In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 10 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep van een beschikking van de Heffingsambtenaar van Den Haag. De Heffingsambtenaar had de waarde van een onroerende zaak vastgesteld op € 769.000 per 1 januari 2021, waartegen belanghebbende bezwaar had gemaakt. Het bezwaar werd ongegrond verklaard, waarna belanghebbende beroep instelde bij de rechtbank, die het beroep eveneens ongegrond verklaarde. Belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld, maar het Hof heeft geconstateerd dat de gemachtigde, [Y], niet beschikte over een recente schriftelijke machtiging van de belanghebbende, die niet ouder was dan zes maanden. Het Hof heeft [Y] meerdere keren verzocht om een recente machtiging en een kopie van een geldig identiteitsbewijs, maar deze zijn niet overgelegd. Het Hof heeft gerede twijfel aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [Y] en heeft geconcludeerd dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is. De uitspraak benadrukt het belang van een geldige machtiging voor het instellen van hoger beroep en de gevolgen van het ontbreken daarvan.