ECLI:NL:GHDHA:2025:680
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake de vastgestelde waarde van een onroerende zaak onder de Wet WOZ
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, waarin de waarde van een onroerende zaak is vastgesteld door de Heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag. De Heffingsambtenaar had de waarde van de woning op 1 januari 2021 vastgesteld op € 506.000, wat leidde tot een aanslag in de onroerende zaakbelastingen voor het jaar 2022. Belanghebbende, eigenaar van de woning, heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar dit bezwaar werd afgewezen. De Rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep op 13 februari 2025, werd de zaak opnieuw beoordeeld. Belanghebbende voerde aan dat de Heffingsambtenaar niet alle relevante stukken had overgelegd en dat de waarde te hoog was vastgesteld. Het Hof oordeelde dat de Rechtbank op goede gronden had geoordeeld en dat de Heffingsambtenaar voldoende bewijs had geleverd dat de waarde niet te hoog was vastgesteld. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank, waarbij het belanghebbende niet gelukt was om nieuwe feiten of omstandigheden aan te voeren die tot een ander oordeel zouden leiden.
De uitspraak van het Hof benadrukt dat de waardering van onroerende zaken geen exacte wetenschap is en dat de Heffingsambtenaar de waarde op een methodische wijze kan onderbouwen. Het Hof concludeerde dat de waarde van de woning correct was vastgesteld en dat het hoger beroep ongegrond was. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.