In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vrouw tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, waarin haar vordering tot verdeling van pensioenrechten werd afgewezen op grond van verjaring. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. C.A.M.J. de Wit, vordert vernietiging van het vonnis en betaling van een bedrag van € 25.033,61, vermeerderd met wettelijke rente. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.G.M. Kocken, voert verweer en stelt dat de pensioenrechten al zijn verdeeld in een convenant bij de echtscheiding.
Het hof oordeelt dat de vordering van de vrouw niet is verjaard, omdat de pensioenrechten als een overgeslagen goed moeten worden beschouwd, waarover te allen tijde verdeling kan worden gevorderd. Het hof wijst erop dat er geen bewijs is dat de pensioenrechten in het convenant zijn betrokken. De man kan niet aantonen dat er een wilsovereenstemming was over de verdeling van de pensioenrechten. Het beroep van de man op rechtsverwerking wordt verworpen, omdat er geen gerechtvaardigd vertrouwen is ontstaan dat de vrouw geen aanspraak meer zou maken op de pensioenrechten.
Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en wijst de vordering van de vrouw toe, waarbij de man wordt veroordeeld tot betaling van € 20.631,94, te vermeerderen met wettelijke rente. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Deze uitspraak is gedaan door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 april 2015.