ECLI:NL:GHDHA:2025:755

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
10 april 2025
Publicatiedatum
28 april 2025
Zaaknummer
BK-24/556
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens ontbreken recente schriftelijke machtiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 10 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep van een beschikking van de Heffingsambtenaar van Den Haag. De Heffingsambtenaar had de waarde van een onroerende zaak vastgesteld op € 769.000 per 1 januari 2021, waartegen belanghebbende bezwaar had gemaakt. Het bezwaar werd ongegrond verklaard, waarna belanghebbende beroep instelde bij de rechtbank, die het beroep eveneens ongegrond verklaarde. Belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld, maar het Hof heeft geconstateerd dat de gemachtigde, [Y], niet beschikte over een recente schriftelijke machtiging van de belanghebbende, die niet ouder was dan zes maanden. Het Hof heeft [Y] meerdere keren verzocht om een recente machtiging en een kopie van een geldig identiteitsbewijs, maar deze zijn niet overgelegd. Het Hof heeft gerede twijfel aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [Y] en heeft geconcludeerd dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is. De uitspraak benadrukt het belang van een geldige machtiging voor het instellen van hoger beroep en de gevolgen van het ontbreken daarvan.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-24/556

Uitspraak van 10 april 2025

in het geding tussen:
[Y] ,als beweerdelijk gemachtigde van
[X]te [Z] , belanghebbende,
(vertegenwoordiger: A. Bakker)
en

de heffingsambtenaar van Den Haag, de Heffingsambtenaar,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van [Y] dan wel belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 10 april 2024, nummer SGR 23/1427.

Procesverloop

1.1.
De Heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde op 1 januari 2021 (de waardepeildatum) van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] te [woonplaats] (de woning), voor het kalenderjaar 2022 vastgesteld op € 769.000 (de beschikking). Met de beschikking is in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan belanghebbende voor het jaar 2022 opgelegde aanslag in de onroerende-zaakbelastingen van deze gemeente (de aanslag).
1.2.
Belanghebbende heeft tegen de beschikking en de aanslag bezwaar gemaakt. De Heffingsambtenaar heeft het bezwaar bij uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake hiervan is een griffierecht geheven van € 50. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
[Y] dan wel belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake hiervan is een griffierecht geheven van € 138. De Heffingsambtenaar heeft op 24 januari 2025 een nader stuk aangeduid als verweerschrift ingediend. Bij brief van 3 februari 2025 is aan [Y] verzocht om een machtiging die niet ouder is dan zes maanden teruggerekend vanaf de datum van indiening van het hogerberoepschrift en een kopie van een geldig identiteitsbewijs van de persoon die de machtiging heeft ondertekend uiterlijk binnen vier weken na dagtekening van voornoemde brief te verstrekken. [Y] heeft op 3 maart 2025 om uitstel voor het verstrekken van voornoemde gegevens verzocht. Het Hof heeft het verzoek om uitstel toegewezen en [Y] de mogelijkheid geboden uiterlijk op de zitting van 18 maart 2025 aan het verzoek van het Hof tegemoet te komen. In de brief is tevens vermeld dat in het geval niet (tijdig) aan het verzoek tegemoet gekomen wordt, het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard kan worden.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 18 maart 2025. [Y] en de Heffingsambtenaar zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.
[Y] heeft bij het hogerberoepschrift een machtiging gevoegd. De machtiging is op 8 februari 2023 ondertekend door belanghebbende en vermeldt, voor zover van belang, het volgende:

“Machtiging belanghebbende

De ondergetekende:

[naam belanghebbende]
[adres belanghebbende]
[postcode belanghebbende]
[plaats belanghebbende]
hierna te noemen: “volmachtgever”

Verleent hierbij volmacht aan:

Mr. A. Bakker, [Y]
(…)
hierna te noemen: “gevolmachtigde”
om hem/haar zowel in als buiten rechte te vertegenwoordigen in alle aangelegenheden aangaande de aanslag lokale heffingen alsmede de daarop vermelde WOZ-beschikking.
Deze volmacht houdt onder andere in het in ontvangst nemen van besluiten, al dan niet op grond van een bezwaarschrift genomen, daartegen bezwaar of beroep in te dienen of daartegen, al dan niet bijwege van voorlopige voorziening, beroep tegen aan te tekenen, waaronder mede begrepen (administratief) beroep, hoger beroep of cassatie.
Tevens kan op basis van deze volmacht bestuursorganen verzocht worden om een besluit te nemen tot het vergoeden van door volmachtgever geleden schade, om hoorzittingen bij te wonen en daarin namens volmachtgever het woord te voeren, om een aanhangig bezwaar of (hoger) (cassatie) beroep in te trekken, het bestuursorgaan in gebreke te stellen middels een dwangsomverzoek, een WOB (Wet Openbaarheid van Bestuur) verzoek te doen en voorts al
datgene te doen wat de gevolmachtigde in het belang van volmachtgever gewenst, nuttig of noodzakelijk acht en de volmachtgever zelf tegenwoordig zijnde, zou kunnen, mogen of moeten doen. Dit alles met het recht van substitutie.
Daarnaast machtigt volmachtgever gevolmachtigde om de vergoeding voor de geleden processchade, de proceskostenvergoeding, wettelijke vergoedingen voor hem/haar op rekening van gevolmachtigde te ontvangen.
08-02-2023 te [plaats]
Handtekening: (…)”
2.2.
Bij brief van 27 januari 2025 van het Hof is [Y] het volgende bericht:
“(…) Door deze brief deel ik u mee dat gerechtshof Den Haag (Hof) heeft besloten u per zaak om een recente volmacht (niet ouder dan zes maanden voor de datum van instellen van het hoger beroep) en een kopie van een geldig identiteitsbewijs van de volmachtgever te vragen, zo nodig in combinatie met een recent uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Dit geldt voor zowel de hoger beroepen die u vanaf de dagtekening van deze brief instelt als de al aanhangige zaken. Dit besluit is genomen om de hierna te noemen redenen.
Verschillende gerechten hebben inmiddels geconstateerd dat uw kantoor ook procedeert op basis van een ongeldige of een niet langer geldige volmacht, bijvoorbeeld als gevolg van het overlijden van de volmachtgever. Een aantal voorbeelden uit de jurisprudentie:
o de uitspraak van het Hof van 7 november 2024 (BK-23/715);
o de uitspraak van 8 maart 2024 van de rechtbank Noord-Holland (HAA 22/1753);
o de uitspraak van 4 april 2024 van de rechtbank Rotterdam (ROT 23/1527);
o de uitspraak van 26 april 2024 van de rechtbank Noord-Holland (HAA 23/2756);
o de uitspraak van 28 mei 2024 van de rechtbank Noord-Nederland (LEE 23/942).
Het Hof ontvangt steeds meer zaken waarin de WOZ-waarde niet meer wordt bestreden en de belanghebbende geen enkel belang meer heeft om door te procederen. Het Hof twijfelt aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid van uw kantoor ten tijde van het instellen van het hoger beroep, omdat enerzijds de vraag rijst of het doel waarvoor de oude volmacht is verleend (verlaging van de WOZ-waarde) nog wordt gediend gelet op het beperkte geschil in hoger beroep en anderzijds niet valt uit te sluiten dat de vertegenwoordigingsbevoegdheid door herroeping van de volmacht door de belanghebbende is geëindigd.
Tot slot wijs ik u erop dat het niet vermelden (in de volmacht) van het nummer of het kenmerk van de beschikking en/of aanslag waarvoor uw kantoor gemachtigd is tot problemen kan leiden, bijvoorbeeld in geval van een intrekking van het hoger beroep dan wel (het sluiten van) compromissen voor, tijdens of na een zitting. Ook hierdoor kan bij het Hof twijfel aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid van uw kantoor ten tijde van het instellen van het hoger beroep ontstaan. Het Hof wil voorkomen dat meerdere gemachtigden over hetzelfde besluit procederen of dat de belanghebbende door de wederpartij met de gevolgen wordt geconfronteerd van een handeling van uw kantoor, waarvan de belanghebbende niet op de hoogte is (zaak HAA 22/1753).
Het Hof zal voortaan in alle hoger beroepen die u instelt of in hoger beroepen waarin u zich namens de verwerende partij stelt, een recente volmacht (niet ouder dan zes maanden voor de datum van instellen van het hoger beroep) en een kopie van een identiteitsbewijs van de volmachtgever opvragen. Dit geldt ook voor alle aanhangige zaken. Als het Hof op de in het desbetreffende verzoek genoemde uiterste datum geen recente volmacht heeft ontvangen, kan dat ertoe leiden dat het hoger beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard of dat u wordt geweigerd als gemachtigde in een hoger beroep dat door de wederpartij is ingesteld.”
2.3.
Op 3 februari 2025 heeft het Hof het volgende bericht aan [Y] gestuurd:
“Ik verzoek u naar aanleiding van de brief van het gerechtshof van 28 januari 2025 [lees: 27 januari 2025,
Hof] de volgende stukken te verstrekken:
- een op uw naam gestelde machtiging, die niet ouder is dan 6 maanden teruggerekend vanaf de datum van indiening van het hogerberoepschrift;
- een kopie van een geldig ID-bewijs van de persoon die de machtiging heeft ondertekend.
Ik geef u de mogelijkheid het verzuim uiterlijk binnen vier weken na dagtekening van deze brief te herstellen. Als u van deze mogelijkheid geen gebruik maakt, kan het hoger beroep niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit betekent dat het gerechtshof het hoger beroep niet (inhoudelijk) in behandeling neemt.”
2.4.
Op 3 maart 2025 heeft [Y] een brief aan het Hof verstuurd waarin, onder meer, het volgende is vermeld:
“(…) Bij dezen verzoek ik u om nader uitstel. Ik verwacht de verzochte stukken spoedig te ontvangen. Door slechte bereikbaarheid is e.e.a. nog niet gelukt. (…)”
2.5.
Op voornoemde brief van 3 maart 2025 heeft het Hof bij bericht van 10 maart 2025, voor zover van belang, het volgende geantwoord:
“(…) Het gerechtshof wijst uw verzoek om uitstel voor het indienen van een recente machtiging en een kopie van het identiteitsbewijs toe. U kunt de door het Hof gevraagde recente machtiging en een kopie van het identiteitsbewijs uiterlijk op de zitting van 18 maart 2025 indienen. In het geval u niet (tijdig) aan dit verzoek tegemoetkomt, kan het hoger beroep niet ontvankelijk verklaard worden.”
2.6.
[Y] heeft geen recente volmacht en een kopie van een geldig identiteitsbewijs van belanghebbende overgelegd.

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

3.1.
Het Hof beoordeelt allereerst ambtshalve of het door [Y] (beweerdelijk namens belanghebbende) ingestelde hoger beroep ontvankelijk is. Specifiek is aan de orde de vraag of (een medewerker van) [Y] deugdelijk gemachtigd is om namens belanghebbende hoger beroep in te stellen.
3.2.
Indien die vraag bevestigend wordt beantwoord, is vervolgens in geschil of de Heffingsambtenaar zijn toezendplicht heeft geschonden, of de Heffingsambtenaar heeft verzuimd alle op de zaak betrekking hebbende stukken over te leggen, of de Heffingsambtenaar het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel heeft geschonden en of de waarde van de woning op een te hoog bedrag is vastgesteld. Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend, de Heffingsambtenaar ontkennend.

Beoordeling van het hoger beroep

4.1.1.
Op grond van artikel 8:24, lid 2, Algemene wet bestuursrecht kan de rechter een schriftelijke machtiging verlangen van een gemachtigde die geen advocaat is, om na te gaan of degene die zich als gemachtigde namens een belanghebbende aandient daartoe (nog) werkelijk bevoegd is.
4.1.2.
Als reeds een machtiging is overgelegd, maar aanleiding bestaat om te twijfelen aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid ten tijde van het instellen van het (hoger) beroep, kan op die grond een nieuwe machtiging worden verlangd (vgl. HR 11 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:840, BNB 2013/244).
4.2.
[Y] heeft bij het hogerberoepschrift van 22 mei 2024 een schriftelijke machtiging gevoegd, gedateerd 8 februari 2023. Gelet op het tijdsverloop tussen het moment waarop belanghebbende de machtiging heeft verleend en het moment waarop [Y] het rechtsmiddel van hoger beroep heeft aangewend, alsmede dat het een doorlopende en in algemene termen geformuleerde volmacht betreft en de in de brief van 27 januari 2025 genoemde redenen, is [Y] bij brief van 3 februari 2025 verzocht om een op naam van belanghebbende gestelde machtiging, die niet ouder is dan zes maanden teruggerekend vanaf de datum van het hogerberoepschrift, en een kopie van een geldig identiteitsbewijs van de persoon die de machtiging heeft ondertekend, te verstrekken.
4.3.
Gelet op de onder 4.2. vermelde omstandigheden heeft het Hof gerede twijfel aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [Y] in hoger beroep en acht zich daarom bevoegd om een recente machtiging te verlangen. Nu geen gevolg is gegeven aan het verzoek en [Y] is gewezen op het mogelijke gevolg van het niet verstrekken van een recente machtiging en een kopie van een geldig identiteitsbewijs van belanghebbende, namelijk niet-ontvankelijkheid, wordt aan het uitblijven van een recente machtiging en een kopie van een geldig identiteitsbewijs van belanghebbende de gevolgtrekking verbonden dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is (zie HR 28 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1558, BNB 2022/148).
4.4.
Bij het voorgaande wordt in aanmerking genomen dat een bestaande, doorlopende volmacht ingevolge artikel 3:72 BW weliswaar pas eindigt door herroeping door de volmachtgever, door de dood, de ondercuratelestelling, het faillissement van de volmachtgever of het ten aanzien van hem van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, maar dat een verleende, doorlopende volmacht op een van de in voormeld artikel bepaalde gronden beëindigd kan zijn zonder dat het Hof daarvan in kennis wordt gesteld. Aldus is het mogelijk dat een verleende bevoegdheid tot vertegenwoordiging op het moment van het aanwenden van een rechtsmiddel niet langer bestaat. Het periodieke karakter van de hier aan de orde zijnde waardebeschikking en aanslag lokale heffingen, in combinatie met de vaste datum van bekendmaking daarvan, de openbare raadpleegbaarheid van WOZ-waarden van woningen en de mogelijkheid om op basis van artikel 40 Wet WOZ gegevens op te vragen, vergroot de kans dat een natuurlijke persoon of rechtspersoon die door een algemene, doorlopende volmacht is gemachtigd, rechtsmiddelen kan aanwenden zonder dat de volmachtgevende belastingplichtige daarvan kennis draagt en instemt met het aanwenden van het rechtsmiddel. In de brief van 27 januari 2025 is een aantal van dergelijke gevallen waarbij [Y] betrokken was, genoemd.
4.5.
De stelling van [Y] dat het niet gelukt is om belanghebbende te bereiken is onvoldoende om te kunnen oordelen dat het verzuim verschoonbaar is. Dit geldt eveneens voor de algemene (blote) stelling dat het [Y] bij het opvragen van een recente machtiging veel moeite kost om cliënten te bereiken. [Y] heeft ruimschoots de tijd gehad, zeker na het verleende uitstel, om aan het verzoek van het Hof te voldoen. [Y] heeft niet om verder uitstel verzocht. De verklaring van [Y] dat naar aanleiding van het verzoek van het Hof meermaals contact is gezocht met belanghebbende en belanghebbende niet heeft gereageerd, bevestigt de twijfel van het Hof ten aanzien van de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [Y] des te meer.
4.6.
Aangezien [Y] niet bevoegd was om namens belanghebbende hoger beroep in te stellen, is het door [Y] beweerdelijk namens belanghebbende ingestelde hoger beroep in deze procedure niet-ontvankelijk (zie 4.3). Indien het hoger beroep geacht moet worden te zijn ingesteld door [Y] zelf, leidt dat ook tot een niet-ontvankelijk hoger beroep. [Y] kan immers geen hoger beroep voor zichzelf instellen, reeds omdat [Y] niet de bezwaar- en beroepsprocedure heeft doorlopen en omdat de aanslag niet aan haar is opgelegd en de beschikking niet tot haar is gericht (artikel 26a, lid 1, onderdeel a en c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen in verbinding met artikel 30, lid 1, Wet WOZ en artikel 236, lid 1 van de Gemeentewet).
Slotsom
4.7.
Gelet op het voorgaande is het hoger beroep niet-ontvankelijk.

Proceskosten

Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is vastgesteld door W. de Wit, Chr.Th.P.M. Zandhuis en A.P. Bliek-Monsma, in tegenwoordigheid van de griffier X. Evers.
De griffier, de voorzitter,
X. Evers W. de Wit
De beslissing is op 10 april 2025 in het openbaar uitgesproken.
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert wordt een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.