ECLI:NL:GHDHA:2025:671
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake de vastgestelde waarde van een onroerende zaak onder de Wet WOZ
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, waarin de waarde van een onroerende zaak is vastgesteld door de Heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag. De Heffingsambtenaar had de waarde van de woning op 1 januari 2021 vastgesteld op € 729.000, wat leidde tot een aanslag in de onroerende zaakbelastingen voor het jaar 2022. Belanghebbende, eigenaar van de woning, heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar dit bezwaar werd afgewezen. De Rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, waarna hij in hoger beroep ging.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft het Hof de argumenten van beide partijen gehoord. Belanghebbende betwistte de hoogte van de vastgestelde waarde en voerde aan dat de Heffingsambtenaar niet alle relevante stukken had overgelegd. Het Hof oordeelde dat de Heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de waarde niet te hoog was vastgesteld, onderbouwd door een waardematrix en taxatieverslag. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank, waarbij het belanghebbende niet gelukt was om nieuwe feiten of omstandigheden aan te voeren die tot een ander oordeel zouden leiden.
Het Hof concludeert dat de waarde van de woning correct is vastgesteld en dat de Heffingsambtenaar aan zijn bewijslast heeft voldaan. De uitspraak van de Rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is openbaar uitgesproken op 13 maart 2025.