in de zaak van:
Dexia Nederland B.V.,
gevestigd in Amsterdam,
appellante,
hierna te noemen: Dexia,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer, kantoorhoudende in Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonende in [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard, kantoorhoudende in Rotterdam.

1.De procedure in eerste aanleg

1.1.
Voor het verloop van de procedure in eerste aanleg verwijst het hof naar het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam van 2 mei 2024 (hierna: het bestreden vonnis).

2.De procedure in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met producties;
  • de memorie van antwoord met producties;
  • de akte uitlaten producties van Dexia;
  • de antwoordakte van [geïntimeerde] , met productie.
2.2.
Het hof heeft een datum bepaald voor arrest. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De kern van de zaak

3.1.
Deze zaak gaat over twee effectenleaseovereenkomsten (hierna: de effectenleaseovereenkomsten), tot stand gekomen tussen Dexia en [geïntimeerde] via een tussenpersoon ( [tussenpersoon] ; hierna te noemen: [tussenpersoon] ). Aan de orde is de vraag of [geïntimeerde] is geadviseerd door een tussenpersoon die niet de daarvoor vereiste vergunning had, terwijl Dexia dat wist, dan wel behoorde te weten. Als deze tussenpersoon beleggingsadvies heeft gegeven en Dexia dat wist, dan wel behoorde te weten, heeft Dexia onrechtmatig gehandeld en moet zij de volledige schade van [geïntimeerde] vergoeden.
3.2.
Dexia heeft gevorderd dat de kantonrechter voor recht verklaart dat Dexia aan al haar verplichtingen onder de effectenleaseovereenkomsten heeft voldaan en dat [geïntimeerde] niets meer van Dexia te vorderen heeft. Dexia heeft tevens gevorderd dat de kantonrechter [geïntimeerde] veroordeelt (i) tot betaling aan Dexia van een geldsom van € 2.698,80, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 juni 2006, en (ii) in de proceskosten.
3.3.
[geïntimeerde] heeft hiertegen verweer gevoerd.
3.4.
De kantonrechter heeft de door Dexia gevorderde verklaring voor recht toegewezen onder de voorwaarde dat Dexia de schade van [geïntimeerde] vergoedt als in rov. 4.15 van het bestreden vonnis weergegeven en het meerdere afgewezen. De kantonrechter heeft Dexia veroordeeld in de proceskosten.

4.De beoordeling

4.1.
Het hof verwijst naar het bestreden vonnis voor de feiten die de kantonrechter heeft vastgesteld onder 2 (‘De feiten’). Deze feiten zijn niet bestreden, zodat ze ook in hoger beroep het uitgangspunt vormen.
4.2.
In hoger beroep heeft Dexia grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot het alsnog onvoorwaardelijk toewijzen van haar vorderingen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten in beide instanties.
4.3.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot verwerping van de aangevoerde grieven en tot bekrachtiging van het bestreden vonnis.
Juridisch kader
4.4.
Dexia handelt als aanbieder van effectenleaseovereenkomsten ten opzichte van [geïntimeerde] onrechtmatig, indien voorafgaand aan de totstandkoming van de effectenleaseovereenkomsten met [geïntimeerde] (a) een cliëntenremisier tevens als financieel adviseur is opgetreden zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning, en (b) Dexia hiervan op de hoogte was of behoorde te zijn. Daadwerkelijke (subjectieve) bekendheid van Dexia met de advisering aan [geïntimeerde] is dus niet vereist. Vast staat dat bij de totstandkoming van de effectenleaseovereenkomsten met [geïntimeerde] [tussenpersoon] als cliëntenremisier is betrokken en dat deze niet beschikte over een vergunning om te adviseren. Het hof moet beoordelen of in dit geval is voldaan aan de hiervoor onder (a) en (b) genoemde vereisten met betrekking tot ‘advisering’ en ‘wetenschap’. Is dat het geval, dan heeft Dexia onrechtmatig gehandeld en is zij schadeplichtig. Verder geldt in dat geval dat een beroep van Dexia op eigen schuld van de afnemer geen succes heeft, omdat de billijkheid in een dergelijk geval in beginsel eist dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft. De inhoud van het advies van de cliëntenremisier of een eventueel eigen inzicht van de afnemer in het af te nemen effectenleaseproduct is ook niet meer van belang. [1]
Advisering
4.5.
Dexia heeft grief I en II gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat [geïntimeerde] vergunningplichtig is geadviseerd door [tussenpersoon] . Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling, nu zij in elkaars verlengde liggen. Het hof gaat in de navolgende overwegingen op deze grieven tezamen in.
4.6.
Er is sprake van niet-toegestane advisering, indien een tussenpersoon in het kader van zijn beroep of bedrijf aan een afnemer een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan tot het aangaan van een specifieke effectenleaseovereenkomst of een ander specifiek financieel product. Voor de beoordeling of sprake is van een dergelijke gepersonaliseerde aanbeveling is vereist, maar ook voldoende, dat een effectenleaseproduct is voorgesteld als geschikt voor deze afnemer, of berust op een afweging van de persoonlijke omstandigheden van de afnemer. Voor de beoordeling of de tussenpersoon een aanbeveling heeft gedaan die berust op een afweging van persoonlijke omstandigheden van de afnemer is van belang of de tussenpersoon al dan niet:
  • i) heeft geïnformeerd naar de financiële omstandigheden en financiële doelen van de afnemer;
  • ii) ook andere mogelijke effectenleaseproducten heeft genoemd en besproken dan het uiteindelijk afgenomen product;
  • iii) naast of in samenhang met het afgenomen effectenleaseproduct een ander financieel product heeft geadviseerd.
Maar ook als deze omstandigheden in een concreet geval niet worden vastgesteld, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer. Hoewel een zodanige, niet op een afweging van persoonlijke omstandigheden berustende aanprijzing onder omstandigheden mogelijk ook als een ‘verkooppraatje’ kan worden gekarakteriseerd, gaat de tussenpersoon daarmee niettemin de reikwijdte van zijn vrijstelling te buiten. [2]
4.7.
[geïntimeerde] heeft een concrete uiteenzetting gegeven van de wijze waarop [tussenpersoon] in dit geval heeft bemiddeld bij de totstandkoming van de effectenleaseovereenkomsten, onder “III.4 Advisering door de tussenpersoon” in haar conclusie van antwoord. De stellingen van [geïntimeerde] komen, samengevat, op het volgende neer. [geïntimeerde] heeft na het overlijden van haar echtgenoot de echtelijke woning verkocht waaruit een bedrag voor haar resteerde. Zij kwam in contact met [tussenpersoon] . Dit resulteerde in een afspraak met een adviseur van [tussenpersoon] . Daarbij is besproken dat [geïntimeerde] (extra) vermogen wenste op te bouwen, met welk doel, en welke middelen [geïntimeerde] daarvoor beschikbaar zou hebben. Naar aanleiding hiervan is [geïntimeerde] door de adviseur van [tussenpersoon] geadviseerd om de specifieke effectenleaseproducten van Dexia af te nemen. Deze producten waren volgens de medewerker van [tussenpersoon] geschikt voor de situatie van [geïntimeerde] . De adviseur van [tussenpersoon] heeft zijn verhaal kracht bijgezet aan de hand van rekenvoorbeelden. [geïntimeerde] vertrouwde geheel op de deskundigheid van de adviseur en heeft het advies opgevolgd. Vervolgens heeft [geïntimeerde] de overeenkomsten ondertekend en de adviseur heeft de rest afgehandeld. Onder deze feiten en omstandigheden zijn de effectenleaseovereenkomsten tot stand gekomen, aldus [geïntimeerde] .
4.8.
Dexia stelt dat de kantonrechter de stellingen van [geïntimeerde] heeft gehonoreerd, ondanks het ontbreken van elk bewijs. De kantonrechter heeft volgens Dexia ten onrechte geoordeeld dat op Dexia de plicht zou rusten om destijds relevante gegevens te verzamelen over de feitelijke gang van zaken tussen [geïntimeerde] en [tussenpersoon] . De kantonrechter miskent hiermee volgens Dexia de strekking van de artikel 149 jo. 150 Rv. Dexia heeft de stellingen over wat feitelijk tussen [geïntimeerde] en de betrokken tussenpersoon is voorgevallen bij gebrek aan wetenschap betwist, omdat Dexia niet bij de advisering door de tussenpersoon aan [geïntimeerde] betrokken is geweest. Dexia voert verder aan dat de stellingen van [geïntimeerde] niet juist en niet voldoende concreet zijn. Dexia wijst er in dat verband eveneens op dat het gaat om gebeurtenissen die zich meer dan twintig jaar geleden afgespeeld hebben en meent dat hier niet zomaar aan voorbij kan worden gegaan. Dexia stelt dat het onjuist is dat tussenpersonen altijd een gepersonaliseerde aanbeveling deden, omdat er inmiddels overvloedig bewijs is dat zij veelvuldig een geheel andere werkwijze hanteerden die niet is aan te merken als het doen van een gepersonaliseerde aanbeveling. De stukken die de kantonrechter aan zijn oordeel ten grondslag heeft gelegd vormen ook geen bewijs voor de stellingen van [geïntimeerde] dat zij vergunningplichtig is geadviseerd, aldus Dexia.
4.9.
De kantonrechter heeft artikel 149 Rv onjuist toegepast volgens Dexia. Van Dexia kan namelijk niet worden gevergd dat zij haar betwisting nader concretiseert, omdat de feitelijke informatie over de gang van zaken tussen [geïntimeerde] en [tussenpersoon] zich exclusief in het domein van [geïntimeerde] bevindt. Dexia volstaat dan ook met een blote ontkenning van de stellingen van [geïntimeerde] bij gebrek aan wetenschap. Dexia bepleit verder dat noch uit de toenmalige wetgeving, noch uit de jurisprudentie volgt dat op Dexia de verplichting rustte om onderzoek te doen naar de concrete gang van zaken omtrent de totstandkoming van een effectenleaseovereenkomst en om informatie daaromtrent vast te leggen. Indien al zou worden aangenomen dat een dergelijke verplichting op Dexia rustte en dat Dexia deze niet (behoorlijk) is nagekomen, vormt dat nog geen bewijs voor de stellingen van [geïntimeerde] . Dexia dient in dat geval toegelaten te worden tot het leveren van (tegen)bewijs, zo concludeert Dexia.
4.10.
Het hof overweegt als volgt. In de vele andere procedures die Dexia over de effectenleaseproblematiek heeft gevoerd, zijn stukken in het geding gebracht waaruit duidelijk is geworden dat Dexia voor de distributie van haar effectenleaseproducten op grote schaal tussenpersonen heeft ingezet. Ook in deze procedure heeft [geïntimeerde] deze stukken (deels) overgelegd. Dexia maakte gebruik van tussenpersonen juist omdat die hun cliënten zouden kunnen adviseren een effectenleaseproduct af te nemen. Zij wist, dan wel behoorde te begrijpen, dat de bij haar aangesloten tussenpersonen de afnemers niet slechts in algemene zin over deze producten pleegden te informeren. Zo volgt (onder meer) uit het jaarverslag van (de rechtsvoorgangster van) Dexia over 1997, een artikel uit Het Financieele Dagblad van 22 april 1998, de tekst op de website van Dexia in 2000 en een interview met de directeur beleggingsproducten van Dexia in het tijdschrift ‘Het effect Spaar Select’ uit 2000 dat Dexia bewust gebruikmaakte van tussenpersonen als afzetkanaal, juist omdat zij belangstellenden van een persoonlijk advies konden voorzien. Door deze bedrijfsmatige opzet waarmee effectenleaseproducten door tussenpersonen werden verkocht aan personen heeft Dexia gefaciliteerd en bevorderd dat tussenpersonen (die doorgaans op commissiebasis werkten) een specifiek op de persoon toegesneden advies gaven aan (potentiële afnemers), terwijl het juist op de weg van Dexia heeft gelegen te controleren wat de aard van de betrokkenheid van de tussenpersoon was en of er al dan niet sprake was van (verboden) vergunningplichtige advisering door de tussenpersoon. Als dat het geval was, zou Dexia de overeenkomst met de potentiële afnemer hebben moeten weigeren. Dat Dexia de stellingen van [geïntimeerde] inmiddels slechts bij gebrek aan wetenschap kan betwisten, is het gevolg van haar eigen nalatigheid en komt daarom voor haar rekening en risico.
4.11.
De door [geïntimeerde] geschetste betrokkenheid van de tussenpersoon bij de totstandkoming van de effectenleaseovereenkomsten, moet gezien de prejudiciële beslissing worden gekwalificeerd als vergunningplichtige advisering. Uit de stellingen van [geïntimeerde] volgt namelijk dat (i) de wensen en financiële situatie van [geïntimeerde] zijn besproken, (ii) [geïntimeerde] het financiële doel aan de tussenpersoon bekend heeft gemaakt en (iii) de tussenpersoon vervolgens specifieke effectenleaseproducten van een specifieke aanbieder heeft geadviseerd. Deze stellingen volstaan in ieder geval voor de conclusie dat [tussenpersoon] de effectenleaseproducten aan [geïntimeerde] heeft voorgesteld als geschikt voor [geïntimeerde] , en dat op die grond sprake is van een gepersonaliseerde aanbeveling. Naar het oordeel van het hof bieden de door [geïntimeerde] overgelegde producties voldoende aanknopingspunten die de gang van zaken, zoals beschreven door [geïntimeerde] , bevestigen. Daarmee heeft [geïntimeerde] de stelling dat er is geadviseerd, voldoende gemotiveerd onderbouwd.
4.12.
Dexia heeft de door [geïntimeerde] geschetste gang van zaken niet voldoende gemotiveerd betwist. Zij heeft ook onvoldoende aanknopingspunten verschaft om te kunnen concluderen dat de stellingen van [geïntimeerde] over de (feitelijke) gang van zaken omtrent de totstandkoming van de effectenleaseovereenkomsten niet (in grote lijnen) stroken met de werkelijkheid. Het hof zal Dexia daarom niet toelaten tot het leveren van tegenbewijs.
4.13.
Uit het voorgaande volgt dat het ervoor moet worden gehouden dat [tussenpersoon] vergunningplichtig advies heeft gegeven aan [geïntimeerde] in de zin van de prejudiciële beslissing. Op grond van het voorgaande moet grief I (naast grief II) van Dexia worden verworpen. [geïntimeerde] heeft voldoende onderbouwd dat is voldaan aan de vereisten die de Hoge Raad in de prejudiciële beslissing heeft geformuleerd om te kunnen spreken over ‘vergunningplichtig advisering’. Het betoog van Dexia dat niet aan deze vereisten is voldaan kan niet worden gevolgd.
4.14.
Het hof ziet in wat Dexia in deze procedure verder heeft aangevoerd over de juridische betekenis van het begrip ‘advies’ zoals omschreven in de prejudiciële beslissing, geen aanleiding om anders te beslissen dan wel om ter zake daarvan prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad of het Hof van Justitie van de Europese Unie.
Wetenschap Dexia
4.15.
Ter zake van de wetenschap van Dexia heeft [geïntimeerde] gesteld dat Dexia een bedrijfsmatige werkwijze had voor de verkoop van effectenleaseproducten, waarvan onderdeel was dat door de tussenpersonen die effectenleaseproducten voor haar verkochten financieel advies werd gegeven gericht op de aanschaf van een effectenleaseproduct van Dexia. Volgens [geïntimeerde] was Dexia op de hoogte van de werkwijze van de door haar ingeschakelde tussenpersonen. Zij wist dat deze tussenpersonen standaard, althans op grote schaal, beleggingsadvies gaven aan de cliënten die zij als cliëntenremisier vervolgens bij Dexia aanbrachten als afnemers van effectenleaseproducten. [geïntimeerde] is dan ook van mening dat Dexia bekend heeft moeten zijn met de advisering aan [geïntimeerde] .
4.16.
Het hof overweegt als volgt. Uit de door [geïntimeerde] en Dexia overgelegde producties, die deels ook in vele andere procedures zijn overgelegd, volgt dat Dexia haar producten aanbood via tussenpersonen. Dexia heeft deze tussenpersonen destijds zelf omschreven als onafhankelijke, gespecialiseerde adviseurs met kwaliteit en kennis van zaken, zodat een met zorg omkleed persoonlijk advies gegarandeerd was. Dat terwijl zij deze tussenpersonen aan zich had gebonden als cliëntenremisier (op commissiebasis) en wist dat deze tussenpersonen niet beschikten over een vergunning om te adviseren. Uit de overgelegde productie blijkt ook dat het voor Dexia kenbaar was dat [tussenpersoon] zich voorafgaande aan de totstandkoming van de effectenleaseovereenkomsten tegenover [geïntimeerde] als adviseur had gepresenteerd. Gezien deze gang van zaken had Dexia behoren te waarborgen dat [tussenpersoon] aan de eisen van artikel 41 NR 1999 voldeed. Dexia heeft onvoldoende feiten of omstandigheden naar voren gebracht waaruit volgt dat zij ook bij nader onderzoek niet had kunnen weten dat de tussenpersoon vergunningplichtig advies had gegeven. Tegen deze achtergrond had het op de weg van Dexia gelegen nader te onderbouwen waarom zij in dit concrete geval niet wist en ook niet kon weten dat [geïntimeerde] door [tussenpersoon] werd geadviseerd. Daar komt in dit geval bij dat uit de volledige naam van [tussenpersoon] - [tussenpersoon] - volgt dat zij zich naar de buitenwereld presenteerde als adviseur voor financiële aangelegenheden. Dit impliceert dat zij ook financieel advies gaf over financiële producten, zoals effectenleaseproducten. Dit had Dexia ertoe moeten bewegen te onderzoeken of [tussenpersoon] bij de totstandkoming van effectenleaseovereenkomsten, in ieder geval wat betreft de situatie van [geïntimeerde] , binnen de haar toegestane grenzen als cliëntenremisier was gebleven. Kortom, er is voldaan aan het vereiste dat Dexia wist of behoorde te weten dat [tussenpersoon] [geïntimeerde] advies heeft gegeven.
4.17.
Het hof gaat voorbij aan het bewijsaanbod van Dexia, omdat zij de hiervoor geschetste gang van zaken met betrekking tot haar ‘wetenschap’ onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. Bovendien heeft Dexia onvoldoende concrete feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden.
Verklaring voor recht
4.18.
Dexia komt met haar voorwaardelijke grief V op tegen het oordeel van de kantonrechter dat de door haar gevorderde verklaring voor recht voorwaardelijk wordt toegewezen. Omdat de voorgaande grieven niet slagen, is de voorwaarde waaronder deze grief is aangevoerd niet vervuld. Deze grief behoeft daarom geen behandeling.
Conclusie
4.19.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat niet onvoorwaardelijk kan worden vastgesteld dat Dexia niets meer aan [geïntimeerde] verschuldigd is en zij de schade van [geïntimeerde] volledig dient te vergoeden.
4.20.
Omdat [geïntimeerde] in het gelijk wordt gesteld, heeft zij geen belang meer bij de overlegging van de aanvraagformulieren voor de effectenleaseovereenkomsten. Het hof gaat daarom aan dit verzoek voorbij.
4.21.
Partijen zijn nu, met verwijzing naar rov. 4.15 van het bestreden vonnis, in staat zelf de door Dexia aan [geïntimeerde] verschuldigde schadevergoeding te berekenen. Anders dan Dexia met grief IV aanvoert, behoeft [geïntimeerde] de openstaande restschuld dus niet aan Dexia te voldoen.
Slotsom en proceskosten
4.22.
Uit het voorgaande volgt dat de grieven van Dexia niet tot vernietiging van het bestreden vonnis kunnen leiden. Wat verder nog is aangevoerd door partijen, kan niet tot een andere beslissing leiden. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.
4.23.
Dexia is aan te merken als de in het ongelijk gestelde partij. Zij is daarom in eerste aanleg terecht in de proceskosten veroordeeld, zodat de daartegen gerichte grief van Dexia faalt. Dexia dient ook in hoger beroep te worden veroordeeld in de proceskosten. Gelet op de in hoge mate gestandaardiseerde processtukken in deze procedure, zal het hof voor het bepalen van het salaris van de advocaat aansluiten bij appeltarief II.

5.De uitspraak

Het hof:
5.1.
bekrachtigt het bestreden vonnis;
5.2.
veroordeelt Dexia in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] op € 349,00 aan griffierecht en op € 1.821,00 (1,5 punt × appeltarief II) voor salaris advocaat, en op € 178,00 voor nakosten. Als Dexia niet binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak aan de veroordelingen voldoet en het arrest daarna wordt betekend, worden de proceskosten vermeerderd met € 92,00 en de kosten van betekening;
5.3.
veroordeelt Dexia in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na het verschuldigd worden daarvan zijn voldaan;
5.4.
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W. Frieling, E.I. Mentink en R.F. Groos en in het openbaar uitgesproken op 16 december 2025 in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.HR 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935.
2.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862 (hierna: de prejudiciële beslissing).