In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant betreffende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd aan belanghebbende. De naheffingsaanslag, die een totaalbedrag van € 61 omvatte, werd gehandhaafd door de Heffingsambtenaar na bezwaar van belanghebbende. Belanghebbende stelde dat hij ten onrechte niet was gehoord in de bezwaarfase, wat leidde tot het hoger beroep bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. Het Hof oordeelde dat de Heffingsambtenaar niet aannemelijk had gemaakt dat de uitnodiging voor de hoorzitting was verzonden, waardoor belanghebbende in zijn recht is benadeeld. Het Hof concludeerde dat de uitspraak van de Rechtbank vernietigd moest worden en dat de zaak teruggeworpen moest worden naar de Heffingsambtenaar voor een nieuwe uitspraak op bezwaar, waarbij belanghebbende alsnog gehoord moet worden. Tevens werd bepaald dat tegen de nieuwe uitspraak op bezwaar slechts bij het Hof beroep kan worden ingesteld. De Heffingsambtenaar werd veroordeeld tot vergoeding van de griffierechten en de proceskosten van belanghebbende.