ECLI:NL:GHDHA:2025:688

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
15 april 2025
Publicatiedatum
17 april 2025
Zaaknummer
200.351.990/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de weigering van de voorzieningenrechter om verlof te verlenen voor het leggen van conservatoir beslag

In deze zaak heeft Sterk In B.V. hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam, die op 31 januari 2025 verlof voor conservatoir beslag had geweigerd. Sterk In had op 22 januari 2025 een verzoekschrift ingediend om verlof te verlenen voor het leggen van conservatoir beslag op de vermogens van [Holding] c.s. De voorzieningenrechter weigerde dit verlof omdat Sterk In niet alle relevante feiten had vermeld. In hoger beroep heeft Sterk In de herstelfunctie van het hoger beroep ingeroepen en opnieuw verlof gevraagd. Tijdens de mondelinge behandeling op 7 april 2025 heeft Sterk In haar verzoek toegelicht. Het hof heeft geoordeeld dat het verzoek deels toewijsbaar is, maar dat het bedrag lager moet worden begroot dan door Sterk In was verzocht. Het hof heeft de vordering op [Holding] B.V. begroot op € 202.020,- en de vordering op [geïntimeerde 2] op € 65.000,-. Het hof heeft ook bepaald dat Sterk In conservatoir verhaalsbeslag mag leggen op de vermogens van [Holding] en [geïntimeerde 2]. De verzoeken om beslag te leggen op de vermogens van [Advies], [geïntimeerde 4] en [geïntimeerde 5] zijn afgewezen, omdat deze onvoldoende waren toegelicht.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team handel
Zaaknummer : 200.351.990/01
Zaaknummer rechtbank : C/10/693037 / KG RK-25-100
Beschikking van 15 april 2025
in de zaak van
Sterk In B.V.,
gevestigd in Rosmalen,
verzoekster in hoger beroep,
advocaat: mr. T. van Liempd, kantoorhoudende in ‘s-Hertogenbosch,
tegen:

1.[naam] Holding B.V.,

gevestigd in Rotterdam,
2.
[geïntimeerde 2],
wonend in Rotterdam,
3.
[naam] Advies V.O.F.,
gevestigd in Rotterdam,
4.
[geïntimeerde 4],
wonend in Delft,
5.
[geïntimeerde 5],
wonend in [woonplaats],
verweerders,
niet opgeroepen.
Het hof zal verzoekster hierna Sterk In noemen. Verweerders worden ieder afzonderlijk aangeduid als [Holding], [geïntimeerde 2], [Advies], [geïntimeerde 4] en [geïntimeerde 5] en gezamenlijk als [Holding] c.s.

1.De zaak in het kort

Sterk In heeft bij verzoekschrift van 22 januari 2025 aan de voorzieningenrechter verlof gevraagd om conservatoir beslag ten laste van [Holding] c.s. te leggen. De voorzieningenrechter heeft het verlof geweigerd omdat Sterk In niet alle relevante feiten in het verzoekschrift had vermeld. In hoger beroep heeft Sterk In met een beroep op de herstelfunctie van het hoger beroep, nogmaals verlof gevraagd om beslag te leggen ten laste van [Holding] c.s. op de in het verzoekschrift in eerste aanleg genoemde beslagobjecten. Het hof wijst het verzoek deels toe en deels af.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Sterk In is bij verzoekschrift, ingekomen op de griffie van het hof op 4 februari 2025, in hoger beroep gekomen van de beschikking van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam van 31 januari 2025, met bijlagen.
2.2
Op 7 april 2025 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij mr. Van Liempd en de heer M.P. Sauerbreij namens Sterk In aanwezig waren. Zij hebben de zaak toegelicht en vragen van het hof beantwoord.

3.Feiten en procedure bij de voorzieningenrechter

3.1
Het hof gaat uit van de volgende, door Sterk In gestelde feiten:
[Holding] en Sauerbreij Holding zijn samen bestuurders van en aandeelhouders in Sterk In geweest.
[Holding] en Sauerbreij Holding hebben ieder afzonderlijk op 28 december 2021 een managementovereenkomst gesloten met Sterk In. De managementovereenkomst tussen Sterk In en [Holding] is op 27 februari 2023 beëindigd.
[geïntimeerde 2] is aandeelhouder en enig bestuurder van [Holding].
Op 1 september 2022 is [Advies] opgericht. [geïntimeerde 2] en zijn beide zonen ([geïntimeerde 4] en [geïntimeerde 5]) zijn de vennoten in deze vennootschap onder firma.
Op 18 april 2023 heeft Sterk In verlof gevraagd om conservatoir beslag te leggen ten laste van [Holding], [geïntimeerde 2] en [Advies].
Bij beschikking van 25 april 2023 heeft de voorzieningenrechter verlof verleend om conservatoir beslag te leggen ten laste van [Holding] (voor een lager bedrag dan verzocht) en het verlof om beslag te leggen ten laste van [geïntimeerde 2] en [Advies] afgewezen. Sterk In is tegen die beschikking niet in hoger beroep opgekomen en heeft van het verleende verlof geen gebruik gemaakt.
3.2
Op 22 januari 2025 heeft Sterk In de voorzieningenrechter verzocht verlof te verlenen om conservatoir beslag te leggen, zoals nader omschreven in het verzoekschrift van die datum. Dat verzoekschrift is aan deze beschikking gehecht (
bijlage).
3.3
In de bestreden beschikking heeft de voorzieningenrechter het verlof geweigerd omdat Sterk In – in strijd met art. 21 Rv (en de uitwerking daarvan in de beslagsyllabus) – in haar verzoekschrift geen melding had gemaakt van haar eerdere verzoek beslag te mogen leggen en de op dat verzoek gegeven beschikking van 25 april 2023. De omstandigheid dat Sterk In, na hierover om een uitlating te zijn gevraagd, alsnog het desbetreffende verzoek en de desbetreffende beschikking in het geding had gebracht, bracht de voorzieningenrechter niet tot een ander oordeel.

4.Beoordeling in hoger beroep

4.1
Sterk In heeft toegelicht dat zij in haar inleidend verzoekschrift de beschikking van 25 april 2023 niet bewust heeft verzwegen. Zij verkeerde bij de indiening van dat verzoek in de veronderstelling dat die beschikking niet langer relevant was omdat er inmiddels anderhalf jaar was verstreken en er sprake was van nieuwe feiten en omstandigheden en een nieuwe juridische onderbouwing. Van kwader trouw was volgens haar geen sprake.
4.2
Mede gelet op de herstelfunctie van het hoger beroep ziet het hof aanleiding het verzoek van Sterk In inhoudelijk te behandelen en geen sanctie te verbinden aan het aanvankelijke verzuim van Sterk In. Sterk In heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat zij uiteindelijk geen gebruik heeft gemaakt van het op 25 april 2023 verleende verlof. Gelet op de gegeven toelichting van Sterk In, die erop neerkomt dat de beschikking van 25 april 2023 in zekere zin achterhaald is, gaat het hof ervan uit dat Sterk In het in die beschikking verleende verlof niet alsnog zal benutten.
[Holding]
4.3
Sterk In heeft verzocht om ten laste van [Holding] conservatoir beslag te mogen leggen voor een bedrag van € 2.410.400,-. Dit bedrag bestaat in hoofdsom grotendeels uit boetes die [Holding] op grond van de managementovereenkomst zou zijn verbeurd. Het bedrag is als volgt opgebouwd.
a. Schending van art. 1.1 van de managementovereenkomst.
Uit art. 1.1 van de managementovereenkomst volgt dat het [Holding] verboden is door haar gedragingen de continuïteit van Sterk In ernstig in gevaar te brengen. [Holding] heeft zich volgens Sterk In niet aan deze bepaling gehouden omdat zij in maart en juni 2022 de arbeidsovereenkomst van een medewerker in strijd met de waarheid heeft aangepast en foutieve informatie heeft verstrekt door middel van het NIBUD-formulier. Hiervoor is volgens Sterk In op grond van art. 12 van de managementovereenkomst tweemaal een eenmalige boete van € 50.000,- verbeurd, alsmede een boete per dag van € 1.000,- gedurende 61 dagen. In totaal gaat het dus om
€ 161.000,-.
Schending van art. 3.1 van de managementovereenkomst.
Uit art. 3.1 van de managementovereenkomst volgt dat [Holding] zich gedurende de looptijd van de managementovereenkomst ten volle moet inspannen voor Sterk In en omzetgenererende werkzaamheden via Sterk In moet laten lopen. [Holding] heeft (i) zijn inspanningsverplichting geschonden door [Advies] op te richten en (ii) geld weggesluisd naar [Advies], aldus Sterk In. Ingevolge art. 12 van de managementovereenkomst is hiervoor tweemaal een boete van € 50.000,- verschuldigd, 179 maal een boete van € 1.000,- voor het verzaken van de inspanningsverplichting en driemaal een boete van € 1.000,- voor omzetgenererende werkzaamheden bij [Advies]. In totaal gaat het dus om
€ 282.000,-.
Schending van art. 10 van de managementovereenkomst.
Art. 10 van de managementovereenkomst bevat een geheimhoudingsbeding. Volgens Sterk In heeft [Holding] dit beding tweemaal geschonden, namelijk door een van zijn zonen in november 2021 toegang te verschaffen tot de vertrouwelijke gegevens van Sterk In en door in de periode 11 tot en met 18 november 2021 vertrouwelijke gegevens door te sturen naar deze zoon. Hiervoor is ingevolge art. 12 van de managementovereenkomst een boete van tweemaal € 50.000,- verschuldigd en achtmaal een boete van € 1.000,-. In totaal gaat het dus om
€ 108.000,-.
Schending van art. 11 lid 3 van de managementovereenkomst.
Art. 11 lid 3 van de managementovereenkomst bepaalt dat [Holding] zich gedurende de looptijd van de overeenkomst zal onthouden bewust iets te doen waardoor de bedrijfsvoering van Sterk In nadelig zou kunnen worden beïnvloed. Volgens Sterk In heeft [Holding] in strijd met deze bepaling [Advies] opgericht. Verder heeft [Holding] concurrerende werkzaamheden verricht voor Van der Leeden Personal Finance in Berkel en Rodenrijs. Hiervoor is ingevolge art. 11 lid 4 van de managementovereenkomst een boete van tweemaal € 50.000,- verschuldigd, alsmede een dagelijkse boete van € 1.000,- gedurende tweemaal 179 dagen. Het gaat in totaal dus om een boete van
€ 458.000,-.
Schending van art. 11 lid 1 onder a van de managementovereenkomst.
Volgens Sterk In geldt dat [Holding] na de beëindiging van de managementovereenkomst gedurende de periode van een jaar geen concurrerende activiteiten in Nederland mag verrichten. [Holding] is na de beëindiging van de managementovereenkomst onverminderd doorgegaan met haar concurrerende activiteiten via [Advies] en Van der Leeden. Hiervoor is ingevolge art. 11 lid 4 van de managementovereenkomst een boete verschuldigd van tweemaal € 50.000,- en de dagelijkse boete van € 1.000,- gedurende twee maal 365 dagen. In totaal gaat het om een boete van
€ 830.000,-.
Schending van art. 11 lid 2 van de managementovereenkomst.
Uit art. 11 lid 2 van de managementovereenkomst volgt dat [Holding] de non-concurrentieverplichting uit art. 11 lid 1 moet opleggen aan eenieder die zij inschakelt om de werkzaamheden (uit hoofde van de managementovereenkomst) te verrichten. Sterk In heeft aangevoerd dat [Holding] de werkzaamheden feitelijk door [geïntimeerde 2] liet verrichten, maar dat zij heeft nagelaten om aan [geïntimeerde 2] het non-concurrentiebeding op te leggen. Hiervoor is ingevolge art. 11 lid 4 van de managementovereenkomst een eenmalige boete van € 50.000,- verschuldigd en de dagelijkse boete van € 1.000,- gedurende 365 dagen. Dit komt neer op een bedrag van
€ 415.000,-.
Tweede schending van art. 11 lid 3 van de managementovereenkomst.
Volgens Sterk In heeft [Holding] in strijd met art. 11 lid 3 van ten minste drie relaties inkomsten ontvangen, terwijl de werkzaamheden vanuit de opdracht in de managementovereenkomst zijn verricht. Op grond van art. 11 lid 4 van de managementovereenkomst is hiervoor driemaal de eenmalige boete verschuldigd van € 50.000,- en de driemaal de dagelijkse boete van € 1.000,-. Dit komt neer op
€ 153.000,-.
Schade wegens wegsluizen van geld.
Sterk In heeft schade geleden omdat er een bedrag van
€ 3.400,-is overgemaakt naar een rekening van [Advies], terwijl dit geld behoort toe te komen aan Sterk In.
4.4
Het verzoek ten aanzien van [Holding] kan worden toegewezen, met dien verstande dat het bedrag van de vordering lager moet worden begroot dan Sterk In heeft verzocht. Dit wordt als volgt toegelicht.
4.5
Ter zake van de vordering onder a) overweegt het hof dat het hoogst onaannemelijk is dat de bodemrechter zal oordelen dat voor de twee handelingen (valselijk opmaken van stukken voor hypotheekaanvraag en het verstrekken van informatie door een NIBUD-formulier onjuist in te vullen) twee keer € 50.000,- verschuldigd zal zijn. Het ligt voor de hand dat de bodemrechter deze handelingen – die beide zagen op de hypotheekaanvraag van één persoon – als één samenhangend geheel zal zien. Het hof gaat daarom uit van één boete van
€ 50.000,-.Daarbij merkt het hof nog op dat voor het geval Sterk In zich ter zake van deze gedraging van [Holding] baseert op zowel art. 11 lid 3 van de managementovereenkomst als op art. 1.1 van de managementovereenkomst, het nog steeds één gedraging betreft zodat Sterk In niet gerechtigd is om daarvoor tweemaal een boete te ontvangen.
4.6
Ter zake van de concurrerende gedragingen van [Holding] geldt het volgende. Sterk In is van mening dat [Holding] met deze gedragingen meerdere bepalingen uit de managementovereenkomst heeft geschonden. Dat moge zo zijn, maar het hof acht het onaannemelijk dat de bodemrechter voor een en dezelfde gedraging meerdere boetes zal toekennen. Aannemelijk is dat de bodemrechter geen boete zal toekennen wegens de schending van – het meer algemeen geformuleerde – art. 3.1 van de managementovereenkomst (vordering onder b)), nu de overeenkomst ook een bijzondere bepaling bevat voor non-concurrentie (art. 11). De kwestie van de concurrerende gedragingen zal nader worden besproken onder 4.8-4.11.
4.7
Ter zake van de vordering onder c) is het hof van oordeel dat het niet aannemelijk is dat de bodemrechter zal oordelen dat [Holding] een boete verschuldigd is. Sterk In legt aan deze vordering gedragingen van [Holding] ten grondslag die hebben plaatsgevonden voorafgaand aan de ingangsdatum van de managementovereenkomst. Het is onaannemelijk dat deze gedragingen onder het bereik van deze overeenkomst vallen.
4.8
Wat betreft vordering d) is het hof van oordeel dat het beroep op art. 11 lid 3 van de managementovereenkomst niet slaagt voor zover het gaat om werkzaamheden die zijn verricht via [Advies]. Art. 11 lid 3 bepaalt dat [Holding] zich gedurende de looptijd van de overeenkomst zal onthouden bewust iets te doen waardoor de bedrijfsvoering van Sterk In nadelig zou kunnen worden beïnvloed. Het ligt, nu een nadere toelichting op dit punt ontbreekt, niet voor de hand dat die situatie zich voordoet, omdat [Advies] en Sterk In in verschillende regio’s werkzaam zijn. Het hof betrekt daarbij dat het enkele feit dat [Advies] is opgericht en (mogelijk) (enkele) werkzaamheden heeft verricht, niet zonder meer meebrengt dat art. 11 lid 3 is geschonden. Een uitzondering geldt voor zover de werkzaamheden van [Advies] mede hebben bestaan uit het wegsluizen van geld in relatie tot opdrachten aan Sterk In, waaraan het hof wel een boete toerekent (hierna, 4.12). De oprichting van [Advies] heeft in dat perspectief echter geen zelfstandige betekenis.
4.9
Voor zover het gaat om Van der Leeden, is het hof van oordeel dat Sterk In onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd dat [Holding] gedurende de looptijd van de managementovereenkomst concurrerende werkzaamheden heeft verricht voor Van der Leeden Personal Finance. Sterk In heeft weliswaar een e-mail van 26 januari 2023 overgelegd, maar het hof kan daaruit niet afleiden dat [Holding] concurrerende werkzaamheden heeft verricht met of via Van der Leeden.
4.1
Wat betreft de vordering e) geldt het volgende. Het hof ziet geen aanknopingspunt voor een vordering wegens schending door [Holding] van artikel 11 lid 1 sub a. Deze vordering is erop gebaseerd dat [geïntimeerde 2] via [Advies] na de beëindiging van de overeenkomst concurrerende activiteiten heeft verricht. Het gaat er Sterk In dus in wezen erom dat [Holding] haar verplichting heeft geschonden om [geïntimeerde 2] het non-concurrentie beding van art. 11 lid 1 sub a op te leggen. De vordering wegens het schenden van die verplichting zal onder 4.11 worden besproken.
4.11
Het hof acht het aannemelijk dat de bodemrechter een boete zal toekennen wegens de schending van art. 11 lid 2 van de managementovereenkomst (vordering f)). Immers, [geïntimeerde 2] is de bestuurder en enig aandeelhouder van [Holding]. De werkzaamheden die [Holding] verrichtte, werden feitelijk uitgevoerd door [geïntimeerde 2]. Met art. 11 lid 2 is duidelijk bedoeld om óók [geïntimeerde 2] onder de werking van het concurrentiebeding te brengen. [Holding] heeft nagelaten hiervoor zorg te dragen. Het hof acht het aannemelijk dat [Holding] hiervoor een boete van
€ 50.000,-is verschuldigd. Het hof ziet onvoldoende aanknopingspunt om aan deze overtreding ook nog dagboetes toe te kennen, mede gelet op het feit dat er ook boetes zijn verschuldigd voor concrete overtredingen (wegsluizen van geld), die onder 4.12 zullen worden besproken.
4.12
Ook is het aannemelijk dat de bodemrechter wegens de overtreding van art. 11 lid 3 van de managementovereenkomst een boete zal toekennen wegens het “wegsluizen” van geld dat aan Sterk In toekwam (vordering g)). Sterk In heeft deze vordering met productie 7 voorshands voldoende onderbouwd voor de klanten Hörters, Van Wanrooij en Van Haaren. Met een dergelijke handelwijze kan de bedrijfsvoering van Sterk In nadelig worden beïnvloed. Dat met elk individueel geval meer dan één dag was gemoeid is gesteld noch gebleken; het hof zal aan deze overtredingen daarom een boete van € 50.000 plus twee extra dagen à € 1.000 =
€ 52.000,-toerekenen.
4.13
Tot slot acht het hof het aannemelijk dat de bodemrechter een schadevergoeding zal toewijzen wegens het wegsluizen van een bedrag van
€ 3.400,-.Daarbij wordt opgemerkt dat art. 11 lid 4 van de managementovereenkomst bepaalt dat het verbeuren van een boete op dezelfde grondslag niet eraan in de weg staat dat Sterk In daarnaast schadevergoeding claimt.
4.14
Op grond van het voorgaande bedraagt de hoofdsom € 155.400,-. Het hof zal de vordering op [Holding] begroten op € 202.020,- (hoofdsom plus 30%).
[geïntimeerde 2]
4.15
Sterk In heeft aangevoerd dat [geïntimeerde 2] als bestuurder in privé aansprakelijk is voor de schade die Sterk In heeft geleden. Het gaat in de eerste plaats om de hiervoor al besproken gedragingen, waarvoor [Holding] volgens Sterk In boetes en schadevergoeding is verschuldigd. Daarnaast stelt Sterk In dat zij schade heeft geleden voor een bedrag van (afgerond)
€ 400.000,-.Als grondslag voor de aansprakelijkheid heeft Sterk In in het verzoekschrift, het beroepschrift en tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd: onrechtmatige concurrentie, bestuurdersaansprakelijkheid, profiteren van wanprestatie van [Holding] en vereenzelviging.
4.16
Naar het oordeel van het hof is niet aannemelijk dat de bodemrechter [geïntimeerde 2] op een van deze gronden (hoofdelijk) aansprakelijk zal houden voor de betaling van (de bedragen van) de door [Holding] verbeurde boetes. Immers, het feit dat [Holding] boetes verschuldigd is aan Sterk In betekent niet zonder meer dat Sterk In schade heeft geleden ter hoogte van die boetes. Dit alles neemt niet weg dat het hof het op basis van de door Sterk In gestelde feiten en omstandigheden aannemelijk acht dat [geïntimeerde 2], als bestuurder van [Holding], op onrechtmatige wijze gebruik heeft gemaakt van zijn bij Sterk In verworven bedrijfsvertrouwelijke informatie en contacten, teneinde gelden weg te sluizen bij Sterk In en met Sterk In concurrerende werkzaamheden te ontwikkelen.
4.17
Tijdens de mondelinge behandeling is toegelicht dat Sterk In als gevolg van de gedragingen van [geïntimeerde 2] kosten heeft moeten maken en winst heeft gederfd. Zo moest er veel tijd besteed worden om de aard en omvang van de gedragingen van [geïntimeerde 2] te onderzoeken, en hebben die gedragingen zelf ook schade veroorzaakt (in elk geval het hiervoor in 4.13 vermelde bedrag van € 3.400,-). Het hof acht niet aannemelijk dat het hier gaat om een schadepost van € 400.000,- – daarvoor is de door Sterk In verstrekte onderbouwing ontoereikend – maar acht het wel aannemelijk dat er enige schade is geleden. Deze schade zal schattenderwijs worden begroot op
€ 50.000,-. Daarbij wordt opgemerkt dat de kosten voor het inschakelen van een advocaat niet volledig voor vergoeding in aanmerking komen. Voor advocaatkosten die samenhangen met een gerechtelijke procedure, pleegt op basis van het toepasselijke liquidatietarief een kostenveroordeling te worden uitgesproken. Dat zich hierop een uitzondering voordoet die een volledige vergoeding van advocaatkosten rechtvaardigt, is gesteld noch gebleken.
4.18
Kortom, het hof zal de vordering op [geïntimeerde 2] begroten op
€ 65.000,-(€ 50.000,- in hoofdsom te vermeerderen met een opslag van € 15.000,- voor rente en kosten).
[Advies], [geïntimeerde 4] en [geïntimeerde 5]
4.19
Het hof zal het verzoek om conservatoir beslag te mogen leggen ten laste van [Advies], [geïntimeerde 4] en [geïntimeerde 5] afwijzen. Deze verzoeken zijn onvoldoende toegelicht.
4.2
In het inleidende verzoekschrift is Sterk In onder het kopje “Profiteren van een wanprestatie door [Advies] en [geïntimeerde 2] (privé)” bijna uitsluitend ingegaan op de positie van [geïntimeerde 2]. Een toelichting waarom [Advies] op deze grond aansprakelijk is, ontbreekt. In het beroepschrift wordt niets anders vermeld dan dat het evident is dat [Advies] heeft geprofiteerd van de wanprestatie van [Holding] en dat dit onrechtmatig is.
4.21
Uit het vorenstaande volgt dat de aansprakelijkheid van [geïntimeerde 4] en [geïntimeerde 5] op grond van art. 18 WvK niet opgaat. In het inleidend verzoekschrift wordt verder aangevoerd dat de zonen van [geïntimeerde 2] op onrechtmatige wijze hebben geprofiteerd van de wanprestatie van [Holding]. Volgens Sterk In moeten zij op de hoogte zijn geweest van de verplichtingen van [geïntimeerde 2] tegenover Sterk In. Verder hebben de zonen via [geïntimeerde 2] vertrouwelijke informatie ontvangen over Sterk In waardoor zij hebben kunnen inloggen op het computersysteem van Sterk In, aldus Sterk In. Het hof acht echter onaannemelijk dat de bodemrechter zal oordelen dat [geïntimeerde 4] en/of [geïntimeerde 5] op basis van deze omstandigheden aansprakelijk zijn tegenover Sterk In. De omstandigheid dat de zonen toegang hebben gehad tot de vertrouwelijke informatie van Sterk In, zou er op kunnen duiden dat zij daarvan hebben geprofiteerd, maar dat dit is gebeurd en dat zij daarmee onrechtmatig hebben geprofiteerd van de wanprestatie van een ander heeft Sterk In onvoldoende toegelicht. Evenmin heeft Sterk In toegelicht dat er een causaal verband bestaat tussen de gedragingen van de zonen en de gestelde schade van € 400.000,-.

5.Beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en opnieuw rechtdoende:
begroot de vordering van Sterk In op [Holding] B.V. op € 202.020,- (schrijve: tweehonderdtweeduizend en twintig euro)
staat Sterk In toe om voor de aldus begrote vordering, conservatoir verhaalsbeslag te leggen ten laste van [Holding] B.V. op de vermogensbestanddelen vermeld onder randnummer 56 en 57 van het inleidende verzoekschrift onder het kopje “ten laste van [Holding]”;
begroot de vordering van Sterk In op [geïntimeerde 2] op € 65.000,- (schrijve: vijfenzestigduizend euro);
staat Sterk In toe om voor de aldus begrote vordering, conservatoir verhaalsbeslag te leggen ten laste van [geïntimeerde 2] op de vermogensbestanddelen vermeld onder randnummer 58-63 van het inleidende verzoekschrift onder het kopje “ten laste van [geïntimeerde 2]”;
wijst het meer of anders verzochte af;
bepaalt de termijn waarbinnen de eis in de hoofdzaak moet zijn ingesteld op veertien dagen na het eerstgelegde beslag.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.W. Frieling, C.A. Joustra en R.F. Groos en in het openbaar uitgesproken op 15 april 2025 in aanwezigheid van de griffier.