ECLI:NL:GHSHE:2017:2588

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 juni 2017
Publicatiedatum
9 juni 2017
Zaaknummer
16/00271
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kostenvergoeding in de bezwaarfase van de Heffingsambtenaar van de gemeente Waalwijk

In deze zaak heeft de Heffingsambtenaar van de gemeente Waalwijk het verzoek van belanghebbende om een kostenvergoeding in de bezwaarfase afgewezen. De Heffingsambtenaar stelde dat er geen op belanghebbende drukkende kosten waren en dat de rechtsbijstand niet redelijk was. Belanghebbende, die samen met zijn gemachtigde een maatschap exploiteert, voerde aan dat hij wel degelijk kosten had gemaakt en dat de rechtsbijstand noodzakelijk was. Het Hof heeft de argumenten van de Heffingsambtenaar verworpen en geoordeeld dat belanghebbende recht had op de kostenvergoeding. Het Hof oordeelde dat de maten van de maatschap ieder voor eigen rekening werken en dat er geen sprake was van een samenwerkingsverband voor gemene rekening. Belanghebbende had bewijsstukken overgelegd waaruit bleek dat hij kosten had gemaakt voor de rechtsbijstand. Het Hof concludeerde dat het inroepen van rechtsbijstand in deze procedure redelijk was, ongeacht de professionele expertise van belanghebbende. De uitspraak van de Rechtbank werd bevestigd, en de Heffingsambtenaar werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Enkelvoudige Belastingkamer
Kenmerk: 16/00271
Uitspraak op het hoger beroep van
de heffingsambtenaar van de gemeente Waalwijk,
hierna: de Heffingsambtenaar,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 4 maart 2016, nummer BRE 15/5720 in het geding tussen
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
en
de Heffingsambtenaar,
betreffende de kostenvergoeding bezwaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Bij beschikking van 28 februari 2015, vervat in een op dezelfde datum gedagtekend aanslagbiljet, heeft de Heffingsambtenaar op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaken, plaatselijk bekend als [adres] 355 begane grond, [adres] 355 boven en [adres] 355 achter, per waardepeildatum 1 januari 2014, vastgesteld op respectievelijk € 82.000, € 68.000 en
€ 65.000. In dit geschrift zijn tevens de aanslagen onroerendezaakbelastingen voor het kalenderjaar 2015 bekendgemaakt (hierna: de aanslagen OZB).
1.2.
Na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar heeft de Heffingsambtenaar bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 17 augustus 2015 het bezwaar deels gegrond verklaard en de vastgestelde waarde van [adres] 355 begane grond gehandhaafd, de beschikking ter zake van [adres] 355 vernietigd en de vastgestelde waarde van [adres] 355 achter verminderd tot € 35.000, met dienovereenkomstige vermindering van de aanslagen OZB. Het verzoek van belanghebbende om toekenning van een kostenvergoeding heeft de Heffingsambtenaar afgewezen.
1.3.
Tegen de uitspraken op bezwaar heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45.
De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd voor zover het de kostenvergoeding betreft, de Heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 988 en de Heffingsambtenaar gelast het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 45 aan hem te vergoeden.
1.4.
Tegen deze uitspraak heeft de Heffingsambtenaar hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 26 april 2017 te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende, mevrouw [A] , verbonden aan [B] te [woonplaats] , alsmede, namens de Heffingsambtenaar, de heer [C] , advocaat.
1.6.
Aan het eind van deze zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd.
1.7.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden komen vast te staan.
2.1.
Belanghebbende exploiteert samen met zijn gemachtigde de maatschap [B] gelegen te [woonplaats] (hierna: de maatschap).
2.2.
Zowel belanghebbende als zijn gemachtigde zijn werkzaam bij de maatschap. Binnen de maatschap vervullen belanghebbende en zijn gemachtigde verschillende rollen en taken. Belanghebbende is werkzaam als registeraccountant en zijn gemachtigde is werkzaam als register belastingadviseur.

3.3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Tussen partijen is uitsluitend het verzoek om toekenning van een kostenvergoeding in de bezwaarfase in geschil. Belanghebbende is van mening dat de Heffingsambtenaar dit verzoek ten onrechte heeft afgewezen. De Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
3.3.
Belanghebbende concludeert in hoger beroep tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank. De Heffingsambtenaar concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
Artikel 7:15, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bepaalt, voor zover hier van belang, dat door het bestuursorgaan enkel kosten dienen te worden vergoed die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken.
4.2.
Ingevolge artikel 1, onderdeel a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) heeft de kostenvergoeding, als bedoeld in artikel 7:15 Awb, onder meer betrekking op kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
4.3.
Om in aanmerking te komen voor een kostenvergoeding heeft belanghebbende de kosten redelijkerwijs moeten maken. In de woorden “redelijkerwijs heeft moeten maken” wordt blijkens de memorie van toelichting van artikel 7:15 Awb (Tweede Kamer, 1991-1992, 22 495, nr. 3, pagina 154) tot uitdrukking gebracht dat niet slechts de kosten zelf redelijk moeten zijn om voor vergoeding in aanmerking te komen, maar ook dat het inroepen van rechtsbijstand redelijk moet zijn geweest.
Is sprake van op belanghebbende drukkende kosten?
4.4.
De Heffingsambtenaar betwist dat belanghebbende ter zake van het inroepen van rechtsbijstand kosten heeft gemaakt, aangezien de gemachtigde de werkzaamheden namens de maatschap verricht en de vergoeding die belanghebbende betaalt aan de gemachtigde derhalve ook gedeeltelijk aan hemzelf toekomt.
4.5.
De gemachtigde voert aan dat iedere maat van de maatschap voor eigen rekening werkzaam is en dat de beloning voor de werkzaamheden, die elk van de maten verricht, direct is gekoppeld aan de eigen persoonlijke productie. Tevens is een ten name van belanghebbende gestelde factuur en een betalingsbewijs overgelegd waaruit blijkt dat belanghebbende de factuur heeft voldaan.
4.6.
Het Hof acht aannemelijk dat de maten ieder voor eigen rekening werken en dat geen sprake is van een samenwerkingsverband voor gemene rekening. Het Hof acht voorts aannemelijk dat de gemachtigde voor werkzaamheden ten behoeve van belanghebbende kosten in rekening heeft gebracht aan belanghebbende, welke kosten door belanghebbende op 30 mei 2016 zijn betaald. Het vorenstaande leidt het Hof tot de conclusie dat sprake is van op belanghebbende drukkende kosten.
Is sprake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand?
4.7.
De Heffingsambtenaar heeft voorts betwist dat de gemachtigde een derde is die beroepsmatig rechtsbijstand heeft verleend. Hij stelt in dit verband dat de onroerende zaak, waar het geschil oorspronkelijk op zag, in gebruik is bij de maatschap, die ook de voor de onroerende zaak verschuldigde belastingen betaalt, zodat de gemachtigde, als maat een belang heeft bij de hoogte van de waarde.
4.8.
De gemachtigde heeft ter zitting verklaard dat de onroerende zaak buitenvennootschappelijk vermogen van belanghebbende betreft. Belanghebbende ontvangt een vergoeding van de maatschap voor het ter beschikking stellen van de onroerende zaak. Alle kosten die belanghebbende maakt met betrekking tot de onroerende zaak komen voor zijn rekening, derhalve ook de belastingen die verschuldigd zijn in verband met de eigendom van de onroerende zaak. Het vorenstaande betekent naar het oordeel van het Hof dat de gemachtigde geen enkel belang heeft bij de onroerende zaak, dan wel de hoogte van de waarde daarvan, en daarmee evenmin bij de verschuldigde belasting(en) ter zake van die waarde.
4.9.
Vaststaat dat de gemachtigde in het kader van haar bedrijfsuitoefening beroepsmatig rechtsbijstand verleent en dat zij niet tot het huishouden van belanghebbende behoort. Het Hof ziet in de door de Heffingsambtenaar gestelde omstandigheden geen aanwijzing dat die rechtsbijstand niet op zakelijke basis zou zijn verleend. Tevens doet het feit dat de gemachtigde een kantoorgenoot is niet af aan het feit dat zij een derde is die beroepsmatig rechtsbijstand verleend (vgl. arrest van de Hoge Raad van 19 oktober 2012 ECLI:NL:HR:2012:BY0531). Gelet hierop is de rechtsbijstand beroepsmatig verricht door een derde.
Is het inroepen van rechtsbijstand niet redelijk?
4.10.
De Heffingsambtenaar heeft betwist dat het inroepen van rechtsbijstand in de onderhavige bezwaarprocedure redelijk is geweest, aangezien belanghebbende gezien zijn professionele expertise zeer wel in staat moet zijn om een eenvoudige bezwaarprocedure als onderhavige te voeren. Ter onderbouwing verwijst hij naar de uitspraak van Hof Arnhem van 19 oktober 2010 (ECLI:NL:GHARN:2010:BO3392) waarin overwogen wordt dat: “belanghebbende, gezien zijn professionele status zonder meer geacht kan worden te beschikken over de kennis en expertise die nodig zijn om een beroepschrift als het onderhavige zelf op te stellen”.
4.11.
In het midden kan blijven of belanghebbende al dan niet beschikt over de expertise om het onderhavige bezwaarschrift op te stellen. Als uitgangspunt geldt dat het iedere belastingplichtige, ongeacht zijn eigen (fiscale) expertise, vrij staat zijn (fiscale) zaken te laten behartigen door een derde, juist en vooral als het op procederen aankomt (zie Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 9 december 2011, ECLI:NL:GHSHE:2011:BV3466). Daarbij staat het belanghebbende, die de relevante feiten met betrekking tot de onroerende zaak kent, voorts vrij om de (hoor)zitting bij te wonen en daar het woord te voeren. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het inroepen van rechtsbijstand in de onderhavige bezwaarprocedure redelijk is geweest.
Slotsom
4.12.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de Rechtbank dient te worden bevestigd.
Ten aanzien van het griffierecht
4.13.
Aangezien de uitspraak van de Rechtbank in stand blijft, wordt ter zake van het door de Heffingsambtenaar ingestelde hoger beroep een griffierecht geheven van € 503.
Ten aanzien van de proceskosten
4.14.
Aangezien het door de Heffingsambtenaar ingestelde hoger beroep ongegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Heffingsambtenaar te veroordelen tot betaling van een tegemoetkoming in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.
4.15.
Het Hof stelt deze tegemoetkoming, mede gelet op het bepaalde in het Bpb, op 2 (punten) x € 495 x 0,5 (wegingsfactor) is € 495.

5.Beslissing

Het Hof
  • verklaart het hoger beroep ongegrond;
  • bevestigt de uitspraak van de Rechtbank;
  • bepaalt dat van de Heffingsambtenaar ter zake van het door hem ingestelde hoger beroep door tussenkomst van de griffier een griffierecht wordt geheven van € 503;
  • veroordeelt de Heffingsambtenaar in de kosten van het geding bij het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 495.
Aldus gedaan op 9 juni 2017 door P.A.M. Pijnenburg, lid van voormelde Kamer, in tegenwoordigheid van E.A.J. Vermunt, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.