In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 25 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over een belastingaanslag en de daarbij behorende proceskostenvergoeding. De belanghebbende, aangeduid als [X] te [Z], had een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd gekregen door de Inspecteur van de Belastingdienst, die deze aanslag berekende op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 33.935 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 7.699. De belanghebbende maakte bezwaar tegen deze aanslag, maar de Inspecteur wees dit bezwaar af. De Rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van de belanghebbende gegrond en vernietigde de uitspraak op bezwaar, waarbij de rechtbank oordeelde dat de belastingheffing in strijd was met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Inspecteur ging in hoger beroep tegen deze uitspraak, terwijl de belanghebbende incidenteel hoger beroep instelde. Het Hof oordeelde dat de Inspecteur geen misbruik van procesrecht had gemaakt en dat de belanghebbende recht had op een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase. Het Hof vernietigde de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissingen over het box 3-inkomen en de proceskostenvergoeding, en veroordeelde de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van de belanghebbende, vastgesteld op een totaalbedrag van € 1.119,18, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag na de uitspraak tot aan de dag van algehele voldoening.