In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 26 februari 2025 uitspraak gedaan op het verzoek van [X] te [Z] om herziening van een eerdere uitspraak van het Hof van 10 juni 2016, waarin belastingaanslagen over de jaren 2008, 2009 en 2010 waren opgelegd. Het verzoek om herziening is afgewezen omdat de aangevoerde feiten en omstandigheden niet voldeden aan de voorwaarden van artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De verzoeker had geen nieuwe feiten of omstandigheden aangedragen die niet eerder bekend waren en die tot een andere uitspraak hadden kunnen leiden. Daarnaast is ook het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen sprake was van onverwijlde spoed en het Hof gelijktijdig uitspraak deed in de bodemprocedure. De uitspraak van het Hof van 10 juni 2016 blijft derhalve onherroepelijk vaststaan. De proceskosten zijn niet toegewezen.