Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
hierna: belanghebbende,
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
Activiteit
De waarde van het centrumgebouw (bestaande uit receptie, kantoor, horeca en winkels), de animatieclub en de opslagruimte is, op basis van de methode van kapitalisatie van de bruto huurwaarde, vastgesteld op een bedrag van € 540.000;
en de zwembaden (inclusief bijbehorende grond), op basis van de gecorrigeerde vervangingswaarde, op een bedrag van € 580.000.
De waarde van het sportveld, de buiten tennisbanen, de buiten speeltuin, de kinderboerderij en de buiten midgetgolfbaan, is op basis van een schatting bepaald op een bedrag van
€ 250.000.
In totaal wordt in het taxatierapport (nieuw) de waarde van de niet-woningdelen van de onroerende zaak gesteld op € 2.070.000.
Subsidiair concludeert de Heffingsambtenaar op grond van deze berekening dat maximaal 31,65% van de waarde van de onroerende zaak is aan te merken als waarde van de gedeelten van de onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden, en dientengevolge maximaal 31,65% van de waarde van de onroerende zaak onder de woondelenvrijstelling als bedoeld in artikel 220e van de Gemeentewet kan vallen.
3.3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
€ 3.000. Ik baseer dit op onderzoek op internet.
4.Gronden
Voorts is in de tekst van de wet noch in de parlementaire geschiedenis bij de invoering van – het toenmalige – artikel 220f van de Gemeentewet een aanwijzing te vinden voor de opvatting van de Heffingsambtenaar dat de begrippen ‘dienen tot woning’ en ‘dienstbaar zijn aan woondoeleinden’ in artikel 220e van de Gemeentewet een andere betekenis hebben dan in artikel 220a van de Gemeentewet. Gelet hierop moeten de voormelde begrippen in de artikelen 220a en 220e van de Gemeentewet op gelijke wijze worden uitgelegd. De arresten van de Hoge Raad van 16 september 2016 beperken zich gelet op het voorgaande niet uitsluitend tot de toets aan artikel 220a van de Gemeentewet, maar vinden ook toepassing bij de toets aan artikel 220e van de Gemeentewet.
5.5. Beslissing
- verklaart het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond;
- verklaart het door de Heffingsambtenaar ingestelde hoger beroep ongegrond;
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten;
- verklaart het tegen de uitspraken van de Heffingsambtenaar bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraken van de Heffingsambtenaar, voor zover die zien op de onroerende zaak;
- vernietigt de aanslag OZB gebruikersdeel;
- vermindert de aanslag OZB eigenaarsdeel tot een berekend naar het tarief voor woningen;
- gelast dat de Heffingsambtenaar aan belanghebbende het door haar ter zake van de behandeling van het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrag van € 497 vergoedt;
- gelast dat van de Heffingsambtenaar na het onherroepelijk worden van deze uitspraak een griffierecht wordt geheven ten bedrage van € 497; en
- veroordeelt de Heffingsambtenaar in de kosten van het geding bij het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1.445.
J.M.A. Beckers, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.