5.1.De Rechtbank heeft geoordeeld dat de Heffingsambtenaar in zijn verdediging wordt geschaad wanneer het kort voor de zitting ingediende stuk van belanghebbende in aanmerking wordt genomen en heeft dat stuk wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing gelaten. De Heffingsambtenaar heeft onweersproken gesteld dat hij het stuk slechts drie dagen voor de zitting heeft ontvangen. Artikel 8:58, lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat partijen tot tien dagen voor de zitting nadere stukken kunnen indienen. De bepaling beoogt, blijkens de daarop gegeven toelichting, een behoorlijk verloop van de procedure te waarborgen. Uit de strekking van die bepaling volgt dat de rechter - binnen het kader van een goede procesorde - de mogelijkheid heeft stukken die binnen tien dagen voor de zitting of eerst ter zitting zijn overgelegd al dan niet in de procedure toe te laten. Anders dan belanghebbende stelt, is niet de datum van verzending beslissend voor de vraag of stukken binnen de tiendagentermijn van artikel 8:58, lid 1, Awb zijn ingediend, maar de datum van ontvangst van die stukken door de Rechtbank. Het is immers de bedoeling dat de rechter tien volle dagen over de stukken kan beschikken (vgl. ABRvS 21 november 1996, ECLI:NL:RVS:1996:ZF2414). Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende een goede reden heeft gehad voor het te laat indienen van het stuk. De Rechtbank heeft het nader stuk dus terecht buiten beschouwing gelaten. Bevoegdheid Heffingsambtenaar
5.2.1.Op grond van artikel 231 van de Gemeentewet in samenhang met de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) is het college van burgemeester en wethouders bevoegd een heffingsambtenaar aan te wijzen. Het college heeft bij besluit van 17 december 2019 de directeur van [A B.V.] aangesteld als onbezoldigd gemeenteambtenaar van de gemeente Delft (Gemeenteblad 2021, nr. 49896). Bij besluit van 24 november 2020 heeft het college de directeur van [A B.V.] aangewezen als ambtenaar belast met de heffing en invordering van parkeerbelasting in de gemeente Delft (Gemeenteblad 2021, nr. 49893). Beide besluiten zijn in werking getreden op 1 januari 2020.
5.2.2.Het aanslagbiljet vermeldt in de linkerbovenhoek het logo [B] en onderaan de naam [A B.V.] . Op het biljet is verder vermeld dat [B] de naheffingen parkeerbelasting afhandelt namens de gemeente Delft. Het had belanghebbende gelet op deze vermeldingen in onderling verband beschouwd duidelijk moeten zijn dat de naheffingsaanslag is opgelegd door de gemeenteambtenaar, belast met de heffing van gemeentelijke belastingen, van de gemeente Delft. De directeur van [A B.V.] was daartoe gelet op 5.2.1 bevoegd.
5.3.1.De heffing van parkeerbelasting is in de gemeente gereguleerd in de Parkeerverordening Delft 2020 (Gemeenteblad 2020, nr. 185621, de Verordening). Uit het daarop gebaseerde Aanwijzingsbesluit betaald parkeren Delft 2022 volgt dat [straat] een locatie is waarop met een geldige parkeervergunning of tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd.
5.3.2.Op grond van artikel 1, aanhef en onderdeel m van de Verordening wordt onder ‘parkeren’ verstaan: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een motorvoertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden. Deze definitie is vrijwel gelijkluidend aan de definitie van parkeren die in artikel 225 van de Gemeentewet is opgenomen.
5.3.3.Het Hof stelt voorop dat de Heffingsambtenaar de bewijslast heeft dat belanghebbende op de locatie heeft geparkeerd zonder dat de daarvoor verschuldigde belasting is voldaan en dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Hiervoor geldt de zogenoemde vrije bewijsleer. Binnen de vrije bewijsleer hebben partijen de vrije keuze in bewijsmiddelen die zij willen aandragen ter ondersteuning van hun standpunten.
5.3.4.Een scanauto met gps-ontvanger wordt gebruikt als meetinstrument dat op basis van satellietsignalen een nauwkeurige aanduiding geeft van de coördinaten waar de ontvanger zich op dat moment bevindt. Het Hof is van oordeel dat niets in de weg staat aan het gebruik van deze apparatuur en de daarmee verkregen gegevens als bewijs.
5.3.5.Op grond van de gps-coördinaten van het gescande kenteken, de door de scanauto gemaakte foto’s, de ‘Geo informatie’ en de aanvullende bijlagen in het dossier naheffingsaanslag, is aannemelijk geworden dat de scanauto het kenteken van de auto op de onder 2.1 vermelde datum en het vermelde tijdstip op de locatie heeft gescand. Verder is met hetgeen de Heffingsambtenaar heeft aangevoerd, voldoende duidelijk dat in het gebied tegen betaling mag worden geparkeerd, dat belanghebbende op 17 december 2022 voor het parkeren op de locatie geen parkeerbelasting heeft voldaan en dat het belastbare feit zich dus heeft voorgedaan. Daarbij is van belang dat belanghebbende geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan het door de Heffingsambtenaar aangevoerde bewijs betwijfeld moet worden. Ook heeft belanghebbende geen feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit volgt dat geen sprake was van parkeren of dat hij een parkeerkaartje aan het kopen was maar dat dit niet binnen de observatietijd van circa vier minuten is gelukt.
5.4.1.Belanghebbende stelt dat sprake is van schending van de AVG, omdat er zonder recht en zonder toestemming gegevens zijn uitgewisseld.
5.4.2.Bij de waarnemingen met behulp van scanauto’s in de openbare ruimte van kentekens van geparkeerde auto’s, als onderdeel van het kentekenparkeersysteem van een gemeente, gaat het om het systematisch verzamelen, vastleggen, bewerken, gedurende enige tijd bewaren en gebruiken van gegevens van auto’s in het kader van het al dan niet betaald zijn van verschuldigde parkeerbelasting. De met behulp van scanauto’s verkregen gegevens zijn op basis van artikel 43 van de Wegenverkeerswet 1994 aan de hand van het kenteken van het voertuig in beginsel te koppelen aan (gedragingen van) een persoon. Hieraan moet de gevolgtrekking worden verbonden dat het vastleggen van de gegevens bij het opleggen van de naheffingsaanslag een inmenging in het recht van belanghebbende op respect voor zijn privéleven als bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden oplevert, behoudens voor zover de uitzondering van het tweede lid van die bepaling van toepassing is.
5.4.3.Of die uitzondering van toepassing is kan in het midden blijven, omdat het verwerken van kentekengegevens op een wijze die door de inhoud, het gebruik of de verspreiding van de desbetreffende bestanden – eventueel op onderdelen – in strijd is met de AVG, niet kan leiden tot een vernietiging van de – op zichzelf bezien terecht opgelegde – naheffingsaanslag (vgl. HR 10 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1748). Vergoeding van immateriële schade
5.5.1.Belanghebbende doet een beroep op verjaring, omdat de afhandeling van de naheffingsaanslag al meer dan een jaar duurt. Voor zover dit beroep moet worden opgevat als een verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn, overweegt het Hof als volgt.
5.5.2.Op grond van vaste jurisprudentie geldt als uitgangspunt, behoudens bijzondere omstandigheden, dat de berechting van een zaak in de bezwaar- en de beroepsfase niet binnen een redelijke termijn geschiedt, indien de rechtbank niet binnen twee jaar nadat de termijn is aangevangen, uitspraak doet (HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, BNB 2016/140). De termijn vangt in beginsel aan op het moment waarop de Heffingsambtenaar het bezwaarschrift ontvangt en eindigt op het moment waarop de rechter uitspraak doet. Hierbij geldt dat de bezwaarfase onredelijk lang heeft geduurd voor zover de duur daarvan een half jaar overschrijdt en de beroepsfase voor zover zij meer dan anderhalf jaar in beslag heeft genomen. 5.5.3.Voor de berechting van de zaak in hoger beroep geldt als uitgangspunt dat het gerechtshof uitspraak doet binnen twee jaar nadat hoger beroep is ingesteld, waarbij een voortvarende behandeling van het hoger beroep ertoe kan leiden dat een eventuele overschrijding van de redelijke termijn door het bestuursorgaan en/of de rechtbank wordt gecompenseerd, indien eerst in hoger beroep een verzoek wordt gedaan tot vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
5.5.4.Het bezwaarschrift is door de Heffingsambtenaar ontvangen op 17 februari 2023 en hij heeft uitspraak op bezwaar gedaan op 27 maart 2023. Het beroepschrift is op 15 april 2023 door de Rechtbank ontvangen en de Rechtbank heeft uitspraak gedaan op 2 mei 2024. Het Hof doet uitspraak op 20 februari 2025. De redelijke termijn is aldus niet overschreden, zodat er geen aanleiding is om het verzoek tot schadevergoeding toe te kennen.
5.5.5.Hetgeen belanghebbende voor het overige heeft aangevoerd, is evenmin reden tot toekenning van een kosten- dan wel schadevergoeding.