In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) over het jaar 2008, die is opgelegd door de Inspecteur van de Belastingdienst. De aanleiding voor de navorderingsaanslag zijn rentegegevens die de Belastingdienst op 21 juli 2011 heeft ontvangen van Belgische bankrekeningen van belanghebbende. Na identificatie van belanghebbende als rekeninghouder, heeft de Inspecteur op 27 april 2012 om nadere informatie gevraagd. Belanghebbende heeft een vaststellingsovereenkomst gesloten met de Inspecteur, maar betwist de voortvarendheid van de navorderingsaanslag. Het Gerechtshof oordeelt dat de Inspecteur voldoende voortvarend heeft gehandeld en dat de navorderingsaanslag terecht is opgelegd. Tevens wordt geoordeeld dat de boeten, die zijn opgelegd wegens het niet aangeven van buitenlandse tegoeden, voorwaardelijk opzettelijk zijn en worden deze gematigd omdat belanghebbende heeft meegewerkt. Het Hof vernietigt de uitspraak van de Rechtbank en vermindert het te betalen bedrag van de navorderingsaanslag tot € 60.113. De Inspecteur wordt veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van belanghebbende.