Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
hof: kan) worden gesteld.”
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over een aanslag erfbelasting die aan belanghebbende was opgelegd. De aanslag betrof een bedrag van € 1.114, gerelateerd aan een verkrijging van € 5.728 na het overlijden van [A] in 2012. Belanghebbende had bezwaar aangetekend tegen de aanslag, waarbij hij zich beriep op een eerdere uitspraak van de Rechtbank Breda. Het Hof oordeelde dat het bezwaar van belanghebbende onder de regeling van massaal bezwaar viel, omdat hij onvoldoende had aangetoond dat zijn bezwaar niet uitsluitend betrekking had op de rechtsvraag zoals geformuleerd in het Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 23 oktober 2012. Het Hof concludeerde verder dat de bedrijfsopvolgingsfaciliteit niet van toepassing was in dit geval en dat de vraag of belanghebbende, gelijk aan de Koning, vrijgesteld moest worden van erfbelasting niet in beroep of hoger beroep aan de orde kon komen. Ook oordeelde het Hof dat de Belastingdienst niet in gebreke was, waardoor belanghebbende geen recht had op de door hem gevraagde dwangsom. De uitspraak van de Rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep werd ongegrond verklaard.